Brieven aan de Kamer
Tussentijdse evaluaties lopende vredesoperaties
17-05-2001
Hierbij bied ik u de tussentijdse evaluaties aan van lopende vredesoperaties van het jaar 2000: Sfor, Unficyp en ECMM. De eindevaluatie Unmee zal, gelet op de terugkeer van de Nederlandse eenheden in juni, in het najaar worden aangeboden. Ook van de deelname aan Unficyp, die begin juni 2001 eveneens beëindigd wordt, zal een eindevaluatie worden gemaakt.
De Minister van Defensie,
mr. F.H.G de Grave
Evaluatieverslag ECMM 2000
EUROPEAN COMMUNITY MONITOR MISSION (ECMM)
1. Inleiding
Opzet van de evaluatie
In deze evaluatie wordt de militaire Nederlandse bijdrage aan de European Community Monitoring Mission (ECMM) in 2000 beschouwd. Het is de bedoeling deze bijdrage kwalitatief te toetsen en te bezien welke aspecten van planning, voorbereiding en uitvoering van de operatie voor verbetering vatbaar zijn. Deze evaluatie heeft betrekking op de vierenveertigste en vijfenveertigste rotaties van de ECMM.
In deze evaluatie wordt ingegaan op de planning en de voorbereiding
van deze rotaties van de ECMM-missie. Voorts komen de uitvoering en de
aansturing van de waarnemersmissie aan bod. In sommige gevallen worden
aanbevelingen gedaan.
Achtergrond van de missie
Toen het Joegoslavische federale leger in juni 1991 in Slovenië
intervenieerde was de - toenmalige - Europese Gemeenschap (EG)
bevreesd dat het conflict over zou slaan naar andere delen van de
regio. Hierdoor konden naar verwachting grote vluchtelingenstromen
naar West Europa in gang worden gezet. Een EG-trojka - die bestond uit
Luxemburg, Portugal en Nederland, de EG-voorzitter van dat jaar wist
te bereiken dat op 8 juli 1991 vertegenwoordigers uit Slovenië en van
de federale regering van Joegoslavië het Akkoord van Brioni tekenden.
Een staakt-het-vuren werd onmiddellijk van kracht. Verder deed
Slovenië de toezegging het uitroepen van zijn onafhankelijkheid drie
maanden te zullen opschorten. Er zou een waarnemingsmissie van de EG
in het leven worden geroepen, de European Commission Monitoring
Mission (ECMM), die zou toezien op de handhaving van het
staakt-het-vuren en de terugtrekking van het Joegoslavische federale
leger uit Slovenië. De ECMM vestigde het hoofdkwartier in Zagreb.
Aanvankelijk werden de ECMM-waarnemers niet in Kroatië ingezet. Echter
gezien de aanwezigheid van een grote en ongeruste Servische minderheid
in Kroatië besloot de EG in september 1991 ook in dit land waarnemers
te stationeren. In oktober 1991 werd het werkgebied van de ECMM
uitgebreid met Bosnië-Herzegovina (BiH).
De Veiligheidsraad waarborgde de aanwezigheid van de EG-monitoren twee
maanden na het operationeel worden van de missie in Slovenië, in
resolutie 713 van 24 september 1991. Eind 1992 werd de ECMM uitgebreid
naar Albanië. In een later stadium werden de Former Yugoslav Republic
of Macedonia (FYROM, Macedonië), Kosovo, Montenegro en Servië aan het
werkgebied toegevoegd. Het hoofdkwartier van de ECMM verhuisde in 1997
van Zagreb naar Sarajevo in Bosnië-Herzegovina.
Mandaat en doelstelling van de operatie
Het mandaat van de ECMM was het monitoren van politieke, humanitaire,
militaire, economische en veiligheidsontwikkelingen in de Westelijke
Balkan. Het doel daarvan was om actief bij te dragen aan het voorkomen
van en het duurzaam en vreedzaam oplossen van conflicten in het
voormalig Joegoslavië en Albanië.
Uitzendtermijn
De uitzendtermijn van militairen in crisisbeheersings-, humanitaire en
vredesoperaties is in de regel zes maanden. Daarna volgt een periode
van tenminste een jaar, waarin het personeel niet wordt uitgezonden.
In dat jaar kan de uitgezonden militair recupereren en zich
concentreren op de organieke taakstelling. Daaraan is in de
uitzendperiode in de regel weinig of geen aandacht gegeven. Een ander
uitgangspunt is het personeel ruim tevoren te informeren over de op
handen zijnde uitzending. De uitzending van Nederlandse militairen in
ECMM-verband was in overeenstemming met deze uitgangspunten. Vooral de
uitzendvrije periode na terugkeer bleek van wezenlijk belang voor
recuperatie en om de voor de organieke functie vereiste vaardigheden
weer op niveau te brengen.
Risicoanalyse
Deze was gelijk aan de risicoanalyse voor uitgezonden eenheden in het
kader van Sfor en Kfor (Sfor - Stabilisation Force in
Bosnië-Herzegovina; Kfor Kosovo Implementation Force). De grootste
risicos vormden de mijnendreiging en het verkeer in het uitzendgebied.
Voorts werden de waarnemers voorbereid op het vookomen van en het
handelen in een situatie waarin een waarnemer wordt gegijzeld.
