Ministerie van Financien

Titel: Groencertificaten en regulerende energiebelasting, mededeling



Liberalisering van de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit; fase 1: vrije markt voor groencertificaten (mededeling 16)

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling; domein verbruiksbelastingen

Besluit van 28 mei 2001, nr. CPP2001/1395M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

Het kabinet heeft besloten dit jaar te komen tot liberalisering van de markt voor duurzame elektriciteit. In dat kader kunnen consumenten van duurzame elektriciteit, wanneer zij dat willen, een andere (zgn. groen)leverancier kiezen dan de leverancier waarvan zij thans - verplicht - hun elektriciteit betrekken. Voorwaarde is daarbij overigens wel dat zij voor 100% duurzame elektriciteit zullen gaan afnemen. Om de vrije markt voor duurzame elektriciteit te ondersteunen wordt een systeem van groencertificaten opgezet. Dit systeem zal operationeel zijn op 1 juli 2001. Het groencertificatensysteem is neergelegd in de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 (bijgevoegd); zie voor een globale beschrijving van het systeem de brief van 8 maart 2001 van de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zoals in die brief is aangegeven, geschiedt de vrijmaking van de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit in twee fasen: de eerste fase behelst de introductie van de markt voor groencertificaten (per 1 juli 2001). De tweede fase ziet op de algehele vrijmaking van de markt voor duurzaam opgewekte elektriciteit (per 1 januari 2002). Thans wordt bestudeerd welke aanpassingen in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) en/of de daarop gebaseerde lagere regelgeving noodzakelijk zijn om per
1 januari 2002 de volledige vrije markt te kunnen realiseren.







Huidige fiscale faciliteiten voor de duurzame elektriciteit

In de Wbm zijn een aantal faciliteiten opgenomen om de opwekking van duurzame elektriciteit en de levering van deze elektriciteit aan de verbruiker te stimuleren. In het kader van deze mededeling zijn er twee van belang. Het betreft in de eerste plaats de faciliteit opgenomen in artikel 36o, eerste lid, van de Wbm op grond waarvan op de regulerende energiebelasting (hierna: REB) die ter zake van de levering van elektriciteit verschuldigd is een vermindering kan worden toegepast voor zover in die levering duurzame elektriciteit is begrepen. Het is voor deze faciliteit niet van belang of de betreffende duurzame elektriciteit ook als zodanig aan de consument wordt verkocht. De elektriciteit dient echter wel op het Nederlandse net te zijn ingevoed en in Nederland te zijn afgezet. De vermindering is overigens slechts van toepassing voor zover wordt aangetoond dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan de producent van de duurzame elektriciteit. De andere faciliteit is opgenomen in artikel 36i, zesde lid, van de Wbm. Op grond daarvan bedraagt het tarief van de REB voor duurzame elektriciteit nihil, voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker. In de in de Wbm neergelegde systematiek wordt er - mede uit oogpunt van controleerbaarheid en handhaafbaarheid - van uitgegaan dat de duurzame elektriciteit ook fysiek daadwerkelijk betrokken en geleverd wordt. Met andere woorden een elektriciteitsleverancier kan slechts het nihiltarief op de levering toepassen, indien hij de daarvoor benodigde duurzaam opgewekte elektriciteit zelf daadwerkelijk betrokken of geproduceerd heeft.

Vrije markt voor groencertificaten

In de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 is, zoals gezegd, het systeem van groencertificaten uitgewerkt. Om de faciliteit van artikel 36i Wbm tot zijn recht te laten komen, zal de fysieke koppeling tussen inkoop/productie van duurzaam opgewekte elektriciteit en de levering ervan aan consumenten worden losgelaten. Vooruitlopend op de daartoe noodzakelijke wijzigingen van de regelgeving, keur ik goed dat het nihiltarief van artikel 36i, zesde lid, betrekking heeft op elektriciteit waarvan de elektriciteitsleverancier door middel van groencertificaten kan aantonen dat deze op duurzame wijze is opgewekt. De overige voorwaarden (zoals de aanwezigheid van het specifieke contract) blijven onverkort van kracht. Deze goedkeuring houdt in - gelet op het gesloten systeem van groencertificaten - dat na 1 juli 2001 voor in Nederland geproduceerde duurzame elektriciteit niet meer op andere wijze (zoals fysiek inkopen) dan door middel van groencertificaten kan worden aangetoond dat de voor de levering van duurzaam opgewekte elektriciteit benodigde elektriciteit ook daadwerkelijk duurzaam is opgewekt.

Om vanaf 1 juli 2001 het nihiltarief te kunnen toepassen, dient de energieleverancier op het moment van levering aan een consument van duurzaam opgewekte elektriciteit in het bezit te zijn van een voldoende hoeveelheid groencertificaten, die overeenkomt met de levering van duurzaam opgewekte elektriciteit. Gelet op de omstandigheid dat energieleveranciers de in een tijdvak verschuldigde REB op aangifte moeten voldoen, keur ik goed dat aan de hiervóór bedoelde voorwaarde wordt voldaan, indien in het tijdvak van aangifte (in het algemeen een maand), voldoende groencertificaten aanwezig waren om de leveranties aan verbruikers in dat tijdvak te kunnen dekken.

