Titel: Voortgangsbericht VBTB
Aan de voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
28 mei 2001
---
BZ 2001-00011M
Onderwerp
Voortgangsbericht VBTB
1. Inleiding
Op 8 mei 2000 werd u de voortgangsrapportage Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording1 aangeboden. In deze rapportage werd aangekondigd dat de Kamer vanaf mei 2001 door het Financieel Jaarverslag van het Rijk jaarlijks op de hoogte zou worden gehouden over de voortgang van VBTB. Naar aanleiding van het Algemeen Overleg over VBTB van 29 juni jongstleden zond de regering de Kamer in december 2000 al eerder een integrale tussenrapportage, getiteld Van dummy tot begroting2. Centrale conclusie van deze tussenrapportage luidde dat VBTB goed op koers lag. Betreffende nota werd in het Algemeen Overleg van 21 februari jongstleden met de Commissie voor de Rijksuitgaven besproken. Tijdens dit Algemeen Overleg werd toegezegd dat u rond de komende jaarwisseling - na Tweede Kamerbehandeling van de ontwerpbegrotingen 2002 - een eerste evaluatie van VBTB ontvangen zult, met name gericht op onverhoopte negatieve neveneffecten van VBTB voor het budgetrecht van het parlement.
Gezien het bovenstaande én het feit dat het Financieel Jaarverslag van het Rijk vooral een retrospectief karakter hoort te dragen, heeft de regering er voor gekozen u via deze aparte brief op de hoogte te stellen over de voortgang van VBTB. In paragraaf 2 wordt u geïnformeerd over de rijksbrede actuele stand van zaken. In paragraaf 3 wordt stilgestaan bij de ontwikkelingen op het terrein van de mededeling over de bedrijfsvoering, waarover momenteel 5 pilots gaande zijn. Daarbij wordt in het bijzonder de management control-gedachte nader geïntroduceerd. In paragraaf 4 komen enkele elementen aan de orde uit voorgaande fasen van VBTB, die nog nader uitgewerkt dienden te worden. Daarbij worden toezeggingen van de regering in eerdere voortgangsrapportages en toezeggingen uit het Algemeen Overleg van 21 februari jongstleden nagekomen. In paragraaf 5 ten slotte wordt het VBTB-vervolgtraject uiteengezet.
2. Stand van zaken: nog steeds op koers
Met het in mei 2000 indienen van de
voortgangsrapportage VBTB en de voorbeeldbegrotingen werd de eerste
fase van VBTB afgerond. Met de tussenrapportage van afgelopen december
werd de tweede fase - die van het codificeren van de
beleidsvoorstellen- afgesloten. Naar verwachting zal de CW 2001
(eerder ook aangeduid als de 9e wijziging), die de aanpassing van de
CW aan VBTB wettelijk zal verankeren, nog voor het zomerreces aan de
Kamer worden aangeboden. Nu begeeft VBTB zich in de derde fase. Doel
hiervan is het opstellen van ontwerpbegrotingen die voldoen aan VBTB
respectievelijk een goede basis vormen voor verdere groei.
Na het groene licht van de Tweede Kamer (op 13 december 20003) en de afspraak tijdens het Algemeen Overleg van 21 februari jongstleden dat de ervaringen met de eerste begroting nieuwe stijl rond de jaarwisseling goed geëvalueerd zullen worden4, verbeteren de departementen hun VBTB-voorbeeldbegroting thans tot een eerste echte begroting nieuwe stijl. Dit mede op basis van de totdusver opgedane ervaringen en de in december gereedgekomen infrastructuur (zoals de aangepaste wet- en regelgeving en begrotingsadminstraties).
VBTB is nu echt begonnen. Daarbij is de betrokkenheid van toch vooral
de financiële functie, verbreed tot beleidsdirecties,
uitvoeringsorganisaties en een groter deel van de politieke en
ambtelijke top van de departementen.
Beleid en geld komen dichter bij elkaar. Daarmee wordt een eerste
invulling gegeven aan één van de kritische succesfactoren:
daadwerkelijke betrokkenheid van alle relevante actoren. Een goede
betrokkenheid van departementale beleidsdirecties krijgt overigens ook
vorm door de meest uiteenlopende vormen van informatieoverdracht op de
meest uiteenlopende niveaus.
De genoemde verbreding leidt op veel departementen tot scherpere en
meer praktische doelstellingen en prestatiegegevens. Mede vanuit het
besef dat ook de verantwoording nieuwe stijl in WWW-termen stijl zal
worden opgesteld. Deze zal de Kamer overigens pas in mei 2003
ontvangen. Ook nader overleg met de Kamer zal nog leiden tot enkele
wijzigingen in de artikelindeling, ten opzichte van de in de
tussenrapportage weergegeven stand van zaken.
Box 1: Nadere wijzigingen in de
artikelindeling t.o.v. de stand van zaken december 2000
Buitenlandse Zaken; Het beleidsartikel multilaterale ontwikkelingssamenwerking wordt gesplitst in EU-fondsen, Internationale Financiële instellingen en VN-programmas en fondsen. Het beleidsartikel particuliere en maatschappelijke ontwikkelingssamenwerking wordt gesplitst in samenwerking met maatschappelijke organisaties, samenwerking op het terrein van internationaal onderwijs en samenwerking met het bedrijfsleven.
Financiën; Beleidsartikel 4 van de
IXB-begroting, kasbeleid en kasbeheer, komt te vervallen en wordt
toegevoegd aan beleidsartikel 2 van de begroting voor Nationale Schuld
beheer van middelen van overheidsinstellingen.
Defensie; Het beleidsartikel
beschikbaarheid krijgsmacht wordt in de ontwerpbegroting 2002
gesplitst naar de verschillende krijgsmachtdelen. Omdat de
voorgestelde splitsing in het perspectief van het kabinet minder recht
doet aan de uitgangspunten van VBTB, zal bij de evaluatie van de
begroting 2002 bekeken worden of de ontwerpbegroting 2003 van Defensie
moet worden aangepast, nadrukkelijk zonder dat de Kamer daardoor in
het uitoefenen van het budgetrecht wordt beperkt.
Economische Zaken; De beleidsartikelen ruimtelijk economisch beleid, buitenlandse investeringen in Nederland, Level playing field zeescheepsnieuwbouw, inschakeling defensiegerelateerde bedrijfsleven en toegang bedrijven tot de kapitaalmarkt worden samengevoegd tot het beleidsartikel bevorderen ondernemingsklimaat. Het beleidsartikel economische crisisbeheersing krijgt als titel vitale belangen ten tijde van crisis.