Nederlandse bijdrage
De Nederlanders in de besproken ECMM-lichtingen werkten in
internationaal verband. De vierenveertigste lichting van de ECMM
bestond uit acht Nederlandse waarnemers en twee
verbindingsspecialisten op een totaal van ongeveer 234 internationale
waarnemers, die werden gesteund door 165 veelal lokale
stafmedewerkers. De vijfenveertigste lichting omvatte zes Nederlandse
waarnemers en twee verbindingsspecialisten. Aan de hand van een intern
onderzoeksrapport van de Europese Commissie werd besloten de ECMM te
reorganiseren. Als gevolg hiervan werd de ECMM-missie drastisch
afgeslankt. De Nederlandse bijdrage werd verkleind tot drie militairen
en twee medewerkers van het ministerie Buitenlandse Zaken.
Reorganisatie
Een aantal lidstaten van de Europese Unie (onder andere Duitsland,
Groot-Brittannië en Nederland) was ontevreden over de opbrengst van de
ECMM. Voor een aantal landen had de informatie die de ECMM verstrekte
geen meerwaarde in vergelijking tot de informatie die uit andere
bronnen (Sfor, Kfor, OVSE, OHR, ambassades) afkomstig was. Door
krachtig aandringen van vooral Duitsland werd de ECMM in januari 2000
doorgelicht door de Europese Commissie.
Het interne onderzoek van de Commissie was in het bijzonder gericht op
de verhouding tussen de kosten en de baten van de ECMM en de
organisatie die benodigd was om de rapportages te produceren. De
conclusies van het onderzoek waren zeer kritisch en waren de
aanleiding voor een studie te doen naar de toekomst van ECMM.
Vastgesteld werd dat de ECMM moest worden gereorganiseerd en de
Commissie stelde voor de missie te verkleinen met ruwweg de helft van
het aantal waarnemers, van 243 naar 110. Het aantal lokale
stafmedewerkers werd verkleind van 165 naar 75. De aansturing van de
missie vanuit Brussel zou worden versterkt. De verkleining van het
aantal waarnermers werd ingegeven door het afgenomen belang van de
waarnemings- en rapportagetaak, alsmede de organisatorische problemen
van de missie. De kwaliteit van de rapportages moest worden vergroot,
de inhoud moest analytischer worden. Tenslotte moeten de kosten van de
missie omlaag. Nederland besloot aan de ECMM te blijven deelnemen,
omdat de aanwezigheid van Nederlandse waarnemers in het operatiegebied
in Bosnië-Herzegovina of het hoofdkwartier van de missie in Sarajevo
waardevolle informatie kan opleveren. De verkleining in de omvang en
de samenstelling van de ECMM werd echter wel weerspiegeld in het
Nederlandse contingent in deze missie. De Nederlandse bijdrage werd
verkleind van tien naar vijf waarnemers, waarvan drie van Defensie
afkomstig zijn en twee functies worden gevuld door diplomaten van het
ministerie van Buitenlandse Zaken. De veranderde samenstelling van het
Nederlandse contingent kreeg na de rotatie in juni 2000 haar beslag.
De reorganisatie van de ECMM heeft van juli 2000 tot januari 2001
onder het Franse voorzitterschap plaatsgehad. Uiteindelijk werd op 22
december 2000 in Brussel de zogenaamde "Joint Action" aangenomen. Dit
besluit bracht ECMM onder de directe aansturing vanuit Brussel en
zorgde voor de naamsverandering van ECMM naar EUMM. De deelneming van
de non-EU Ianden (Noorwegen en Slowakije) aan EUMM is inmiddels
geregeld.
De reorganisatie en de daarbij behorende personele en materiële
reducties leidden in sommige gevallen tot spanningen bij het
internationale personeel van de ECMM. Bij de teams waar Nederlandse
waarnemers werkzaam waren hebben zich geen noemenswaardige problemen
voorgedaan. Gedurende de reorganisatie namen de omvang, de frequentie
alsmede het aantal onderwerpen waarover informatie werd vergaard, af.
Dit was in overeenstemming met de opdracht het aantal
aandachtsgebieden van de ECMM terug te brengen. De aandachtsgebieden
waarop de EUMM zich met name ging richten waren het monitoren van
ontwikkelingen op het gebied van politiek en veiligheid, alsmede het
monitoren van grensoverschrijdingen, inter-etnische aangelegenheden en
de terugkeer van vluchtelingen. De reorganisatie had geen invloed op
het mandaat en de doelstelling van de missie, het door
informatieverwerving en analyse bijdragen aan een effectieve
formulering van de politiek van de Europese Unie ten opzichte van de
Westelijke Balkan, overeenkomstig de aanwijzingen van de Hoge
Vertegenwoordiger en de Europese Commissie.
2. Planning
Planningsproces
ECMM is een al jaren lopende operatie. Ten aanzien van de uitvoering
van de operatie is er weinig veranderd. De nationale planning heeft
zich om die reden geheel gericht op het gereedstellen en opleiden van
de voor de missie aangewezen militairen. Defensie kende de condities
waaronder het in ECMM-verband uitgezonden personeel moet werken. De
Nederlandse waarnemers zouden ook in deze lichtingen door het
hoofdkwartier van ECMM zeer onafhankelijk van elkaar worden ingezet.