Overgangsregeling

Het is mogelijk dat energiebedrijven nog de beschikking hebben over duurzame elektriciteit die is ingekocht (en ontvangen) of die is geproduceerd in de periode vóór 1 juli 2001, die nog niet is afgeboekt op aan consumenten geleverde groene stroom, waar het nihiltarief van artikel 36i op van toepassing is. Toegestaan kan worden dat deze vóór
1 juli 2001 ingekochte (en ontvangen) of geproduceerde duurzame energie ook aangewend kan worden voor de aanspraak van bedoeld nihiltarief met betrekking tot groene stroom leveringen in de tweede helft van 2001.

In verband met het feit dat in de eerste maanden waarin het groencertificatensysteem werkt, wellicht nog niet voldoende groencertificaten kunnen zijn afgegeven (en verkregen) om alle leveranties van duurzaam opgewekte elektriciteit te kunnen overlappen, kan onder daarbij te stellen voorwaarden door de inspecteur worden toegestaan dat het tijdvak waarbinnen voldoende groencertificaten aanwezig moeten zijn om de groenleveranties af te kunnen dekken bij aanvang van het nieuwe systeem gesteld wordt op de periode 1 juli 2001 tot en met 31 oktober 2001.

Groenleveranciers

Op grond van de Elektriciteitswet is het per 1 juli 2001 nog steeds het eigen energiebedrijf, dat daadwerkelijk de stroom levert aan consumenten die in zijn verzorgingsgebied wonen. Dit ondanks het feit dat de consument voor de levering van duurzame elektriciteit een specifiek contract heeft gesloten met een (andere) groenleverancier. De groenleverancier behoeft bovendien geen energiebedrijf te zijn. Het eigen energiebedrijf zorgt er derhalve voor dat de consument wordt voorzien van stroom, maar de factuurbeweging loopt via de groenleverancier. De benodigde elektriciteit betrekt hij daarvoor, in naam van zijn klant, van het eigen energiebedrijf van zijn klant. Indien de groenleverancier om te kunnen voldoen aan zijn verplichtingen jegens de klant de benodigde hoeveelheid groencertificaten tijdig - dat wil zeggen vóórdat de leveranties plaatsvinden - op de groencertificatenrekening van het energiebedrijf heeft geboekt, behoeft dit bedrijf ter zake van de levering aan de groenleverancier geen REB in rekening te brengen. Slaagt hij daar niet in, dan zal in eerste instantie wel REB moeten worden doorberekend en kan dit pas worden verrekend indien hij alsnog de groencertificaten (binnen het tijdvak waarin het energiebedrijf aangifte moet doen) overboekt. Nadat artikel 36i is toegepast verliest het desbetreffende groencertificaat op grond van de ministeriële regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 zijn geldigheid.

Terugsluis REB op grond van 36o Wbm

Voor de toepassing van de faciliteit opgenomen in artikel 36o, eerste lid, van de Wbm op grond waarvan op de belasting die ter zake van de levering van elektriciteit verschuldigd is een vermindering kan worden toegepast voor zover in die levering duurzaam opgewekte elektriciteit is begrepen, betekent het voorgaande nog geen wijziging. Dat betekent dat het energiebedrijf de vermindering op de af te dragen belasting slechts kan toepassen indien zij de duurzaam opgewekte energie daadwerkelijk heeft betrokken.

Geïmporteerde duurzame elektriciteit

De fiscale faciliteiten in de Wbm maken in beginsel geen onderscheid tussen in Nederland of daarbuiten geproduceerde duurzame elektriciteit. Indien derhalve in het buitenland op duurzame wijze geproduceerde elektriciteit wordt aangewend voor leveranties van duurzame elektriciteit aan in Nederland woonachtige of gevestigde verbruikers, dan is daarop zowel de faciliteit van artikel 36o als van 36i van toepassing.

Er is in de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 echter voor gekozen het systeem van groencertificaten vooralsnog nationaal te houden. Reden hiervoor is dat het nog niet goed mogelijk is de betrouwbaarheid van de diverse systemen in het buitenland na te gaan. Gezien het feit dat de fiscale faciliteiten, zoals deze momenteel in de Wbm zijn vastgelegd, in beginsel geen onderscheid maken tussen productie in Nederland en daarbuiten, zullen de huidige eisen die voor de verkrijging van de faciliteiten worden gesteld aan in het buitenland geproduceerde op duurzame wijze opgewekte elektriciteit vooralsnog niet wijzigen. Zoals aangekondigd in het Belastingplan 2001 zullen aard en omvang van de stimuleringsmaatregelen voor 2002 en verder nader worden onderzocht.

Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 (Stcrt 2001, 87)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 16, eerste lid, onderdeel h, en 31, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:


a. wet: Elektriciteitswet 1998;


b. duurzame elektriciteit: elektriciteit, opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e, van de wet;


c. meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit: gegevens omtrent een hoeveelheid door een netbeheerder gemeten duurzame elektriciteit die een producent met zijn installatie heeft opgewekt en op het net heeft ingevoed;


d. groencertificaat: gegevens op een groencertificatenrekening, waarmee wordt aangetoond dat een producent met zijn installatie een hoeveelheid duurzame elektriciteit die een meervoud is van 1 MWh heeft opgewekt en op het net heeft ingevoed;


e. groencertificatenrekening: rekening in het systeem van elektronische gegevensverwerking dat in stand wordt gehouden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en waarmee wordt bijgehouden voor welke hoeveelheid duurzame elektriciteit groencertificaten zijn verstrekt en aan wie de groencertificaten op enig moment toekomen;

f biomassa-installatie: installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.

