Den Haag, 22 mei 2001
VRAGEN VAN HET LID WITTEVEEN-HEVINGA (PVDA) AAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
1. Volgt u de ontwikkelingen in het conciliatieproces tussen Europese Raad
en het Europees Parlement over het voorstel van de Europese Commissie voor
de Dertiende Richtlijn Vennootschapsrecht met betrekking tot
overnamebiedingen (1995/0341/COD)?
2. Is het u bekend dat Duitsland zich op of rond 14 mei heeft
gedistantieerd van het gemeenschappelijke standpunt van de Raad, en heeft
aangegeven het in december 2000 in tweede lezing door het Europees Parlement
aangenomen amendement t.a.v. artikel 9 te steunen om lidstaten de
mogelijkheid te (blijven) geven (ruimere) afweermaatregelen aan het
management van doelwitbedrijven toe te staan dan in het Gemeenschappelijk
Standpunt van de Raad mogelijk is, dan wel het betreffende artikel geheel
uit de richtlijn te schrappen?
3. Deelt u de visie dat deze opvatting van Duitsland goed spoort met de
oorspronkelijke inzet van de Nederlandse regering, die gebaseerd was op
advies van de Sociaal Economische Raad (SER) terzake 1992, waar de
Nederlandse sociale partners nog steeds achter staan?
4. Zo ja, hoe verklaart u dan dat de Nederlandse vertegenwoordigers bij de
onderhandelingen in Brussel zich niet achter het Duitse standpunt hebben
geschaard? (1)
5. Zo nee, bent u bereid instructie te geven aan de Nederlandse
vertegenwoordigers om zich in de conciliatie samen met Duitsland hard te
maken voor een compromis dat meer met de Nederlandse inzet overeenkomt dan
de positie van de Commissie en van het Gemeenschappelijk Standpunt?
6. Bent u bereid de verantwoordelijk Commissaris van de Europese Commissie
nog eens uitdrukkelijk te informeren over de oorspronkelijke Nederlandse
inzet en de argumenten daarvoor zoals die in het SER-advies van 1992 zijn
verwoord?
7. Zou u de Kamer tijdig vóór 6 juni, in verband met de deadline van het
conciliatieproces, over het bovenstaande willen informeren?
(1) Zie o.a. het Financieele Dagblad, 16 mei 2001