Tevoren was niet bekend waar de waarnemers te werk zouden worden
gesteld in de diverse landen en regios waar de ECMM haar werkzaamheden
verricht.
Juridische aspecten
De juridische basis voor de missie is vastgelegd in VN-Resolutie 713
van 24 september 1991.
3. Voorbereiding
De operationele voorbereiding van de beide lichtingen is goed
verlopen. De inhoud van de opleiding voldeed in ruime mate aan de
eisen die worden gesteld aan het optreden van ECMM-waarnemers. Enkele
opmerkingen zijn echter te maken:
* De voorbereidende opleidingen aan de School voor Vredesmissies (SVV)
en het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen
Clingendael hadden een zwaartepunt op een verblijf en optreden in
Bosnië-Herzegovina. Het gebied waarbinnen de waarnemers van de ECMM
moesten werken besloeg echter ook Albanië, Kroatië, Macedonië (FYROM),
Montenegro en Kosovo. Door een verbreding van de opleiding kan meer
aandacht worden besteed aan en informatie worden gegeven over de
politieke omstandigheden in de verschillende landen in het
missiegebied. De aandacht van de EUMM zal voorlopig in toenemende mate
uitgaan naar Servië en de landen in het zuidelijke deel van het
voormalige Joegoslavië. Het sluiten van ongeveer twintig teamlocaties
in Bosnië-Herzegovina en Kroatië gedurende de afgelopen reorganisatie
was hiervoor indicatief.
* De opleidingen waren met name gericht op de waarneming in een gebied
waarin een gewapend conflict net beëindigd is en een robuuste
internationale troepenmacht de strijdende partijen uiteen moet houden.
Door de veranderde omstandigheden op de Westelijke Balkan is het
aandachtsgebied van de waarnemingsmissie verschoven van het zogenaamde
"conflict monitoring" naar "progress monitoring". Tijdens de
reorganisatie werden de aandachtsgebieden van de missie aangepast: het
volgen van de politieke ontwikkelingen en het volgen en beoordelen van
de veiligheidssituatie in het inzetgebied. De opleiding van de
EUMM-waarnemers dient beter overeen te komen met de veranderde
taakstelling van de missie, waarbij specifieke aandacht moet uitgaan
naar informatie over de politieke situatie in het inzetgebied.
* Voorts zou in de opleidingen meer aandacht moeten worden besteed aan
het houden van interviews met behulp van tolken en het schriftelijk
rapporteren in het Engels.
4. Uitvoering
Taken en militaire opdracht
De ECMM had tot de reorganisatie de algemene opdracht te rapporteren
over ontwikkelingen op humanitair, economisch, politiek,
maatschappelijk en veiligheidsgebied in de Westelijke Balkan. De door
de waarnemers vaak uit primaire bronnen (gesprekken, interviews,
waarnemingen) vergaarde informatie werd dagelijks en wekelijks
doorgeleid naar de EU in Brussel en aan de regeringen van overige
deelnemende landen. De waarnemers speelden bovendien een belangrijke
rol in lokale, preventieve diplomatie en verleenden advies en steun
aan andere internationale organisaties zoals de OVSE en de organisatie
van de Hoge Vertegenwoordiger van de VN (OHR) in Bosnië-Herzegovina.
In de loop van de afgelopen jaren kwam de nadruk van de
ECMM-rapportages in toenemende mate te liggen op ontwikkelingen op het
gebied van politiek en veiligheid.
Door de vele contacten met buitenlandse collega's, plaatselijke
autoriteiten, politieke leiders, burgers en internationale
organisaties werd een goed beeld gekregen van vaak complexe situaties.
Gegeven het ruime mandaat waren taken en middelen goed op elkaar
afgestemd en was de opdracht goed uitvoerbaar. Door de ECMM werden
geen taken buiten het mandaat uitgevoerd. Door de reorganisatie van de
ECMM werden de aandachtsgebieden van de waarnemersmissie verlegd:
activiteiten en rapportages op humanitair en economisch gebied werden
geschrapt.
Risicoanalyse en contingencyplanning
Gedurende de uitzendperiode in 2000 was het in het inzetgebied
relatief rustig. Het grootste risico werd in het verkeer gelopen
tengevolge van het rijgedrag van de lokale bevolking. In Kosovo en
Albanië en in mindere mate voor Bosnië-Herzegovina namen deze riskante
omstandigheden verder toe door de slechte conditie van het wegennet.
Om de verkeersdeelname in het inzetgebied verder te verbeteren kan
hieraan in de voorbereiding op de uitzending meer aandacht worden
besteed.
Ook vormden vele mijnen en ongesprongen munitie nog steeds een
verhoogd risico, met name in Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Kosovo en
het noordoosten van Albanië. In de voorbereiding op de uitzending werd
in ruime mate aandacht besteed aan de mijnendreiging. Ook tijdens
uitzending dient de constante dreiging van mijnen en ongesprongen
munitie te worden benadrukt. In ieder land en elke regio van het
inzetgebied was voor de ECMM-medewerkers een evacuatieplan opgesteld.
In Bosnië-Herzegovina en Kosovo was dit evacuatieplan gerelateerd aan
de evacuatieplannen van respectievelijk Sfor en Kfor.