Artikel 2. Onderzoek installatie voor opwekking duurzame elektriciteit


1. Een in Nederland gevestigde producent van duurzame elektriciteit verzoekt de daartoe bevoegde netbeheerder de hoeveelheid duurzame elektriciteit te meten die hij met zijn installatie opwekt en op het net invoedt. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.


2. Naar aanleiding van het verzoek stelt de netbeheerder vast of de installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit en of de meter geschikt is om de hoeveelheid op het net ingevoede duurzame elektriciteit te meten, door een administratief onderzoek in te stellen naar de installatie en de aansluiting daarvan op het net.


3. De netbeheerder kan in aanvulling op het administratief onderzoek en ter verificatie van de in het formulier opgenomen gegevens de installatie van de producent onderzoeken om te bepalen welk gedeelte van de totale hoeveelheid door de installatie opgewekte en op het net ingevoede elektriciteit kan worden aangemerkt als duurzame elektriciteit.


4. De netbeheerder deelt de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, mee aan de producent en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.


5. Indien een producent geen verzoek doet als bedoeld in het eerste lid, dan wel indien uit het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, blijkt dat de installatie niet geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit, beschouwt de netbeheerder de totale hoeveelheid door hem gemeten elektriciteit die door de installatie van de producent wordt opgewekt en op het net wordt ingevoed als elektriciteit die niet is opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e, van de wet.

Artikel 3. Meten van duurzame elektriciteit


1. Nadat de netbeheerder overeenkomstig artikel 2 heeft vastgesteld dat de installatie en de meetinrichting van de producent geschikt zijn voor de opwekking en meting van duurzame elektriciteit, meet de netbeheerder op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de wet, overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de hoeveelheid duurzame elektriciteit die de producent met zijn installatie opwekt en op het net invoedt.


2. Bij installaties met een aansluitwaarde van 3 x 80 A of groter geschiedt de meting, bedoeld in het eerste lid, iedere kalendermaand. Bij installaties met een aansluitwaarde kleiner dan 3 x 80 A geschiedt de meting gelijktijdig met de jaarlijkse bepaling van de meterstanden. Op verzoek van de producent kan de meting vaker plaatsvinden.


3. Indien de installatie van de producent voor de opwekking van duurzame elektriciteit gebruik maakt van elektriciteit die is afgenomen van een net, brengt de netbeheerder voor de bepaling van de hoeveelheid duurzame elektriciteit die op het net is ingevoed, de hoeveelheid elektriciteit die daarvoor is afgenomen van het net in mindering op de hoeveelheid duurzame elektriciteit die hij op grond van het eerste lid meet.


4. Tenzij de tariefstructuren, bedoeld in artikel 27 van de wet, iets anders bepalen, brengt de netbeheerder de kosten van het vaststellen of de installatie en de meter van de producent geschikt zijn en van het meten van de hoeveelheid duurzame elektriciteit in rekening bij de producent.

Artikel 4. Verplichting producent


1. De producent van duurzame elektriciteit stelt de netbeheerder in staat de hoeveelheid duurzame elektriciteit te meten die met zijn installatie is opgewekt en op het net is ingevoed.


2. Indien zich een omstandigheid voordoet die van belang is voor de bepaling hoeveel duurzame elektriciteit is opgewekt en op het net is ingevoed, meldt de producent die omstandigheid en het tijdstip waarop deze zich voordeed binnen twee weken aan de netbeheerder.

Artikel 5. Meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit


1. De netbeheerder deelt na meting overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de wet, de meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit mee aan de producent en aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.


2. De netbeheerder deelt op verzoek van de Belastingdienst de meetgegevens mee die voor de Belastingdienst van belang zijn voor het uitoefenen van haar taak.

Artikel 6. Groencertificatenrekening


1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet opent op verzoek van een in Nederland gevestigde producent, afnemer, leverancier of handelaar een groencertificatenrekening.


2. De producent deelt bij het verzoek de uitkomst van het onderzoek, verkregen overeenkomstig artikel 2, vierde lid, mee aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.


3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt op verzoek groencertificaten op een daarbij aangegeven groencertificatenrekening, indien een in Nederland gevestigde producent of zijn gemachtigde bij het verzoek de meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit, ontvangen overeenkomstig artikel 5, eerste lid, overlegt.


4. Een groencertificaat heeft betrekking op duurzame elektriciteit die in Nederland is geproduceerd na 1 juli 2001.


5. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt op verzoek van degene aan wie groencertificaten toekomen, een bij het verzoek aan te geven hoeveelheid groencertificaten over op een daarbij aangegeven andere groencertificatenrekening.


6. Een groencertificaat verliest zijn geldigheid uiterlijk één jaar na de datum van boeking op grond van het derde lid, dan wel nadat het groencertificaat is gebruikt voor toepassing van artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag. Nadat een groencertificaat zijn geldigheid heeft verloren, wordt het afgeboekt van de groencertificatenrekening.


7. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet brengt de kosten van het beheer van de groencertificatenrekening in rekening bij degene die het verzoek, bedoeld in het eerste lid, doet.