Het was al vaak geschreven, maar bij het
concreet vormgeven van VBTB wordt duidelijk dat VBTB nadrukkelijk een
groeitraject is. Niet alleen omdat het benoemen van meetbare,
stuurbare en maatschappelijk relevante doelstellingen en het
formuleren van zinvolle prestatiegegevens lastig is. Maar ook omdat de
omslag van inputdenken naar meer resultaatgerichtheid ook binnen
departementen soms aanzienlijke wijzigingen vergt. De praktijk van
afgelopen maanden leert dat werken volgens VBTB, net als iedere andere
toepassing van resultaatgericht management, een kwestie is van al
doende leert men.
3. De mededeling over de bedrijfsvoering
3.1 Tussenbericht over de pilots
De aandacht voor VBTB richt zich momenteel vooral op de (eerstkomende)
begroting. Als gevolg van de VBTB-operatie zal echter ook de inhoud,
structuur en presentatie van de huidige departementale financiële
verantwoording een gedaanteverwisseling ondergaan. Een en ander
spiegelbeeldig aan de begroting. In de tot departementaal jaarverslag
omgedoopte - verantwoording staan straks vragen centraal als: Hebben
we bereikt wat we hebben beoogd ?, Hebben we gedaan wat we daarvoor
zouden gaan doen? en Heeft dat ook gekost wat we dachten dat het zou
gaan kosten ? Hiermee wordt de controlerende functie van de
Staten-Generaal versterkt.
Vanaf 2003 wordt in het jaarverslag niet meer primair verantwoording
afgelegd over de uitkomsten van het gevoerde financieel beheer, maar
meer nadrukkelijk ook over de realisatie van beleidsdoelstellingen en
de daaraan ten grondslag liggende bedrijfsvoering. Die bedrijfsvoering
krijgt in het departementale jaarverslag in een afzonderlijke
paragraaf, de mededeling over de bedrijfsvoering, een bijzondere
positie.
Aan de ontwikkeling van de mededeling wordt al
enige tijd gewerkt. Op 14 februari jongstleden werd een aanvang
gemaakt met de praktische uitwerking van de mededeling, door de start
van een 5-tal pilots (bij vijf verschillende departementen). Deze
pilots richten zich op de verschillende aspecten van sturing en
beheersing. Twee pilots concentreren zich op de ontwikkeling van een
bedrijfsvoeringsplan, waarin de uitgangspunten voor de interne
beheersing worden geëxpliciteerd. Voor een goede interne beheersing is
het nodig een systeem van sturing en beheersing op te zetten. Dat
dient te waarborgen dat de bedrijfsvoeringsprocessen ook leiden tot de
realisatie van de gewenste beleidsdoelen. Dit systeem wordt beschreven
in het genoemde bedrijfsvoeringsplan. Daarnaast komen in het
bedrijfsvoeringplan elk jaar de uitkomsten van risico-analyses aan de
orde en de daarop gebaseerde beheersingsmaatregelen.
Twee andere pilots richten zich op het feitelijk werken met sturing en
beheersing. Zo concentreert één pilot zich op de wijze waarop de
uitvoering van bedrijfsprocessen in de praktijk kan worden gevolgd met
behulp van meetsystemen en prestatie-indicatoren. Daarbij wordt
getracht een bedrijfsvoeringsmonitor te ontwikkelen. Een andere pilot
richt zich geheel op het sluitstuk van sturing en beheersing; de
mededeling over de bedrijfsvoering zelve. In deze pilot wordt
onderzocht hoe een dergelijke mededeling binnen een ministerie tot
stand kan komen en welke reikwijdte deze mededeling kan hebben. De
vijfde pilot ten slotte concentreert zich op de toepassing van
bovenstaande aspecten van sturing en beheersing bij een specifiek
onderdeel van bedrijfsvoering, het personeelsbeheer.
De pilots zullen naar verwachting in september van dit jaar kunnen
worden afgerond. Op basis van de geboekte resultaten zal een eerste
proeve van een rijksbreed referentiekader worden opgesteld, waarin de
uitgangspunten voor de mededeling over de bedrijfsvoering worden
opgenomen.
Bovengenoemde pilots zijn er op gericht
antwoorden te geven op verschillende vragen die tot nu toe ten aanzien
van de reikwijdte en normering van de mededeling over de
bedrijfsvoering hebben gespeeld. Het is namelijk van belang dat niet
alleen de minister weet waarover met de mededeling over de
bedrijfsvoering verantwoording moet worden afgelegd en hoe een
dergelijke mededeling tot stand komt c.q. moet worden onderbouwd. Het
is ook voor het parlement van belang te weten welke verwachtingen ten
aanzien van de mededeling over de bedrijfsvoering gerechtvaardigd
zijn.
3.2 Gedachten achter de mededeling
Bij de pilots zijn al enige belangrijke noties
naar voren gekomen die deels antwoorden kunnen zijn op bovenstaande
vragen. Deze noties vertolken de denkrichting zoals die momenteel
nader wordt uitgewerkt in interdepartementaal verband in de
bovengenoemde pilots. Pas na afronding van de pilots en de daarmee
opgedane ervaringen zal de definitieve invulling van de mededeling
worden bepaald en zal de Kamer hiervan op de hoogte worden gebracht.
Het is voor de duidelijkheid over de reikwijdte
van de mededeling over de bedrijfsvoering van belang dat het begrip
bedrijfsvoering op eenduidige wijze is gedefinieerd. Zowel in de
regeringsnota VBTB (1999) als de voortgangsrapportage VBTB van 2000 is
hiertoe reeds een eerste aanzet gegeven. De begripsafbakening van
bedrijfsvoering is ondertussen mede door de pilots, in het verlengde
van de eerdere definities, verder vorm gegeven. Centraal bij de
bedrijfsvoering staat sturing en beheersing. Verder bestaat een
nadrukkelijke koppeling tussen bedrijfsvoering en (de realisatie) van
beleidsdoelstellingen. Bedrijfsvoering wordt dan ook gedefinieerd als:
de sturing en beheersing van bedrijfsprocessen binnen een ministerie
om de gestelde beleidsdoelstellingen te kunnen realiseren. Het betreft
sturing en beheersing van zowel de primaire processen als van de
processen die hiervoor faciliterend zijn (de zgn. ondersteunende
processen).
Box 2: Wat valt onder bedrijfsvoering?: een voorbeeld
Een ministerie heeft als beleidsdoelstelling dat wonen betaalbaar
blijft voor mensen met een laag inkomen. Met dit doel (de beoogde
outcome) voor ogen worden huursubsidies verstrekt (de output). Om
deze subsidies te verstrekken, worden diverse (bedrijfs)processen
doorlopen. Als primaire processen kunnen hier bijvoorbeeld worden
genoemd: de berekening van de hoogte van de subsidies en het
opstellen van subsidiebeschikkingen. Deze processen moeten worden
doorlopen voordat een huursubsidie kan worden verstrekt.