Internationale samenwerking
Veertien EU-lidstaten (allen behalve Luxemburg) en vier Europese
non-EU Ianden (Noorwegen, Polen, Slowakije en Tsjechië) dragen aan de
waarnemersmissie bij. Deze landen, behalve Polen en Tsjechië, leveren
waarnemers voor de uitvoerende taken. Op het hoofdkwartier van de ECMM
in Sarajevo werden al deze deelnemende landen vertegenwoordigd in de
organisatie van de missie, danwel op de diverse ondersteunende
nationale delegaties. Op landenniveau waren er de zogenaamde "Mission
Offices" (MO's) en op regionaal niveau de "Regional Offices" (RO's) in
de organisatie. Deze laatste kantoren waren kleiner in omvang. De
waarnemersteams (het laagste werkniveau) bestonden uit twee of drie
waarnemers van verschillende nationaliteiten. De internationale
samenwerking op het hoofdkwartier van ECMM en op de ondergeschikte
werkniveaus verliep in het algemeen goed.
De coördinatie en samenwerking van de ECMM met de aanwezige militaire
eenheden (Sfor en Kfor) betrof voornamelijk de regelingen over de
speciale status van de ECMM en de daaraan gerelateerde regelingen en
evacuatieplannen bij eventueel oplopende spanningen. Er werd medio
2000 nog veelvuldig samengewerkt met civiele organisaties (onder
andere de OVSE en de OHR in Bosnië-Herzegovina) en
niet-gouvernementele organisaties. Gedurende de reorganisatie van de
missie nam de omvang, de frequentie alsmede het aantal onderwerpen
waarover informatie werd uitgewisseld af. De oorzaak hiervoor was het
terugbrengen van het aantal aandachtsgebieden waarop ECMM zich diende
te richten.
In de praktijk bleek de inpassing van de Nederlandse waarnemers in een
internationale werkomgeving en de samenwerking in internationaal
verband uitstekend te verlopen. De Defensienota noemt internationale
samenwerking en inpasbaarheid als een kenmerk van de Nederlandse
eenheden. De in de ECMM uitgezonden Nederlandse militairen deden deze
eigenschap ruimschoots gestand.
Voornaamste resultaten
Gedurende de tweede helft van 2000 werd de waarnemingsmissie fors
gereorganiseerd. De normale werkzaamheden werden voortgezet. Gedurende
dit halve jaar werden er zeven verschillende verkiezingen
georganiseerd in de landen van het inzetgebied. Naar deze verkiezingen
werden een aantal extra daarvoor samengestelde waarnemersteams
gezonden. Voorts werd, naast de reguliere rapportages, in verband met
de verkiezingen een groot aantal speciale rapportages aan Brussel
aangeboden. De EU en de aan de missie deelnemende landen hebben
gedurende deze verkiezingen met het missiegebied intensiever contact
gehad. Tenslotte heropende ECMM na de val van president Milosevic van
Servië op zeer korte termijn het bureau in Belgrado. Vanuit dat bureau
werden de waarnemersmissies in de Presovo-vallei en zuidelijk Servië
aangestuurd.
Aansturing, leiderschap en discipline
Door de verspreiding van de Nederlandse waarnemers en
verbindingsspecialisten over het hele inzetgebied van de ECMM waren
zij sterk op zichzelf aangewezen. De Nederlandse waarnemers en
verbindingsspecialisten functioneerden probleemloos in de
internationale werkomgeving. Het hoofdkwartier van ECMM heeft de
Nederlandse contactpersoon hierover herhaaldelijk positief bericht. In
het algemeen werden de Nederlanders als deskundig en goed opgeleid
ervaren en toonden zij veel eigen initiatief. De Nederlandse
militairen waren breed inzetbaar. De taakuitvoering deed vooral een
beroep op niet-militaire vaardigheden.
Personeelszorg en medische verzorging
Voor de Nederlandse delegatie bij de ECMM werd gebruik gemaakt van de,
ook in deze missie, goed functionerende Nederlandse veldpostregeling.
Het bij ECMM werkzame personeel beschikte over elektronische
verbindingsmiddelen, waarmee contact gehouden kon worden met familie
en vrienden in Nederland.
Voorafgaand aan de uitzending kreeg het uitgezonden personeel
eventuele noodzakelijke aanvullende inentingen alsmede, op eigen
gezag, een medische controle en goedkeuring voor de uitzending. Iedere
Nederlander beschikte over een eigen individueel medisch pakket als
onderdeel van de mee te nemen uitrusting. Dit pakket werd in de
opleiding uitgebreid behandeld.
De medische cel van de ECMM die op het hoofdkwartier van de missie was
ingericht werd als gevolg van de reorganisatie opgeheven. Het
personeel moest als dat nodig was gebruik maken van de in het
inzetgebied aanwezige Nederlandse militaire medische voorzieningen.
Waar deze voorzieningen niet voorhanden waren maakte het
ECMM-personeel gebruik van de medische voorzieningen van andere Sfor
of Kfor-eenheden. Tenslotte kon het personeel gebruik maken van de
medische faciliteiten voor de lokale burgerbevolking.
Materieel en logistiek
De Nederlandse waarnemers en verbindingsspecialisten kregen de voor de
ECMM karakteristieke ´witte´ persoonsgebonden uitrusting en daarnaast
enige aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen. Met uitzondering
van de al in Nederland aan de waarnemers persoonlijk verstrekte
uitrusting was het overig verstrekte en gebruikte materieel eigendom
van de ECMM. De ECMM was verantwoordelijk voor het onderhoud en de
instandhouding daarvan. In het algemeen bleek de persoonlijke
uitrusting meer dan voldoende. De Nederlandse waarnemers en
verbindingsspecialisten behoren tot het best uitgeruste personeel van
de missie.
