Reclamebesluit Geneesmiddelen: onbekend of onbemind
26 mei 2001
Het zal u niet zijn ontgaan dat de laatste tijd veel publiciteit is
geweest rond de farmaceutische industrie en hun relatie tot de
voorschrijvers van geneesmiddelen: zowel in onze eigen vakbladen (o.a
Medisch Contact, Geneesmiddelenbulletin) als in de landelijke media
(o.a. Trouw, NRC, Volkskrant en het radioprogramma Argos).
De pakkende koppen boven de artikelen zijn op zich al illustratief.
Een bloemlezing:
"Korthals en Borst ruziën over reclame medicijnen"
"MSD vervolgt om fêteren van artsen"
"Karten en golfen met de pillenfabrikant"
"De grenzen van het Gunstbetoon"
"Regels in Reclameland"
"Nascholing als Marketinginstrument"
en als uitsmijter:
"Arts die cadeautjes aanneemt is strafbaar"
Het is een probleem, zo u wilt een uitdaging, die niet gemakkelijk is
op te lossen.
In de afgelopen decennia is er zowel aan de zijde van de
farmaceutische industrie als aan de zijde van de voorschrijvers een
grijs gebied ontstaan, waarin de grenzen tussen wat mag en wat niet
mag zijn vervaagd. Belangrijker is echter, dat we ook de grenzen niet
meer scherp in het oog hebben tussen wat we als beroepsgroep nog
aanvaardbaar vinden en wat de (dagelijkse) praktijk is geworden.
Natuurlijk zijn er gedragscodes en vanzelfsprekend is er wetgeving -in
de vorm van het Reclamebesluit uit 1994 (een nieuwe versie is in de
maak)- maar meer gebruikelijk is, dat vrijwel elke voorschrijver (en
medisch specialisten zijn belangrijke voorschrijvers) zijn/haar eigen
code hanteert. Dat die code in niet onbelangrijke mate kan worden
beïnvloed door de farmaceutische industrie, met name op het gebied van
gewenst aanbod zoals nascholing, moge duidelijk zijn.
Ander gunstbetoon, zoals wat er vóór en ná de nascholing gebeurt of de
vele cadeautjes, is theoretisch wellicht wat gemakkelijker te
verwerpen, maar de praktijk leert ook hier dat menig specialist ook op
dit vlak gewoon een mens is. Zeker zo belangrijk is de houding van de
beroepsgroep ten aanzien van klinisch geneesmiddelenonderzoek. De
medisch specialist zal in principe bereid zijn om hieraan deel te
nemen, aangezien innovatieve geneesmiddelen anders niet ter
beschikking komen van de patiënt. Hiervoor zijn de spelregels helder
vastgelegd in richtlijnen. Maar, ook hier is een grijs gebied ontstaan
wat hernieuwde exploratie en vaststelling van grenzen nodig maakt. De
motivatie hiervoor moet uit de betrokkenen zelf voortkomen. Gelukkig
bereiken ons tekenen uit het veld dat dit ook inderdaad het geval is:
een enkele farmaceutische industrie, enkele wetenschappelijke
verenigingen en in toenemende mate individuele medisch specialisten
beraden zich op hoe het anders zou kunnen.
Een goed teken, want wat de Inspectie betreft is de klok vorig jaar
april gaan aftellen en moet de zaak binnen de komende drie jaar
eenduidig en transparant worden geregeld. (Zie ook MC nummer 5 blz.
167). Dit is de termijn waarop het veld middels zelfregulatie de kans
krijgt orde op zaken te stellen. De Inspectie zal ons daar graag bij
helpen: goedschiks of kwaadschiks! De LHV stelde in de Ledenbrief van
januari terecht dat de Inspectie huisartsen kan verbaliseren als er
een vermoeden is dat wet- of regelgeving niet is nageleefd. Dit geldt
mutatis mutandis ook voor medisch specialisten!
De Orde hoopt stellig dat het zover niet hoeft te komen. Wij starten
daarom binnenkort met een informatiecampagne om u voor te lichten over
de huidige wet- en regelgeving en vigerende codes. Parallel daaraan
zullen wij de discussie starten over nascholing en de rol van de
farmaceutische industrie daarbij. De Orde kiest er bewust voor dit
onderwerp nu hoog op de agenda te zetten, vanuit de overtuiging dat
het beter is zelf sturing te geven dan om op sleeptouw te worden
genomen.
© copyright ORDE 2001