Faciliterend voor de primaire processen is bijvoorbeeld de inzet
van personeel en het gebruik van materiële middelen als computers
en kantoorinventaris. Om zeker te stellen dat met deze primaire en
ondersteunende processen het gestelde doel wordt gehaald, vindt
daarop (continue) sturing en beheersing plaats. Hierbij kan worden
gedacht aan het monitoren van de doorlooptijd van de behandeling
van subsidie-aanvragen. Een ander voorbeeld is het opstellen van
richtlijnen voor de wijze waarop de hoogte van de subsidies dienen
te worden berekend of de wijze waarop beschikkingen dienen te
worden opgesteld. Met deze instrumenten kan worden bezien of de
beoogde output wordt geleverd. Met behulp van beleidsevaluaties
wordt zichtbaar gemaakt of met deze output ook de gewenste outcome
wordt gerealiseerd.
De reikwijdte van de mededeling over de
bedrijfsvoering is tweeledig. De mededeling strekt zich voor alle
ministeries allereerst uit over de interne sturing en beheersing,
oftewel de management control. Voor alle ministeries worden dezelfde
kwaliteitseisen gesteld aan het management control systeem. Ten tweede
richt de mededeling zich bij elk ministerie op die onderdelen van de
bedrijfsvoering waarover voldoende informatie bestaat om een
mededeling te kunnen afgeven. Per ministerie zal worden aangegeven wat
de specifieke reikwijdte is. Rijksbreed wordt een groeitraject bepaald
naar het moment waarop de mededeling zich over de integrale
bedrijfsvoering uitstrekt.
Aan een dergelijke mededeling ligt de management
control gedachte ten grondslag. Management control is het - door de
leiding van een organisatie aangestuurd en toegepast - intern proces
met het oog op het beheersen van de uit te voeren
bedrijfsactiviteiten. Dit wil zeggen dat de minister de kwaliteit van
bedrijfsvoering met redelijke mate van zekerheid kan waarborgen,
wanneer de risicos van bedrijfsvoering op systematische wijze in kaart
worden gebracht en maatregelen worden genomen om die risicos weg te
nemen, te verkleinen of in ieder geval beheersbaar te maken.
Risico-analyse is daarmee een belangrijk onderdeel van management
control.
Aan de basis van de mededeling ligt een goed
werkend management control systeem. Met de mededeling over de
bedrijfsvoering stelt de minister dat de bedrijfsvoering in control
is, respectievelijk geeft hij aan waar dat (nog) niet het geval is.
Dat betekent dat de minister zicht heeft op de risicos binnen de
bedrijfsprocessen dat de beleidsdoelstellingen niet worden gehaald en
op basis hiervan tijdige bijsturing plaatsvindt door met een stelsel
van beheersingsmaatregelen deze risicos te verkleinen. De in control
mededeling stelt niet dat er geen risicos meer binnen de
bedrijfsvoering bestaan. Sommige risicos zijn vanwege hun exogene aard
niet door de minister te beïnvloeden. Bij andere risicos maakt de
minister de afweging dat de kosten van het inzetten van maatregelen om
de risicos weg te nemen niet opwegen tegen de mogelijke consequenties
van die risicos. Een goed werkend management control systeem geeft de
minister redelijke zekerheid dat de bedrijfsvoering zodanig
functioneert dat, mede in de tijd en onder veranderende omstandigheden
bezien, beleids- en bedrijfsvoeringsdoelstellingen op een doel- en
rechtmatige wijze gerealiseerd worden. Het waarborgt dat zich in
principe geen structurele gebreken in de bedrijfsvoering voordoen.
De mededeling over de bedrijfsvoering is een management statement. De kwaliteit van de bedrijfsvoering is namelijk de verantwoordelijkheid van het management. Het management kiest de beheersingsmaatregelen die nodig zijn om de doelstellingen van de organisatie te bereiken en om de risicos binnen de bedrijfsvoering tegen te gaan. Dat betekent dat in dit kader ten aanzien van de invulling van de bedrijfsprocessen geen rijksbrede normen worden opgelegd naast de normen die (b.v. ten aanzien van financieel en materieel beheer) reeds bestaan. Wel worden eisen gesteld aan de wijze waarop de bedrijfsvoering wordt beheerst. Elk ministerie zal een management control systeem moeten hebben dat aan bepaalde (systeem)eisen dient te voldoen. Zo dient periodieke risico-analyse onderdeel uit te maken van het management control systeem. Dit systeem dient tevens een kwaliteitsborging in zich te hebben waarmee een oordeel over de werking van het systeem kan worden gegeven. Ook is het belangrijk dat het management control systeem adequaat is ingebed in de organisatie en de planning- en controlcyclus van het ministerie. De in control mededeling geeft geen garantie dat ook daadwerkelijk alle beleidsdoelstellingen geheel worden gehaald. De mededeling geeft wel aan dat de minister van mening is dat hij er, intern bij het ministerie, alles aan heeft gedaan om de bedrijfsprocessen zo effectief en efficiënt mogelijk te laten lopen. De mededeling over de bedrijfsvoering is naast een in control statement tevens een uitzonderingsrapportage. Naast de mededeling dat risicos worden onderkend en dat hierop beheersingsmaatregelen worden genomen, kunnen tevens de uitzonderingen worden belicht. Dat wil zeggen dat er ruimte bestaat om specifieke, nieuwe of opvallende risicos (zoals bijvoorbeeld binnen specifieke projecten) te vermelden en de noodzakelijke beheersingsmaatregelen aan te geven. Ook belangrijke binnen de bedrijfsvoering doorgevoerde kwaliteitsverbeteringen kunnen aan de orde worden gebracht.
3.3 De rol van de accountantsdienst ten aanzien van het jaarverslag
nieuwe stijl
VBTB heeft bepaalde gevolgen voor de algemene
controletaak van de departementale accountantsdiensten (de DAD's).
Voor de uitvoering van de algemene controletaak is het vooral van
belang te bepalen op welke wijze de DAD de informatie in het
departementale jaarverslag gaat controleren (incl. informatie over het
beleid en de bedrijfsvoering) en de wijze waarop de DAD zelfstandig
onderzoek gaat uitvoeren naar (onderdelen van) de departementale
bedrijfsvoering. Het betreft een status quo beschrijving.