Ten aanzien van de logistiek was de Nederlandse delegatie afhankelijk
van de organisatiestructuur van de ECMM. Specifieke nationale
bevoorradingsgoederen werden via de gebruikelijke kanalen geregeld.
Financiën
Ten tijde van de Voorjaarsnota werd de Nederlandse bijdrage aan ECMM
voor het jaar 2000 geraamd op 0,9 miljoen gulden (0,41 miljoen Euro).
De werkelijke kosten bedroegen 0,8 miljoen gulden (0,36 miljoen Euro).
Juridische zaken
Door ECMM werd in de loop der jaren met alle landen in het inzetgebied
een Memorandum of Understanding (MoU) afgesloten waarin de
aanwezigheid en de status van de waarnemingsmissie in een bepaald
gebied werd vastgelegd. Deze MoU´s functioneerden goed en alle
gemaakte afspraken werden nagekomen. De Nederlandse waarnemers en
verbindingsspecialisten waren in het bezit van een diplomatiek
paspoort en hadden een diplomatieke status. Daarnaast werd aan
personeelsleden in Kroatië en in Albanië door de regeringen van deze
landen een verklaring verstrekt, die hun status van internationaal
waarnemer vermeldde en hun aanwezigheid in het betreffende land
legitimeerde. Dit betrof een aanvulling op het diplomatieke paspoort
en was bedoeld als verduidelijking voor de lokale autoriteiten. Voor
het in de missie uitgezonden militaire personeel was de exacte
rechtspositie die uit hun diplomatieke status voortvloeide niet altijd
duidelijk. Hieraan kan in het opleidingstraject voor de uitzending
meer aandacht worden besteed.
Juridische ondersteuning was in het inzetgebied voldoende aanwezig en
toegankelijk voor het ECMM-personeel. In de ECMM-organisatie waren
juristen werkzaam, evenals bij het contingentscommando van de
Nederlandse eenheden in Sfor. Ook kon worden teruggevallen op de
Nederlandse ambassade in Sarajevo. Tijdens de evaluatieperiode is geen
beroep op juridische bijstand gedaan.
Voorlichting
De ECMM heeft een eigen pers- en voorlichtingsafdeling op het
hoofdkwartier in Sarajevo. De Nederlandse waarnemers en
verbindingsspecialisten hadden geen contact met de lokale en de
internationale media.
Bezoeken
De Nederlandse delegatie in de ECMM heeft geen officiële bezoeken
gehad. De nationale vertegenwoordiger in de missie is wel diverse
malen aanwezig geweest bij ontvangsten van bezoekers aan het
hoofdkwartier van Sfor. Bij deze ontvangsten kreeg deze de gelegenheid
de missie onder de aandacht te brengen en inzicht te verschaffen in
het functioneren van de ECMM.
5. Aansturing, Command & Control
Aansturing en communicatie
De aansturing van ECMM door de EU is lange tijd summier geweest. De
werkzaamheden van de waarnemingsteams werden veelal zelf (soms op
teamniveau) vastgesteld. Door de EU werden geen duidelijke doelen of
richtlijnen voor de ECMM gesteld en de terugkoppeling vanuit ECMM op
de EU was niet optimaal. Dit kwam het effectief en adequaat
functioneren van de ECMM niet ten goede. Door het uitgevoerde interne
onderzoek en de daarop volgende reorganisatie leek de aansturing te
verbeteren. Gedurende de reorganisatie werd al een begin gemaakt met
een structurele terugkoppeling op de ingediende rapportages vanuit
Brussel. Te verwachten valt dat de taakstelling en de aansturing van
EUMM vanuit de Europese Commissie veel directer zal worden.
De Nederlandse personele bijdrage aan de waarnemersmissie was door het
ministerie van Buitenlandse Zaken gedelegeerd aan het ministerie van
Defensie. Op het ministerie van Defensie werd de uitvoering van de
missie onder het commando gebracht van de Chef Defensiestaf. De
operationele staf van de Bevelhebber der landstrijdkrachten (OPS/BLS)
was verantwoordelijk voor het plaatsen van militair personeel uit de
verschillende krijgsmachtdelen, de opleiding en het aanwijzen van de
nationale vertegenwoordiger van de Nederlandse delegatie. De kanselier
van de Nederlandse ambassade in Sarajevo werd door het ministerie van
Buitenlandse Zaken aangewezen als hoofd van de Nederlandse delegatie
bij ECMM. Dit hoofd had echter alleen een diplomatieke bevoegdheid in
Bosnië-Herzegovina. Nederlandse waarnemers en verbindingsmensen die in
de andere landen van het inzetgebied werkzaam waren moesten als dat
nodig was dan ook terugvallen op de in dat land aanwezige Nederlandse
post. De ambassades en consulaten in de respectievelijke landen waren
geïnformeerd over de plaatsingen van de Nederlandse waarnemers en
verbindingsmensen.
Verbindingsapparatuur werd verstrekt door de ECMM. De
verbindingsapparatuur en de verbindingsprocedures voldeden goed.