Artikel 7. Biomassa-installatie


1. Indien de duurzame elektriciteit waarvoor een groencertificaat wordt verzocht op grond van artikel 6, derde lid, is opgewekt met behulp van een biomassa-installatie, deelt de producent of zijn gemachtigde bij het verzoek mee welk gewogen percentage van de door zijn installatie opgewekte totale hoeveelheid elektriciteit kan worden aangemerkt als duurzame elektriciteit in de periode, bedoeld in artikel 3, tweede lid, die voorafgaat aan het tijdstip waarop het verzoek wordt gedaan.


2. De producent die een biomassa-installatie instandhoudt of zijn gemachtigde zendt telkens binnen acht weken na het einde van een periode van zes maanden aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een verklaring van een accountant omtrent het gewogen percentage van de totale hoeveelheid elektriciteit die door de installatie in die zes maanden is opgewekt, dat kan worden aangemerkt als duurzame elektriciteit.


3. Indien het overeenkomstig het eerste lid meegedeelde gewogen percentage meer dan twee procentpunt hoger is dan het gewogen percentage dat uit de verklaring van de accountant blijkt, wordt de in de desbetreffende periode opgewekte elektriciteit aangemerkt als niet duurzaam. Het vorenstaande geldt vanaf het tijdstip waarop de omstandigheid, bedoeld in de eerste volzin, zich voordoet tot het tijdstip waarop dat niet meer het geval is. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt ten onrechte geboekte groencertificaten af van de groencertificatenrekening van de desbetreffende producent.


4. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet meldt de toepasselijkheid van het derde lid aan de desbetreffende producent of zijn gemachtigde en aan de Belastingdienst.

Artikel 8. Gegevensverstrekking

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deelt iedere maand aan de Minister van Economische Zaken mee, voor welke hoeveelheid duurzame elektriciteit overeenkomstig artikel 6, derde lid, groencertificaten zijn geboekt en overeenkomstig artikel 6, zesde lid, zijn afgeboekt, alsmede op welke wijze de duurzame elektriciteit waarop die groencertificaten betrekking hebben, is opgewekt.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

s-Gravenhage, 7 mei 2001.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink.

Bijlage bij de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998

Verzoek tot meting van duurzame elektriciteit

Met dit formulier verklaart u duurzame elektriciteit te produceren en verzoekt u de netbeheerder deze elektriciteit als zodanig te meten. Dit formulier is een bijlage bij de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998.


1. Gegevens aanvrager
Vul onderstaande gegevens juist en volledig in.


a. Naam:


b. Adres:


c. Postcode:


d. Woonplaats:


e. Land:


f. Telefoonnummer:


g. Faxnummer:


h. E-mailadres:


i. Inschrijfnummer Kamer van Koophandel:

j. Sofi-nummer Belastingdienst:


2. Locatiegegevens installatie
Vul onderstaande gegevens juist en volledig in.


a. Adres:


b. Postcode:


c. Plaats:


d. Locatienummer Kadaster:


e. Aansluitnummer volgens EAN-code:


f. Netbeheerder van het net waarop de installatie is aangesloten:

3. Typegegevens installatie
Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts een antwoord mogelijk.

O a. Een installatie voor opwekking van elektriciteit door middel van wind-energie.

O b. Een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van zonne-energie.

O c. Een waterkrachtcentrale voor de opwekking van elektriciteit met een vermogen van minder dan 15 MW.

O d. Een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.

Vul onderstaande gegevens juist en volledig in.


e. Elektrisch vermogen installatie (MW):


f. Aansluitwaarde installatie (VA):


g. Indien u optie d (biomassa) hebt aangekruist; welke soort(en) biomassa word(t)(en) in de installatie verwerkt?


4. Algemene verklaring U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:


a. dat de in dit formulier bedoelde installatie zodanig op het net is aangesloten en voorzien van een meter die voldoet aan de criteria gesteld in de Meetcode, dat door de netbeheerder de netto op het net ingevoede elektriciteit eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;


b. dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter, voorzover deze controle betrekking heeft op dit verzoek tot meting van duurzame elektriciteit.


5. Aanvullende verklaring voor biomassa-installaties Indien u bij vraag 3 optie d (biomassa) heeft aangekruist, verklaart u door het invullen en ondertekenen van dit formulier, tevens: dat u uw administratie zodanig zult inrichten dat door derden op eenduidige wijze de hoeveelheid geproduceerde en op het net ingevoede duurzame elektriciteit achteraf kan worden vastgesteld.


6. Ondertekening
Plaats:
Datum:
Handtekening aanvrager:
Let op! Maak een kopie van dit ingevulde aanvraagformulier voor eigen gebruik.
Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:

Toelichting Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998

Algemeen deel


1. Inleiding


In de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 8 maart 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 25 097, nr. 47) is aangekondigd dat in april 2001 het startsein zal worden gegeven voor de opening van de groene markt, zodat op 1 juli 2001 de vrije markt voor op duurzame wijze opgewekte elektriciteit daadwerkelijk gaat functioneren.

Deze regeling roept een systeem van groencertificaten voor duurzame elektriciteit in het leven dat dit functioneren faciliteert. Achterliggende gedachte bij de regeling is stimulering van de productie van duurzame elektriciteit.

Groencertificaten maken het mogelijk te handelen in duurzame elektriciteit, met als gevolg dat de productie van deze vorm van elektriciteit wordt gestimuleerd. Tevens dienen groencertificaten als bewijs dat er evenveel duurzame elektriciteit is geproduceerd als er wordt verkocht.