Met de introductie van het departementale
jaarverslag worden verdere stappen gezet in het traject om de
departementale verantwoording meer beleidsgericht te doen zijn en
minder beheersgericht. Meer beleidsgericht wil zeggen dat in het
jaarverslag een relatie moet worden gelegd tussen de doelen, de
prestaties en de financiële middelen. De primaire insteek van het
jaarverslag wordt het afleggen van verantwoording over de uitkomsten
van het gevoerde beleid. Prestatiegegevens spelen daarbij een
belangrijke rol. Hiermee komt in het jaarverslag meer plaats voor
niet-financiële informatie. Minder beheersgericht moet niet worden
opgevat als minder aandacht voor beheer. Integendeel; door de
introductie van de bedrijfsvoeringsmededeling verbreedt de aandacht
zich van financieel beheer naar bedrijfsvoering. Deze verbreding leidt
voor de DAD tot de noodzaak om binnen de algemene controletaak nieuwe
accenten aan te brengen. Deze nieuwe accenten hangen samen met de
toenemende betekenis van beleidsinformatie en informatie over de
bedrijfsvoering. Dit leidt tot accountantswerkzaamheden met een
bredere scope.
Box 3: Audit-activiteiten in relatie tot de
bedrijfsvoering; een toelichting
Het management van een departement is
verantwoordelijk voor een goede bedrijfsvoering. De zorg voor een
goede bedrijfsvoering houdt tevens de zorg van een goede
kwaliteitsborging in. In dat kader worden risico's geanalyseerd,
worden maatregelen van interne sturing en beheersing getroffen, worden
kwaliteitseisen (normen) waaraan de uitvoering moet voldoen
geformuleerd en wordt zorggedragen voor onderzoek naar de vraag of de
normen gehandhaafd worden. De keuze van de beheersingsmaatregelen is
niet voorgeschreven. Op onderdelen kan de comptabele wet- en
regelgeving uitgangspunten bevatten; de keuze van de individuele
maatregelen hangt samen met de visie die het management heeft op de
interne beheersing. Het onderzoek naar de vraag of de normen
gehandhaafd worden, geschiedt binnen het door het departement bepaalde
systeem van kwaliteitsborging. De kwaliteitsborging in het management
control systeem kan niet zonder audit-activiteiten.
Audit-activiteiten, zowel decentrale als centrale, hebben zowel in het
kader van de integrale verantwoordelijkheid van managers als in het
kader van de verantwoorde-lijkheid van de hoogste leiding van het
departement een toegevoegde waarde. In het kader van het
implementatietraject van VBTB, en bezien vanuit het ministerie in zijn
geheel, is een direct onder de hoogste leiding gesitueerde,
onafhankelijk van het (operationele) management opererende, interne
audit-functie binnen het totale systeem van kwaliteitsborging een
gewenst einddoel. Dit laat onverlet dat afhankelijk van de inrichting
van de sturingsfilosofie van het departement ook op decentraal niveau
audit-activiteiten kunnen plaatsvinden.
Het samenstel van boven omschreven
activiteiten moet het (hoogste) management de informatie (assurance)
opleveren om jaarlijks in het departementale jaarverslag
verantwoording af te kunnen leggen over de bedrijfsvoering.
Wat wordt nu de rol van de DAD in relatie tot
VBTB? Deze taak zal in de Comptabiliteitswet 2001 omschreven worden
als de controle van het financieel beheer, materieel beheer en daartoe
bijgehouden administraties, alsmede de controle van het departementale
jaarverslag. Ten aanzien van deze taak kunnen twee met elkaar
samenhangende rollen worden onderscheiden: de certificerende rol en de
beoordelende en adviserende rol. De certificerende rol is gericht op
het geven van een accountants-verklaring omtrent het departementale
jaarverslag. Daarbij gaat het om de beantwoording van de vraag of de
in het jaarverslag opgenomen informatie over het beleid, de
bedrijfsvoering en de financiële middelen een deugdelijke weergave is
van de werkelijkheid, alsmede of de financiële middelen rechtmatig
zijn besteed.
Het jaarverslag is het primaire uitgangspunt
voor de dechargeverlening door de Staten-Generaal. Indien een minister
een jaarverslag aan de Staten-Generaal wil toezenden, moet hij ervan
uit kunnen gaan dat dit verslag geen materiële onjuistheden en/of
omissies bevat. Het is de taak van de DAD om de minister deze
zekerheid te verschaffen. De beoordelende en adviserende rol is
gericht op het onderzoek van het financieel beheer, het materieel
beheer en de daartoe bijgehouden administraties. De Comptabiliteitswet
geeft aan dat dit deelobjecten zijn van de bedrijfsvoering van een
departement. Op deze specifieke terreinen, onderdelen van de
bedrijfsvoering, fungeert de DAD als een onafhankelijke, onder de
hoogste leiding gepositioneerde, centraal opererende auditfunctie die
het sluitstuk van de kwaliteitsborging op deze terreinen vormt. Zoals
reeds hiervoor is aangegeven, laat dit onverlet dat ook op decentraal
niveau audit-activiteiten kunnen plaatsvinden.
Ten aanzien van de controle van het
departementale jaarverslag zal door de DAD worden nagegaan of de in
het jaarverslag opgenomen informatie over beleid, bedrijfsvoering en
financiële middelen een deugdelijke weergave van de werkelijkheid is,
alsmede of de financiële middelen rechtmatig zijn besteed. De
verbreding naar bedrijfsvoering en de inmiddels vastgestelde Regeling
Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid voegt daar een
nieuwe dimensie aan toe. Om DAD's te ondersteunen bij de controle van
prestatiegegevens die in het jaarverslag zijn opgenomen, is door het
ministerie van Financiën een handvat in de vorm van een 10-stappenplan
voor de departementale accountantsdienst ontwikkeld. Teneinde in het
kader van de controle de informatie opgenomen in de
bedrijfsvoerings-mededeling goed te kunnen beoordelen moet de DAD zich
een eigen visie ontwikkelen over de opzet en werking van de
bedrijfsvoering, inclusief de kwaliteitsborging. De inhoud van het
begrip bedrijfsvoering kan daarbij, redenerend langs de lijnen van het
nog in te dienen wetsvoorstel tot wijziging van de Comptabiliteitswet,
worden verdeeld in:
* financieel beheer, materieel beheer en daarmee verbonden
administraties; zoals reeds hiervoor is aangegeven verricht de DAD
uit hoofde van de algemene controletaak onderzoek op deze
terreinen;
* de overige onderdelen van de bedrijfsvoering; op deze onderdelen
van de bedrijfsvoering die niet het financieel of materieel beheer
betreffen, zal de DAD kennis nemen van de reeds door het
management getroffen maatregelen van kwaliteitsborging en (de
opzet en) de werking daarvan nader onderzoeken. Daarbij zal de DAD
de bedrijfsvoeringsnormen, zowel inhoudelijke als procesnormen,
die het management (o.a. op basis van de wet- en regelgeving)
terzake heeft ontwikkeld als uitgangspunt dienen te nemen. Deze op
het systeem gerichte controlemaatregelen zullen uitsluitend
gericht zijn op het testen van de goede werking van het stelsel
van kwaliteitsborging. Indien de DAD bij dat onderzoek stuit op
belangrijke onvolkomenheden in de bedrijfsvoering dan zal de DAD
volstaan met het op de hoogte brengen van het management van het
bestaan hiervan, eventueel vergezeld van concrete adviezen ter
verbetering terzake. De DAD zal, anders dan in specifieke opdracht
van de minister, in die situatie geen aanvullend zelfstandig
onderzoek verrichten. Wel zal de DAD, al naar gelang de zwaarte
van de eventueel geconstateerde onvolkomendheden in de werking van
het systeem, er op toezien dat een en ander op een adequate wijze
in de mededeling inzake de bedrijfsvoering wordt weergegeven.