Informatiestromen
De mogelijkheden om nieuws te vergaren uit kranten, weekbladen en
ander open bronnenmateriaal waren over het algemeen ruimschoots
aanwezig. Dagelijks werd het personeel op de hoogte gebracht van de
belangrijkste ontwikkelingen in het inzetgebied. Het werd als lastig
ervaren dat actuele of specialistische politieke
(achtergrond)informatie slechts sporadisch via de diplomatieke lijnen
in het inzetgebied terechtkwam. Ook werden via de nationale lijnen
geen voor Nederland specifieke actuele aandachtsgebieden of
onderzoeksopdrachten gedefinieerd.
Incidenteel werd door Defensie contact gezocht met het missiegebied
voor het verspreiden van algemene informatie of veiligheidsinformatie
(bijvoorbeeld reisbeperkingen of commandantenmeldingen). Uitzondering
hierop was het overleg over de reorganisatie en toekomst van de ECMM.
Hierover was veelvuldig constructief contact tussen het DCBC en het
hoofd van de Nederlandse delegatie op de ambassade in Sarajevo.
Evaluatieverslag SFOR 2000
STABILISATION FORCE
(Ministerie van Defensie, mei 2001)
1. Inleiding
Opzet van de evaluatie
Deze evaluatie beschouwt de Nederlandse militaire bijdrage aan
Stabilisation Force (Sfor) in het jaar 2000. Het doel is deze bijdrage
kwalitatief te toetsen en te bezien welke aspecten ten aanzien van
planning, voorbereiding en uitvoering van de operatie voor verbetering
vatbaar zijn. Daarbij wordt bezien of de voor de eenheden gestelde
doelen zijn bereikt. Deze evaluatie heeft betrekking op de zevende en
achtste rotatie van de Nederlandse militaire eenheden (Sfor-7 en
Sfor-8).
In dit evaluatieverslag worden ten aanzien van de Sfor-missie in 2000
de planning, de voorbereiding, de uitvoering en de aspecten van
aansturing, command & control beschreven. In sommige gevallen worden
nadere aanbevelingen gedaan. Het Toetsingskader is leidinggevend
geweest bij de besluitvorming over de planning en voorbereiding van de
operatie. De elementen daaruit worden, voor zover van toepassing,
aangestipt in de beschrijving van de operatie. Ook werden de nadere
aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in dit evaluatieverslag
verwerkt.
Achtergrond van de vredesmissie in Bosnië
Ten grondslag aan de operatie ligt de op 12 december 1996 door de
Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest aanvaarde
resolutie 1088. Sfor ziet toe op de implementatie van de militaire
aspecten van het in 1995 vastgelegde General Framework Agreement for
Peace in Bosnia and Herzegovina, en kan deze zo nodig met militaire
middelen afdwingen. Het doel van deze zogenaamde Akkoorden van Dayton
is de terugkeer van vrede en stabiliteit in Bosnië-Herzegovina. De
taken van Sfor zijn gericht op het voorkomen van hervatting van
vijandelijkheden en het bevorderen van de stabiliteit ter
ondersteuning van het vredesproces. Daarnaast is in de Akkoorden van
Dayton vastgelegd dat Sfor binnen de in het mandaat van de missie
vastgelegde mogelijkheden steun verleent aan civiele organisaties
teneinde alle etnische bevolkingsgroepen in Bosnië naar hun voormalige
woonsteden te laten terugkeren.
Militaire situatie
De militaire veiligheidssituatie in Bosnië was in het jaar 2000
stabiel. De omvang van Sfor bedroeg aan het einde van dat jaar ruim
22.000 militairen. De kans op een hernieuwd uitbreken van
vijandelijkheden tussen de entiteiten was klein. Elke zes maanden werd
door Sfor de militaire situatie geëvalueerd met het oog op de toekomst
van deze vredesoperatie. Daarbij werden ook mogelijkheden betrokken om
de troepensterkte te reduceren. Eén en ander hing nauw samen met de
voortgang van de reducties van de strijdkrachten van de voorheen
strijdende partijen, alsmede de integratie van deze strijdkrachten in
één krijgsmacht. Daarnaast werd in deze halfjaarlijkse Sfor-evaluaties
de voortgang van het vredesproces gemeten aan de hand van onder andere
de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden naar hun oorspronkelijke
woonsteden, alsmede de omstandigheden van de democratische en
economische ontwikkelingen in het gebied: bijvoorbeeld de hoogte van
de werkloosheid; investeringen en het investeringsklimaat;
bestuurlijke en economische hervormingen en corruptie en
criminaliteit.
Nederlandse militaire bijdrage
De Nederlandse militaire bijdrage in 2000 bestond uit:
een gemechaniseerd bataljon, gevormd door respectievelijk
* het 13 Luchtmobiele bataljon uit Assen
* het 101 Tankbataljon uit Seedorf;
een contingentscommando;
een National Support Element (NSE);
een brigade van de Koninklijke marechaussee;
een verbindingsondersteuningsbataljon;
een detachement van de Koninklijke luchtmacht ten behoeve van
brandstofvoorziening op de nieuwe basis Bugojno;
de Belgisch-Nederlandse Deployable Air Task Force (DATF), die vanaf de
vliegbasis Amendola (Italië) een bijdrage levert aan de Bosnia and
Kosovo Air Component (BKAC). Deze missie ondersteunt de
vredesoperaties op de Balkan vanuit de lucht;
militair personeel tewerkgesteld op het hoofdkwartier van Sfor
(Butmir) te Sarajevo;
militair personeel tewerkgesteld op het hoofdkwartier van de
Multinational Division South-West, MND (SW), te Banja Luka;
militair personeel tewerkgesteld in het multinationale militaire
hospitaal in Sipovo.