De financiële stimulering waarop het groencertificatensysteem steunt, betreft het feit dat leveranciers van duurzame elektriciteit die een groencertificaat kunnen overleggen, voor hun afnemers die een contract hebben gesloten ter zake van de levering van duurzame elektriciteit het nihiltarief van artikel 36i (Regulerende Energiebelasting, hierna: REB) van de Wet Belastingen op milieugrondslag mogen toepassen.

In verband met de technische voorschriften is de ontwerpregeling ter notificatie aangemeld bij de Europese Commissie. De ontwerpregeling is op 2 mei 2001 gemeld aan de Commissie

van de Europese Gemeenschappen, (notificatienummer 2001/0195/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni
1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr.
98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).



2. Het verzoek om duurzame elektriciteit te meten

De hoeveelheid duurzame elektriciteit die wordt geproduceerd en op het net wordt ingevoed, moet worden gemeten. Dit is een taak die op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de wet) bij de netbeheerders ligt. Teneinde een betrouwbare meting van de hoeveelheid opgewekte en op het net ingevoede duurzame elektriciteit te verkrijgen, moet de netbeheerder zich ervan vergewissen dat de desbetreffende installatie duurzame elektriciteit kan produceren. Indien een producent wenst dat de door hem geproduceerde duurzame elektriciteit als zodanig wordt gemeten en dat hem deze meetgegevens worden meegedeeld, dient hij daartoe een verzoek in bij de netbeheerder.

Naar aanleiding van dit verzoek stelt de netbeheerder een onderzoek in om vast te stellen dat de elektriciteit op duurzame wijze wordt opgewekt. Als blijkt dat de door de producent opgegeven installatie geen duurzame elektriciteit kan produceren, zal de netbeheerder conform zijn algemene verplichting tot meten die is vastgelegd in de wet, wel de hoeveelheid op het net ingevoede elektriciteit meten, maar deze niet als duurzaam aanmerken. De producent kan tegen deze beslissing van de netbeheerder in beroep gaan bij de Geschillencommissie Grootverbruikers Elektriciteit (GGE).


3. Het meten van duurzame elektriciteit


Na deze vaststelling meet de netbeheerder hoeveel elektriciteit de installatie daadwerkelijk op duurzame wijze produceert en op het net invoedt. Het meten vindt plaats overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgelegd in de verschillende, door de Dienst Toezicht energie (DTe) op grond van artikel 31, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de wet, vastgestelde, voorwaarden (Meetcode, Netcode en Systeemcode), alsmede overeenkomstig de IJkwet. De netbeheerder zal de aldus verkregen meetgegevens meedelen aan de producent en aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

Teneinde de netto-hoeveelheid geproduceerde en op het net ingevoede duurzame elektriciteit te kunnen meten, worden eisen gesteld aan het type meter en de plaats waar de meter is aangesloten. Deze eisen zullen worden vastgelegd in de Meetcode, Netcode en Systeemcode. De frequentie waarmee de netbeheerder meet, is afhankelijk van het type aansluiting van de installatie. Bij kleine installaties zal de meetfrequentie aansluiten bij de jaarlijkse bepaling van de meetstanden, bij de grotere installaties zal de netbeheerder in ieder geval iedere kalendermaand, en zoveel vaker als de producent verzoekt, de hoeveelheid geproduceerde en op het net ingevoede duurzame elektriciteit meten. De in redelijkheid gemaakte kosten van deze meting worden in rekening gebracht bij de producent.


4. Het meten van duurzame elektriciteit bij biomassa-installaties

De meting van duurzame elektriciteit bij biomassa-installaties is complexer dan bij andere installaties, aangezien de hoeveelheid elektriciteit die met een biomassa-installatie wordt geproduceerd, vaak niet 100% duurzaam is. Het percentage elektriciteit dat op duurzame wijze wordt opgewekt, is onder andere afhankelijk van de verhouding tussen de verwerkte biomassa en de verwerkte fossiele brandstof, de verbrandingswaarden van deze brandstoffen en het omzettingsrendement van de biomassa-installatie.

Om te komen tot een betrouwbare vaststelling van de hoeveelheid door een biomassa-installatie op duurzame wijze geproduceerde en op het net ingevoede elektriciteit, worden van de producent enkele aanvullende gegevens gevraagd. De producent moet na iedere meetperiode aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet doorgeven welk deel van de in die periode gemeten hoeveelheid elektriciteit op duurzame wijze is opgewekt.

Naast het periodiek doorgeven van deze gewogen percentages overlegt de producent eens in de zes maanden een accountantsverklaring. Daarin geeft de accountant op grond van zijn controle van de administratie van de producent aan, welk gedeelte van de totale hoeveelheid in de voorafgaande zes maanden opgewekte elektriciteit kan worden aangemerkt als duurzaam. Indien uit deze accountantsverklaring blijkt dat een of meer van de door de accountant geconstateerde percentages in werkelijkheid meer dan twee procentpunt lager is/zijn dan de door de producent opgegeven percentages, zal de desbetreffende hoeveelheid gemeten elektriciteit als niet-duurzaam worden aangemerkt.