Naar de mate waarin het concept van de mededeling over de bedrijfsvoering zich verder ontwikkelt, zal ook meer uitwerking worden gegeven aan het daarinbegrepen onderzoek naar de werking van het kwaliteitsborgingssysteem. Daarbij zal de rol van de DAD, naast die van andere interne auditactiviteiten, aan de orde komen. Dit mede in het licht van de uitkomsten van het IBO-onderzoek CDV-accountancy en het kabinetsstandpunt daarover.
4. De begrotingstukken en infrastructuur; Losse
eindjes
4.1 Ten aanzien van de structuur, de inhoud en
de presentatie van de begrotingsstukken
Informatievoorziening door zelfstandige bestuursorganen
Tijdens het Algemeen Overleg van 21 februari jongstleden over de decemberrapportage Van dummy tot begroting, verzocht de Kamer de minister van Financiën meer duidelijkheid te verschaffen over de rapportagemomenten van ZBOs.
Wat zijn de feiten? In de Kaderwet ZBOs5 is vastgelegd dat
publiekrechtelijke ZBOs, die een onderdeel vormen van de staat,
jaarlijks voor 1 april (t-1) aan de verantwoordelijke minister hun
ontwerpbegroting voor het daaropvolgende jaar zenden. Voor ZBOs die
geen onderdeel vormen van de staat, geldt dat de ontwerpbegroting
jaarlijks op een door de betrokken minister vastgestelde datum aan hem
of haar wordt toegezonden. Deze datum is vastgelegd in de specifieke
instellingswet van het betreffende ZBO.
Alle ZBOs leveren voor 1 juli (t+1) hun
jaarverslagen en jaarrekeningen bij de verantwoordelijke ministers
aan. Bij de inrichting van de jaarrekening wordt zoveel mogelijk
aangesloten bij het gestelde in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek. Eerder aanleveren van de verantwoordingen is voor veel ZBOs
niet mogelijk, mede vanuit de betrouwbaarheidseisen die aan deze
informatie worden gesteld.
Tijdens het genoemde Algemene Overleg rees de vraag of het verschijnen
van verantwoordingsinformatie ná de initiële opstelling van de
ontwerpbegrotingen niet als bezwaarlijk wordt beschouwd voor een
resultaatgerichte VBTB-aansturing door de verantwoordelijke minister.
Dat is niet per definitie het geval. In de jaarverslagen van
zelfstandige bestuursorganen wordt regulier vooral financiële
informatie opgenomen c.q. informatie over uitgevoerde activiteiten.
Informatie over de doelmatigheid en doeltreffendheid van betreffende
organisatie, waar het in de sturing op afstand toch veelal om te doen
zal zijn, zal in de regel plaatsvinden op grond van periodiek
evaluatieonderzoek. Ook hierin is voorzien in de genoemde Kaderwet. De
timing van dergelijk onderzoek zal vaak adequaat zijn afgestemd op de
informatiebehoefte in het beleids- en begrotingsproces van het
verantwoordelijke departement. Voorts zij bedacht dat naast de in de
Kaderwet c.q. de in de instellingswet vastgelegde rapportagemomenten
ook andere informatieverplichtingen tussen ZBO en het betrokken
ministerie bestaan. Deze zijn veelal vastgelegd in sturings- en
toezichtsarrangementen. Via deze arrangementen kan de voor een ZBO
verantwoordelijke minister waarborgen dat hij of zij tijdig informatie
verkrijgt, benodigd voor het opstellen van de departementale begroting
en het departementale jaarverslag.
Bovenstaand vraagstuk maakt deel uit van een breder thema, dat van
derdeninformatie; het gaat hierbij om in de (begroting en)
verantwoording op te nemen prestatiegegevens afkomstig van anderen dan
de rechtspersoon Staat der Nederlanden. Daarbij moet, behalve aan
ZBOs, ook worden gedacht aan gemeenten, waterschappen, bedrijven, maar
ook burgers. Aandachtspunten hierbij zijn de beschikbaarheid, de
tijdigheid en de kwaliteit van deze informatie.
Een en ander nadrukkelijk vanuit het perspectief van het kunnen sturen
c.q. het kunnen volgen van de doelstellingen én met inachtneming van
de bestuurlijke verhoudingen tussen betrokken actoren. Op dit terrein
zal de komende tijd nog het nodige werk verricht moeten worden. In de
decemberrapportage is daar uitgebreid verslag over gedaan. Ministeries
zijn thans bezig met het inventariseren van de beschikbaarheid van
derdeninformatie. Bij een aantal ministeries, zoals bij BZK, is de
derdeninformatie verwerkt in een bronnenboek. De volgende slag die
wordt gemaakt, is het feitelijk beschikbaar hebben van de gegevens
voor de ontwerpbegrotingen.
In de ontwerpbegrotingen 2002 zal in
groeiparagrafen indien opportuun- ook op de stand van zaken met
betrekking tot de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van
derdeninformatie worden ingegaan.
Bijlagen: het Subsidie-overzicht Rijksoverheid &
het Evaluatie-overzicht Rijksoverheid
In de afgelopen decemberrapportage werd
geschreven dat in voorliggend tussenbericht voorstellen zouden worden
gedaan over de informatieverstrekking richting Kamer met betrekking
tot datgene wat voorheen in de voormalige evaluatiebijlagen opgenomen
was. Voorts zou de regering reageren op de brief (d.d. 22 november
2000) van de voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven over de
toekomst van het Subsidieoverzicht Rijksoverheid. Dit SOR bevat een
integraal overzicht van alle voormalige subsidiebijlagen uit de
departementale ontwerpbegrotingen.