2. Planning
Sfor was een al jaren lopende operatie. De door deze missie
bewerkstelligde stabiliteit in Bosnië maakte een herstructurering van
de militaire inspanningen mogelijk. Het plan daarvoor voorzag onder
meer in de herstructurering van MND (SW), waaruit het Verenigd
Koninkrijk (VK) een gemechaniseerd bataljon terugtrok. Er ontstond de
mogelijkheid tussen de participerende landen een meer gelijkmatige
verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden te
bereiken. Het VK, Canada en Nederland namen ieder een gelijkwaardig
deel van de inspanning voor hun rekening (30%) en Tsjechië de
resterende tien procent. Een van de veranderingen was dat de gebieden
van verantwoordelijkheid op Sfor-niveau overeenkomstig de kantonale
indeling werden samengesteld, waardoor de overlegstructuren met de
lokale autoriteiten werden verduidelijkt. Het gebied van
verantwoordelijkheid en de commandovoering over de MND (SW) werden
gelijkelijk over de drie grootste participanten verdeeld. Doordat er
een groter aantal Nederlandse militairen werd ondergebracht in de
divisiestaf en doordat Nederland de verantwoordelijkheid ging dragen
voor de verbindingscapaciteit van de divisie, zou Nederland een
grotere bijdrage leveren aan de MND (SW). De politieke goedkeuring
voor de herstructurering en het daarmee gepaard gaande besluit de
Nederlandse militaire inspanningen op de Balkan te concentreren op
Sfor was al in november 1999 genomen. De feitelijke herstructurering
werd vanaf medio 2000 geïmplementeerd, tijdens de lichting Sfor-7.
Nationale planning
Het nieuwe door Nederland te beheersen gebied, met een oppervlakte van
214 vierkante kilometer, kwam grotendeels overeen met het Bosnische
Kanton Zes en lag volledig op het gebied van de Moslim-Kroatische
Federatie. Het Servische deel in het oude gebied van
verantwoordelijkheid werd overgenomen door het VK. Door de
reorganisatie binnen Sfor nam de personele sterkte van de Nederlandse
eenheden toe. Het betrof met name verbindingspersoneel en extra
personeel voor de staf van de MND (SW) in Banja Luka. Ook het National
Support Element (NSE) werd gereorganiseerd en onder bevel gesteld van
een commandant voor het NSE in Busovaca. Zowel Sfor-7 als Sfor-8
werden in het kader van de internationale samenwerking tijdens hun
uitzendperiode versterkt met een Bulgaars constructiepeloton (dertig
militairen) en twintig Britse militairen (verbindingspecialisten).
Met het wijzigen van het gebied van verantwoordelijkheid zijn de
locaties van het Nederlandse contingent veranderd. De nieuwe basis te
Bugojno werd in gebruik genomen. De locaties in Knesevo en Sisava
werden afgestoten. Het Nederlandse contingentscommando werd in
augustus 2000 verplaatst naar de locatie van het hoofdkwartier van de
MND (SW) in Banja Luka (Republika Srpska). Het uiteindelijke doel was
het Nederlandse contingent, in het centrale deel van het nieuwe gebied
van verantwoordelijkheid, op slechts twee locaties te concentreren
(Bugojno en Novi Travnik).
De Nederlandse bijdrage aan Sfor bestond vanaf de tweede helft van
2000 uit drie eenheden. Als eerste het gemechaniseerde bataljon met
700 militairen, dat belast was met de feitelijke uitvoering van de
taken van de commandant van Sfor. Als tweede het zogenaamde
verbindingsbataljon met een omvang van 250 militairen, dat de
communicatie verzorgde tussen het hoofdkwartier en de eenheden van de
multinationale divisie in het inzetgebied. Als laatste het NSE van 300
militairen. Zij garandeerden de logistieke ondersteuning voor de
Nederlandse troepen. Nederland leverde voorts een personele bijdrage
aan de staf van de divisie in Banja Luka.
Vanwege de normalisatie van het luchtverkeer boven Bosnië werd de
omvang van de Bosnia-Kosovo Air Component door de Navo teruggebracht
van eenenveertig naar tweeëntwintig vliegtuigen. De Nederlandse
bijdrage aan de operatie werd gehalveerd.
Als aanvulling op de DATF, de Belgisch-Nederlandse bijdrage aan de
BKAC, stonden in Nederland vliegtuigen gereed voor medische evacuatie,
transporttaken en brandstofvoorziening in de lucht. Deze vliegtuigen
konden binnen een etmaal worden ingezet. Ook stonden drie F-16
gevechtsvliegtuigen specifiek voor de luchtverdedigingstaak gereed in
Nederland. Naast de vier F-16´s die voor de DATF ingezet waren in
Italië stonden nog twee extra F-16´s in Nederland gereed voor inzet.