5. De verwerking van de meetgegevens tot groencertificaten

Op het moment dat een producent daartoe een verzoek doet en de daarbij benodigde gegevens overlegt, zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet groencertificaten op een certificatenrekening boeken. Genoemd verzoek is eenmalig, mits in de loop van de tijd geen significante wijzigingen optreden. In het geval van duurzame elektriciteit verkregen uit zon, wind en water boekt de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet na ontvangst van verzoek en meetgegevens automatisch en doorlopend groencertificaten.

Wanneer de duurzame elektriciteit door een biomassa-installatie wordt geproduceerd, dient de producent periodiek de eerder genoemde aanvullende gegevens - gewogen percentages duurzaam en halfjaarlijkse accountantsverklaring - te verstrekken. Op de certificaten wordt aangegeven met welk type installatie de desbetreffende duurzame elektriciteit is geproduceerd. Het groencertificatensysteem zal zodanig worden opgezet dat eventueel in een later stadium een verdere differentiatie kan worden aangebracht in de gegevens op de groencertificaten, bijvoorbeeld een differentiatie naar het type biomassa.


6. De handel in groencertificaten


De groencertificaten bestaan uitsluitend in elektronische vorm; het handelssysteem kan worden vergeleken met telebankieren. Nadat de groencertificaten op een groencertificatenrekening zijn geboekt, zijn ze een jaar geldig. Dit betekent dat een producent, handelaar, leverancier of afnemer van duurzame elektriciteit de groencertificaten maximaal een jaar kan gebruiken om aan te tonen dat de door hem geleverde elektriciteit op duurzame wijze is opgewekt.

Iedere producent, handelaar, leverancier of afnemer kan een groencertificatenrekening openen bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Vervolgens kunnen de groencertificaten ge- en verkocht worden, waarbij de eigenaar van de groencertificaten aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de wens te kennen geeft deze over te boeken naar de rekening van degene die de groencertificaten heeft gekocht. De hieraan gekoppelde financiële transacties staan verder los van het hier beschreven groencertificatensysteem.

Via de handel zullen de groencertificaten uiteindelijk bij de leveranciers van duurzame elektriciteit terechtkomen, die deze certificaten nodig hebben om aan te tonen dat de door hen verkochte elektriciteit duurzaam is. Het voordeel voor hen is, dat zij het nihiltarief op basis van artikel 36i (REB) van de Wet belastingen op milieugrondslag kunnen toepassen. De Staatssecretaris van Financiën zal een Mededeling doen aan de Belastingdienst over de toepassing van groencertificaten en het hiervoor genoemde artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag.


7. Geen groencertificaten voor buitenlandse duurzame elektriciteit

Er is voor gekozen het systeem van groencertificaten vooralsnog nationaal te houden en derhalve aan duurzame elektriciteit afkomstig uit het buitenland niet de mogelijkheid te verbinden groencertificaten te verkrijgen. Het is (nog) niet goed mogelijk de betrouwbaarheid van de diverse systemen in het buitenland na te gaan, hetgeen betekent dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat de geïmporteerde elektriciteit op duurzame wijze geproduceerd is. Van een level playing field is dan geen sprake. Het beleid is erop gericht de productie van duurzame energie in de gehele Europese Unie te doen toenemen in plaats van een verschuiving van het verbruik van duurzame energie om fiscale redenen te laten plaatsvinden. Op korte termijn zal worden bezien of, en zo ja, hoe de toekenning van groencertificaten aan buitenlandse duurzame elektriciteit mogelijk is. Uitgangspunten daarbij zijn dat die toekenning daadwerkelijk leidt tot toename van de productie van duurzame elektriciteit in Europa, dat dubbele subsidiëring wordt voorkomen, dat sprake is van een level playing field en dat een goed controleerbaar systeem wordt opgesteld.

Daarnaast gelden uiteraard de reciprociteitregels die voor de import van alle elektriciteit van toepassing zijn. Een en ander betekent overigens niet dat thans geen duurzame elektriciteit geïmporteerd kan worden. Dat blijft namelijk mogelijk overeenkomstig de huidige voorwaarden. Zoals aangekondigd in het Belastingplan 2001 zullen de aard en de omvang van de stimuleringsmaatregelen voor 2002 en verder nader worden onderzocht.


8. Toezicht op het groencertificatensysteem
Door middel van het groencertificatensysteem kan op de handel in de verschillende soorten duurzame elektriciteit worden toegezien. Maandelijks zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de Minister van Economische Zaken laten weten, hoeveel groencertificaten er zijn bij- en afgeboekt op en van de certificatenrekeningen. Op deze wijze kan snel inzicht worden verkregen in de hoeveelheid duurzame elektriciteit waarvoor groencertificaten zijn verkregen, en daarmee kan een inschatting worden gemaakt van de totale hoeveelheid in Nederland geproduceerde duurzame elektriciteit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De definitie van duurzame elektriciteit (onderdeel b) verwijst naar artikel 53, tweede lid, onderdeel e, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de wet). Onder deze vorm van elektriciteit valt opwekking door kleinschalige waterkracht, wind, zon of biomassa. De definitie van meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit (onderdeel c) sluit aan bij artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de wet, waarin de netbeheerder tot taak wordt gesteld de hoeveelheid elektriciteit te meten die wordt opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel e, van de wet, en door een producent wordt ingevoed op het net. Dit laatste is van belang: duurzame elektriciteit die niet op het net wordt ingevoed, maar bijvoorbeeld voor eigen gebruik wordt aangewend, geldt niet als duurzame elektriciteit in de zin van de regeling. Er moet derhalve sprake zijn van een aansluiting op het net, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Ten aanzien van de groencertificaten (onderdeel d) kan worden opgemerkt, dat dit elektronische gegevens betreft die door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden verwerkt in een elektronisch bestand. Er wordt derhalve geen fysiek document verstrekt ten bewijze van de verkrijging van een groencertificaat. Voorts betreffen de certificaten meervouden van 1 MWh; achterliggende gedachte is hierbij dat, indien kleinere hoeveelheden elektriciteit per certificaat gehanteerd zouden worden, een onoverzichtelijk systeem met grote aantallen certificaten zou ontstaan.