In reactie op genoemde november-brief zal de regering het SOR vanaf
2003 niet meer in haar huidige papieren vorm naar de Tweede Kamer
zenden, maar via internet ter beschikking stellen. Eens in de vier
jaar zal de Kamer, conform haar verzoek, een meer diepgaande
evaluerende brief ontvangen over het subsidie-instrument in algemene
zin. Daarbij zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan:
* de ontwikkelingen in het aantal subsidieregelingen en het
budgettair beslag;
* de onderbouwing van de keuze voor het subsidie-instrument, ten
opzichte van andere instrumenten;
* de mate waarin subsidieregelingen voorzien zijn van toetsbare
doelstellingen en helder geformuleerde doelgroepen;
* de mate waarin wordt voldaan aan de regel dat een subsidie eens in
de vijf jaar is geëvalueerd;
* de mate waarin anti-cumulatiebepalingen zijn opgenomen in
subsidieregelingen alsmede
* de mate waarin de naleving van de subsidievoorwaarden onder de
reikwijdte van de accountant valt.
Met het jaarlijks op internet beschikbaar hebben
van een feitelijk en integraal overzicht van alle subsidieregelingen
van het Rijk én een periodieke brede inhoudelijke analyse, wordt
tegemoetgekomen aan de wensen van de Kamer op dit vlak.
Met VBTB komt ook de evaluatiebijlage van de begroting te vervallen. De evaluatiebijlage wordt niet als zodanig budgettair en beleidsmatig relevant beschouwd, dat zij een plaats in de beleidsbegroting zou moeten houden. In het vervolg wordt informatie over evaluatieonderzoek die wel direct budgettair
beleidsmatig relevant is, opgenomen als toelichting op de beleidsartikelen van de ontwerpbegroting en
het jaarverslag. In het Algemeen Overleg van 29
juni 2000 - over de eerste voortgangsrapportage VBTB gaf de Kamer aan
belang te hechten aan de beschikbaarheid van een systematisch en
integraal overzicht van de toepassing van evaluatieonderzoek en
prestatiegegevens binnen de rijksoverheid. In reactie hierop stelt de
regering voor een Evaluatie-overzicht Rijksoverheid te ontwikkelen,
wat, als alternatief voor de vervallen begrotingsbijlagen, periodiek
aan de Kamer aangeboden worden zal.
Wat betreft de inhoud van het overzicht wordt gedacht aan informatie
per evaluatieonderzoek / monitorsysteem en informatie over de in te
zetten / ingezette evaluatie-instrumenten per beleidsartikel.
Bij de eerste ingang moet worden gedacht aan informatie over de start-
en einddatum van het onderzoek, de doelstelling ervan, eventueel
beschikbare conclusies en follow up. Het streven is een eerste
versie/proeve van het Evaluatie-overzicht Rijksoverheid op de derde
woensdag van mei in 2002 aan de Kamer aan te kunnen bieden. Net als
het SOR, zal het EOR jaarlijks geactualiseerd aan de Kamer ter
beschikking worden gesteld via het internet. De periodieke publicatie
op papier zal worden vergezeld van een begeleidende brief, waarin ook
verschillende rijksbrede dwarsdoorsneden kunnen worden opgenomen.
Het Evaluatie-overzicht Rijksoverheid moet mede worden gezien in het licht van de invoering van de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid, een ministeriële regeling met een minimumniveau aan voorwaarden voor een goede organisatie van de evaluatiefunctie6. Een belangrijk aspect daarbij betreft het scheppen van waarborgen voor de betrouwbaarheid van beleidsinformatie door eisen te stellen aan de totstandkoming daarvan. Het jaar 2001 zal in het teken staan van het treffen van maatregelen ter voorbereiding op de inwerktreding van deze regeling per 1 januari 2002.
Ten aanzien van de overige bijlagen van de oude
begroting wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de lijn die in de
VBTB-nota is neergelegd.
Suppletore begrotingen
VBTB heeft niet alleen betrekking op de
ontwerpbegrotingen en de departementale jaarverslagen, maar heeft ook
zijn weerslag op de suppletore wetten. De gevolgen van VBTB voor de
begrotingsuitvoering zijn tot dusver nog wat onderbelicht geweest. In
aanloop naar de aanvang van het eerste VBTB-uitvoeringsjaar en conform
mijn toezegging in antwoord op de Kamervragen over de Najaarsnota
2000, wordt onderstaand ingegaan op de gevolgen van VBTB voor de
wijzigingsvoorstellen op de ontwerpbegroting. Allereerst de inhoud.
Met VBTB is de structuur, de inhoud en de presentatie van de begroting
en verantwoording aangepast. Veel sterker dan voorheen worden beleid,
prestaties en middelen in hun onderlinge relatie gepresenteerd. De
nadruk komt minder te liggen op gedetailleerde financiële informatie
en meer op het beleid en te behalen resultaten. Het is niet meer dan
logisch om deze nieuwe structuur, inhoud en presentatie ook door te
vertalen naar de stukken die betrekking hebben op de
begrotingsuitvoering.
Het niveau waarop ontwerpbegrotingen - en dus
ook de suppletore wetten - worden geautoriseerd, was en blijft het
niveau van het (beleids)artikel. De suppletore
begrotingswetsvoorstellen zullen in de artikelsgewijze toelichting per
artikel qua structuur eenzelfde tabel budgettaire gevolgen van beleid
kennen als de ontwerpbegroting kent. In betreffende tabel vindt
allereerst een nadere uitsplitsing van de uitgaven plaats naar
apparaats- en programmagelden. Het artikelonderdeel programma wordt
vervolgens, in beginsel, uiteengerafeld per operationeel doel en per
operationeel doel per (financieel) beleidsinstrument. Dit biedt de
Kamer beleidsmatig relevante en duidelijke aangrijpingspunten om de
begrotingsuitvoering kritisch te volgen en eventueel wijzigingen aan
te brengen.