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet houdt het systeem van elektronische gegevensverwerking in stand en bekleedt daarmee de functie van certificatenbank. De certificatenrekening (onderdeel e) is een rekening in dit systeem, dat vergelijkbaar is met het systeem van telebankieren: groencertificaten kunnen bij-, over- en afgeboekt worden al naar gelang de wensen van de rekeninghouder. De definitie van biomassa-installatie (onderdeel f) is overgenomen uit artikel 53, tweede lid, onderdeel e, van de wet.

Artikel 2

In dit artikel is aangegeven hoe de netbeheerder kan vaststellen dat de installatie van de desbetreffende producent geschikt is om duurzame elektriciteit op te wekken en dat de meter geschikt is om de hoeveelheid op het net ingevoede duurzame elektriciteit te meten. Hij doet dit door, op verzoek (eerste lid) van de producent, een administratief onderzoek in te stellen naar diens installatie en de aansluiting op het net (tweede lid). Een formulier voor dit verzoek is als bijlage bij de regeling opgenomen. Zonder dit verzoek dan wel indien uit het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, blijkt dat de installatie van de producent niet geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit wordt de totale hoeveelheid door de netbeheerder gemeten elektriciteit die door de installatie van de producent wordt opgewekt en op het net wordt ingevoed, beschouwd als elektriciteit die niet op duurzame wijze is geproduceerd (vijfde lid). Op genoemd formulier geeft de producent aan om wat voor soort installatie het gaat (windturbine, zonnepanelen, waterkrachtcentrale of biomassa) en verklaart hij dat hij de netbeheerder in staat zal stellen de hoeveelheid duurzaam geproduceerde en op het net ingevoede elektriciteit te meten. In aanvulling op het administratief onderzoek en ter verificatie van de door de producent in het verzoekformulier opgegeven gegevens, bestaat de mogelijkheid voor de netbeheerder om de desbetreffende installatie(s) daadwerkelijk te bekijken (derde lid). De uitkomst van het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt door de netbeheerder meegedeeld aan de producent (vierde lid), zodat de producent deze gegevens bij zijn verzoek tot opening van een groencertificatenrekening aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan overleggen (zie artikel 6, tweede lid). Ook wordt de uitkomst van het onderzoek doorgegeven aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, die daarmee een overzicht kan krijgen van alle installaties die duurzame elektriciteit produceren in Nederland en die mogelijkerwijs in aanmerking komen voor groencertificaten.

Artikel 3

De precieze wijze waarop de netbeheerder de hoeveelheid door een producent opgewekte duurzame elektriciteit meet, wordt vastgelegd in de Meetcode (opgesteld op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de wet). De netbeheerder meet periodiek, waarbij dit artikel een onderscheid maakt naar de grootte van de installatie van de producent. Bij installaties met een aansluiting die groter is dan 3 x 80 A zal de netbeheerder in ieder geval iedere kalendermaand de hoeveelheid geproduceerde en op het net ingevoede duurzame elektriciteit meten. Indien de producent wenst dat de netbeheerder vaker meet, kan hij de netbeheerder hierom verzoeken, een en ander voor zover dit past binnen de grenzen van de door de netbeheerder en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gehanteerde systemen. Bij de kleinere installaties (3 x 80A en kleiner), die geen op afstand uitleesbare meter hebben, zou het teveel administratieve en praktische lasten en kosten met zich meebrengen iedere maand te gaan meten. Er is derhalve bepaald dat dit gelijktijdig met de jaarlijkse bepaling van de meterstanden plaatsvindt, tenzij de producent verzoekt om meer metingen, die hij evenwel zelf dient te bekostigen

(Tweede lid)

Bij het meten gaat het te allen tijde om de netto hoeveelheid op het net ingevoede duurzame elektriciteit (derde lid). Daarbij wordt aangesloten bij de huidige uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. De door de producent in redelijkheid gemaakte kosten van genoemde meting en onderzoek zijn voor rekening van de producent, overeenkomstig de tariefstructuren, bedoeld in artikel 27 van de wet, dan wel overeenkomstig de regeling (vierde lid).

Artikel 4

Het is in het belang van de producent zelf dat hij de netbeheerder in staat stelt de hoeveelheid duurzame elektriciteit te meten. Zonder deze meting verkrijgt de opgewekte elektriciteit immers niet de kwalificatie duurzaam en kunnen er geen groencertificaten met bijbehorend fiscaal voordeel voor worden geboekt. De producent dient de netbeheerder toegang te verschaffen tot zijn terrein en installatie(s) en hem alle medewerking voor de controle te verlenen (eerste lid). Als zich een omstandigheid voordoet die van invloed is op de bepaling van de hoeveelheid geproduceerde en op het net ingevoede duurzame elektriciteit, dient de producent deze omstandigheid binnen twee weken te melden aan de netbeheerder (tweede lid). Hierbij kan het onder meer gaan om het vergaand aanpassen van de installatie, het (ver)plaatsen van meters of het achter de meter bijschakelen van andere installaties die elektriciteit produceren.

Artikel 5

De meetgegevens die de netbeheerder heeft verkregen, moeten door hem worden meegedeeld aan de producent en aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (eerste lid). De producent gebruikt deze meetgegevens ter indiening van een verzoek aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet om bijschrijving van groencertificaten op zijn certificatenrekening (zie artikel 6, derde lid). De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verkrijgt de meetgegevens als een vorm van controle; hij kan de aldus verkregen gegevens in voorkomend geval vergelijken met de gegevens die de producent bij zijn verzoek om boeking van groencertificaten overlegt. De Belastingdienst kan de netbeheerder verzoeken ook aan haar de meetgegevens mee te delen (tweede lid).

Artikel 6

Een producent, afnemer, leverancier of handelaar dient aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet twee verzoeken te doen: opening van een certificatenrekening (eerste lid) en boeking van groencertificaten op deze rekening (derde lid). Kosten van het beheer van een certificatenrekening zijn voor rekening van de rekeninghouder (zevende lid). In twee gevallen kunnen er groencertificaten op een certificatenrekening worden bijgeschreven: indien een producent de meetgegevens en de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2, verkregen van de netbeheerder, overlegt (derde lid), dan wel indien een rekeninghouder de wens te kennen geeft certificaten van zijn certificatenrekening naar een andere certificatenrekening te doen overboeken (vijfde lid). Groencertificaten hebben een looptijd van uiterlijk een jaar, daarna verliezen ze hun geldigheid (zesde lid), waarna ze afgeboekt worden van de certificatenrekening.

De belastingtechnisch belangrijkste consequentie hiervan is, dat voor de certificaten dan niet meer het daaraan verbonden fiscale voordeel (het nihiltarief van artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag) kan worden verstrekt. Een groencertificaat verliest in ieder geval al eerder zijn geldigheid op het moment dat genoemd fiscaal voordeel wordt verkregen.

Invoering van het groencertificatensysteem zal plaatsvinden vanaf
1 juli 2001. Daarom is in het vierde lid bepaald dat een groencertificaat pas kan worden afgegeven voor duurzame elektriciteit die in Nederland is geproduceerd na 1 juli 2001. De inwerkingtreding van deze regeling vindt al eerder plaats, om partijen in de gelegenheid te stellen gedurende een overgangsperiode het systeem op te zetten en in gebruik te nemen.

Artikel 7

Wanneer sprake is van een biomassa-installatie, deelt een producent bij zijn verzoek aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tot boeking van groencertificaten (zie artikel 6, derde lid) behalve de meetgegevens mee welk gewogen percentage van de totale hoeveelheid door de installatie opgewekte elektriciteit moet worden aangemerkt als duurzaam (eerste lid). Bij een biomassa-installatie kan het aandeel duurzaam in de totale elektriciteitsproductie van dag tot dag variëren en is het dus van belang deze aanvullende voorwaarde te stellen. Het percentage is een gewogen percentage; aangezien het verzoek tot boeking van groencertificaten veelal maandelijks zal worden gedaan, betreft het een gewogen gemiddelde van de in de desbetreffende maand opgewekte duurzame elektriciteit. Teneinde op objectieve wijze te kunnen vaststellen dat de producent de juiste percentages meedeelt, is hem de verplichting opgelegd iedere zes maanden een accountantsverklaring te overleggen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, waarin wordt aangegeven wat op grond van een onderzoek van de administratie van de producent de gewogen percentages duurzaam bedragen (tweede lid). Indien enig aldus verkregen percentage meer dan twee procentpunt lager is dan het door de producent opgegeven percentage, wordt de totale hoeveelheid opgewekte elektriciteit in de desbetreffende periode - die dus meestal een maand bedraagt - aangemerkt als niet duurzaam (derde lid). Omdat voor die elektriciteit in de praktijk meestal al groencertificaten zullen zijn toegekend, wordt dit in de daaropvolgende periode gecompenseerd door de desbetreffende hoeveelheid onterecht geboekte groencertificaten af te boeken van de groencertificatenrekening van de producent. Indien hiervan sprake is, doet de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een mededeling aan de Belastingdienst (vierde lid).

Artikel 8

Teneinde in het oog te kunnen houden hoe het groencertificatensysteem in de praktijk functioneert en hoe het staat met de daadwerkelijke productie in Nederland van duurzame elektriciteit, moeten enige gegevens maandelijks worden meegedeeld aan de Minister van Economische Zaken. Het gaat hierbij om gegevens omtrent de hoeveelheid duurzame elektriciteit waarvoor groencertificaten zijn bij- en afgeboekt alsmede de wijze waarop de desbetreffende duurzame elektriciteit is opgewekt. Op deze manier kan een beeld worden verkregen van de mate waarin het achterliggende doel van deze regeling - stimulering van daadwerkelijke productie van duurzame elektriciteit in Nederland - al dan niet is bereikt.