Betreffende tabel is tevens de basis om uitvoering te geven aan dat
onderdeel van de motie Van Walsem, waarin de regering wordt opgeroepen
beleidsmatig relevante mutaties tussen de artikelonderdelen bij
(suppletore) begrotingen aan de Kamer te vermelden en financieel en
inhoudelijk toe te lichten. Omdat mutaties tussen artikelonderdelen
(i.e. tussen apparaatsbudget en programma-uitgaven) vaak geen
beleidsmatig relevante mutaties betreffen en de regering graag
uitvoering geeft aan de gedachte achter de betreffende motie, stelt
zij voor alle beleidsmatig relevante wijzigingen binnen een artikel
aan de Kamer voor te leggen. Daarbij kan het dus niet alleen gaan om
wijzigingen op artikelonderdeel-niveau (verschuivingen tussen apparaat
en programma), maar om verschuivingen tussen operationele doelen en
zelfs tussen (financiële) beleidsinstrumenten. Een en ander binnen de
grenzen van de structuur van de tabel budgettaire gevolgen van beleid,
zoals opgenomen in de ontwerpbegroting. Net als bij de beleidsagenda
in de begroting, geven ministers zelf invulling aan de vraag wat zij
beleidsmatig relevant achten. De regels budgetdiscipline7 bieden
hiervoor onvoldoende aangrijpingsmogelijkheden. Ook een ondergrens
voor op te nemen (beleidsmatige) wijzigingen biedt geen soelaas; een
wijziging met een beperkt budgettair beslag kan een grote
beleidsmatige impact hebben. En vice versa. Daarom kiest de regering
voor een departementsspecifieke invulling van het begrip beleidsmatig
relevant; bij de invulling wordt vanzelfsprekend rekening worden
gehouden met de verschillende afspraken die zijn gemaakt tussen
vakdepartementen en Vaste Kamercommissies.
De toelichting op beleidsrelevante
begrotingsmutaties in de suppletore begrotingswetsvoorstellen moet zo
veel mogelijk in termen van de WWW-vragen worden opgesteld. Het ligt
dan ook voor de hand niet alleen de financiële consequenties van een
mutatie te duiden, maar ook om de gevolgen daarvan voor de gestelde
beleidsdoelen en voorgenomen activiteiten in de toelichting uiteen te
zetten. Waar zinvol en mogelijk, toegelicht met prestatiegegevens.
Het bovenstaande betreft wijzigingen van de inhoud, structuur en
presentatie van de suppletore begrotingswetsvoorstellen. VBTB vormt
naar de mening van de regering op dit moment geen aanleiding om
fundamentele wijzigingen in het proces van de begrotingsuitvoering aan
te brengen; bijvoorbeeld door een suppletore wet af te schaffen of de
publicatie van de huidige suppletore wetten te versnellen of te
vertragen. Wel ligt het in de rede om, nadat er enige tijd gewerkt is
met de nieuwe begrotings- en verantwoordingsstukken, het proces en de
inhoud van de suppletore begrotingen grondig te evalueren. Een
geschikt moment daarvoor is de integrale evaluatie van VBTB in 2004.
Een en ander in relatie tot de feitelijke toepassing van het
gedachtegoed uit de VBTB-nota. Een belangrijk onderdeel hiervan is het
vooraf maken van concrete afspraken en het daarover achteraf
verantwoording afleggen. Wanneer dat goed gaat werken, kan er
gedurende het uitvoeringsjaar meer op hoofdlijnen worden gestuurd. Op
basis hiervan kunnen eventueel aanvullende (meer fundamentele)
wijzigingen worden doorgevoerd.
Een herbezinning op het proces van de begrotingsuitvoering brengt de
regering er wel toe u thans voor te stellen de slotwet qua presentatie
in het departementale jaarverslag te integreren. Tot 1995 was er
sprake van een geïntegreerde slotwet/rekening. Bij de 6e wijziging van
de Comptabiliteitswet zijn betreffende documenten uit elkaar
getrokken. Dit vanuit de gedachte dat het departementale jaarverslag
geen wet is en is bedoeld om verantwoording af te leggen over het
beleid en de middelen over het gehele jaar. De slotwet (die per
begrotingsartikel wijzigingen bevat die leiden tot het opheffen van
het resterende verschil tussen de begrotingsraming - inclusief eerdere
wijzigingen daarin aangebracht en het gerealiseerde bedrag) heeft
daarmee duidelijk een ander karakter.
In praktijk blijkt dit verschil vaak tot
verwarring te leiden. In sommige gevallen moet bij de beantwoording
van Kamervragen over het ene document worden verwezen naar het andere
document. Daarnaast is het soms verwarrend dat het bereik van het
departementale jaarverslag ook de wijzigingen bij slotwet omvat (maar
dan meer op hoofdlijnen toegelicht). Dit alles en het feit dat er in
het kader van VBTB impliciet naar wordt gestreefd de stukkenstroom
richting de Staten-Generaal zoveel mogelijk te beperken, brengt de
regering er toe voor te stellen de slotwet in het departementale
jaarverslag te integreren. Concreet betekent dit dat de slotwet in
dezelfde band opgenomen wordt als het departementale jaarverslag.
Gezien het verschil in karakter blijven het wel twee afzonderlijke
documenten; de slotwet blijft dan ook de gebruikelijke
autorisatieprocedure doorlopen.
4.2 Ten aanzien van de infrastructuur;
informatiekundige aspecten op lange termijn
De begroting nieuwe stijl vergt ook aanpassing
van begrotingsadministraties, registraties en allerhande
beleidsinformatiesystemen. Zoals aangegeven in de
december-tussenrapportage, lagen de activiteiten op dit terrein als
het gaat om de kortere termijn - op schema. Het reguliere
begrotingsproces 2002 zou adequaat functioneel ondersteund kunnen
worden.
Voor het aanpassen van informatiesystemen op de
langere termijn gericht op een verbetering van de kwaliteit van
informatievoorziening - zouden de departementen begin 2001 een
meerjarig plan van aanpak indienen. Begin 2001, omdat alsdan de
doelstellingen en prestatiegegevens wat meer uitgekristalliseerd
zouden zijn. Op dat moment waren ook de normatieve uitgangspunten voor
de informatievoorziening, zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet,
de Rijksbegrotingsvoorschriften en de Regeling Prestatiegegevens en
Evaluatieonderzoek nader uitgewerkt. Bij deze kwaliteitseisen moet in
het bijzonder worden gedacht aan de totstandkoming (ordelijkheid en
controleerbaar) en aan eisen als validiteit, betrouwbaarheid en
bruikbaarheid. De kaders c.q. minimum-eisen zijn daarmee thans
duidelijk.
Met dit alles is thans de weg vrij voor een concrete
kwaliteitsverbetering van de informatievoorziening binnen de
rijksoverheid.
Nagenoeg ieder departement heeft onlangs bij het
ministerie van Financiën een plan van aanpak Informatiekundige
aspecten van VBTB op lange termijn ingediend. Betreffende plannen
vertonen een grote variatie; zowel qua filosofie, qua aanpak, qua
projecten, omvang als qua doorlooptijd. Soms gaat het daarbij om
aanpassing van bestaande systemen, soms om de ontwikkeling van nieuwe.
Dit is een weerspiegeling van de grote verschillen tussen
departementen. Daarbij gaat het niet alleen om de omvang van
departementen of de mate waarin het departement gedecentraliseerd is,
maar ook om de sturingsrelatie met het veld, ketenafhankelijkheid en
de uitgangspositie. Er kan geen sprake zijn van rijksbrede eenduidige
functionele specificaties voor prestatiegegevens. In die zin zijn de
investeringen die momenteel in de kwaliteit van de
informatievoorziening worden gepleegd, geenszins te vergelijken met
investeringen in nieuwe begrotingsadministraties (zoals in de jaren 80
en 90 met de geïntegreerde verplichtingen-kasadministratie).
Ondanks al deze diversiteit kunnen (clusters van) departementen zeker
ook lering trekken van elkaar. Dit draagvlak is binnen het Rijk ook
nadrukkelijk aanwezig. Daartoe brengt het ministerie van Financiën
momenteel een categorisering aan in de in de plannen van aanpak
opgenomen projecten. Daarbij wordt gedacht aan de volgende fasering
van de informatiecyclus c.q. kan worden gedacht aan de volgende soort
projecten:
Box 4: Clustering van projecten uit de
plannen van aanpak informatiekundige aspecten van VBTB
I) Informatieanalyse en planning
(ontwikkelen informatieplan voor prestatiegegevens);
II) De organisatie van de informatievoorziening (het opzetten en
uitbouwen van departementale informatiefunctie; het integreren van de
informatiefunctie in de planning- en controlcyclus);
III) De ontsluiting van nieuwe informatiebronnen (het opstellen van
convenanten en service level agreements met uitvoerings- en
onderzoeksinstellingen over toelevering periodieke informatie);
IV) Projecten gericht op het beheer van informatie (opzetten van data
ware house, het verbeteren van de integriteit van een systeem);
V) Projecten gericht op de integratie van verschillende
informatiestromen en systemen (het aan elkaar koppelen van financiële
en niet-financiële informatiestromen door ontwerpen van management
informatiesysteem).
Uit bovenstaande beschrijving wordt duidelijk
dat het bij de informatiekundige gevolgen van VBTB (de instrumentele
c.q. organisatorische kant van de departementale
informatievoorziening) niet alleen gaat om investeringen in
computersystemen. Kernvraag is welke maatregelen getroffen moeten
worden voor een doelmatige, kwalitatief hoogwaardige verzameling,
vastlegging, verwerking en beschikbaarstelling van informatie voor
sturing, beheersing en het afleggen van verantwoording. Een en ander
draagt daarmee nadrukkelijk primair een bestuurlijk karakter.
Vanuit het besef dat een gezamenlijke aanpak van de informatiekundige
aspecten van VBTB kan bijdragen aan een goede en doelmatige
implementatie van VBTB, zal de uitvoering van de afzonderlijke plannen
van aanpak, zowel qua fasering als qua organisatie, zodanig vorm
worden gegeven dat daar waar van een specifiek initiatief leereffecten
kunnen uitgaan, dit synergie- c.q. leereffect ook optimaal benut zal
worden. Het ministerie van Financiën zal daarbij voor coördinatie
zorgdragen. De resterende middelen op de aanvullende post VBTB, die
naast een beperkt budget voor onderzoek naar de mogelijkheden voor een
eventuele toekomstige meer gezamenlijke aanpak- dienen ter
gedeeltelijke compensatie voor de met de invoering van VBTB gemoeide
kosten, zullen vanuit dit perspectief ook zo gericht mogelijk worden
ingezet. De regering hoopt binnen enkele weken een concrete beslissing
te kunnen nemen over de te direct financieren projecten en de verdere
verdeling van de aanvullende post.
Vervolgtraject
Dit voortgangsbericht betreft de derde fase van
VBTB, die eindigt na het verschijnen van de eerste VBTB-begrotingen in
september 2001. Ook hierna zullen de acties, gericht op verdere
invulling van het VBTB-gedachtengoed (zoals de kwaliteitsverbetering
van beleidsinformatie en de vormgeving van de mededeling over de
bedrijfsvoering) onverminderd doorgaan.
Het feit dat VBTB logischerwijs steeds meer onderdeel gaat uitmaken
van het reguliere werk en de daarbij horende
verantwoordelijkheidsverdelingen, betekent niet dat de coördinerende
verantwoordelijkheid van de minister van Financiën voor het project
straks eindigt. Zoals de Rekenkamer aanbeveelt in haar reactie (d.d.
16 februari 2001) op de decemberrapportage - Van dummy tot begroting -
zal de minister van Financiën vanuit zijn verantwoordelijkheid ook na
Prinsjesdag 2001 richting blijven geven aan de na te streven ambities
en de voortgang blijven bewaken. Bij dit alles hecht de regering eraan
te memoreren dat -om VBTB tot volle wasdom te kunnen laten komen- er
tot 2004, het moment waarop de voorstellen voor een meer
beleidsgerichte begroting en verantwoording worden geëvalueerd, zo
weinig mogelijk aan de uitgangspunten gewijzigd moet worden.
Naast de wens om de voortgang te kunnen volgen, zal er behoefte
blijven om interdepartementaal vragen te stellen, ervaringen uit te
wisselen en kennis te delen. Niet alleen over het formuleren van
doelen en prestatiegegevens of derdeninformatie, maar ook over de
gevolgen van VBTB voor departementale interne structuren en processen,
de informatiekundige aspecten van VBTB en de daadwerkelijke en
consequente benutting van WWW-informatie.
Deze voor het parlement minder direct zichtbare - factoren kunnen met
recht worden beschouwd als kritische succesfactoren voor de
VBTB-operatie. Voor het volgen van de voortgang en het uitwisselen van
informatie is momenteel interdepartementaal een instrument in
ontwikkeling; de VBTB-spiegel. In onderstaande box treft u de
belangrijkste mijlpalen aan voor het vervolgtraject.
Box 5: Vervolgtraject
heden - september 2001 Opstellen
ontwerpbegrotingen 2002 nieuwe stijl
voor zomerreces Indiening CW 2001 bij Kamer
derde dinsdag september 2001 Eerste
begrotingen nieuwe stijl (over 2002)
december 2001/ januari
2002 Voortgangsrapportage VBTB (na begrotingsbehandeling)
derde woensdag in mei 2003 Eerste
departementale jaarverslagen (over 2002)
medio 2004 Integrale evaluatie VBTB
DE MINISTER VAN FINANCIËN