Voor verkenningsmissies boven Bosnië en Kosovo stelde Nederland
periodiek, met een maximum van honderd uur op jaarbasis, een PC-3
Orion ter beschikking. Bij het inzetgereed houden van deze vliegtuigen
in Nederland (inclusief de vier F-16´s van het DATF-detachement) waren
ongeveer 125 militairen betrokken.
Risicoanalyse
Het mandaat van Sfor voorzag in de mogelijkheid om eventueel met
geweld de voortgang van het vredesproces af te dwingen. Daarom behield
het bataljon een robuuste samenstelling zodat naast de taakuitvoering
op dreigingen kon worden gereageerd. In de risicoanalyse bleef de
mogelijkheid van terroristische aanslagen onderkend, zodat de
beveiliging van de kampementen een hoge prioriteit had in de
taakstellingen van de eenheden. Hoewel de veiligheidssituatie in het
missiegebied stabiel was, konden risico´s niet worden uitgesloten.
Hierdoor was passagieren voor het Nederlandse militaire personeel niet
toegestaan. De kampementen werden alleen verlaten voor operationele
opdrachten en rotaties en niet voor recreatieve doeleinden.
Hoewel in Bosnië op veel plaatsen werd ontmijnd, bleef een onverminderde dreiging bestaan. Verplaatsingen waren alleen toegestaan over verkende en vrijgegeven routes. Onverminderd bleef het verkeer in het inzetgebied een van de grootste risicos voor het personeel.
Juridische aspecten
De juridische basis voor deelname aan deze missie was vastgelegd in
VN-resolutie 1031, die de Veiligheidsraad op 15 december 1995 aannam.
Voor de uitvoering van de taak en om tegen eventuele dreigingen te
kunnen optreden, waren voor Sfor Rules of Engagement (RoE)
vastgesteld. Deze waren voor alle eenheden identiek en zijn in 2000
niet veranderd.
Operationeel concept
De Nederlandse eenheden dienden met behulp van alle aanwezige en
beschikbare middelen een veilige omgeving binnen het gebied van hun
verantwoordelijkheid te garanderen. Daarbinnen moest de internationale
gemeenschap de wederopbouw van economische en politieke structuur
bewerkstelligen. Het inzetgebied van Sfor is verdeeld in drie
multinationale sectoren. De Nederlandse eenheden maakten deel uit,
zoals gezegd, van de sector South-West.
Aan de hoofdtaak werd invulling gegeven door militaire presentie en
controle op naleving van de Dayton-Akkoorden in het gebied van
verantwoordelijkheid. Een neventaak van het bataljon was het
assisteren bij de wederopbouw van Bosnië. Hiervoor was militair
personeel toegevoegd aan het bataljon dat werd ingezet op het gebied
van CIMIC (civiel-militaire samenwerking). Deze hadden contact met
diverse civiele autoriteiten en internationale alsmede
niet-gouvernementele organisaties. Met het oog op de stabiele situatie
in zijn gebied van verantwoordelijkheid en de voortschrijdende
terugkeer van ontheemden had de commandant van de MND (SW) het
assisteren in de wederopbouw van Bosnië tot één van zijn
aandachtspunten gemaakt. Het aantal teruggekeerde ontheemden en
vluchtelingen bleek uiteindelijk aanzienlijk hoger dan in het jaar
daarvoor.
3. Voorbereiding
Sfor-7 en Sfor-8
Het 13 Luchtmobiele bataljon uit Assen en het 101 Tankbataljon uit
Seedorf (Duitsland) waren de basiseenheden voor respectievelijk de
lichtingen Sfor-7 en Sfor-8. Beide bataljons werden ten behoeve van de
uitzending omgevormd tot een gemechaniseerd bataljon.
Het luchtmobiele bataljon was aanvankelijk bestemd voor inzet in de evacuatiemissie voor Kosovo, de Extraction Force. Pas toen bleek dat de eenheid daarvoor niet meer nodig was werd dit bataljon bestemd voor Sfor-7.Vanwege de specialisering van dit bataljon als lichte infanterie-eenheid, moest een programma worden doorlopen om het bataljon klaar te maken voor een inzet als gemechaniseerd bataljon. Hierdoor moest de eenheid twee min of meer aparte opwerkprogrammas volgen, namelijk de omvorming van luchtmobiele naar gemechaniseerde inzet en daarnaast de missiespecifieke voorbereiding. Hierdoor is de voorbereiding niet altijd optimaal verlopen en heeft de relatief lange duur van het opwerktraject het personeel het gevoel gegeven dat ze vóór de uitzending al uitgezonden waren geweest.
De divisiestaf heeft de Missiegerichte Opleiding (MGO) ondersteund,
wat door de bataljons als zeer positief werd ervaren. De geleerde
lessen van de vorige lichtingen en andere missies werden hierin
geïmplementeerd. Er was voldoende actuele informatie en deskundigheid
beschikbaar doordat gebruik gemaakt werd van personeel uit voorgaande
rotaties.
Voorafgaand aan de uitzending voerden sleutelfunctionarissen enkele
nuttige verkenningen uit. Per rotatie kunnen de deelnemende
krijgsmachtdelen een inventarisatie maken van de omvang en de noodzaak
van de uit te voeren verkenningen. Een goede opvang en begeleiding
door het personeel van de eenheid in het inzetgebied bleek van grote
waarde voor de uiteindelijke planning ten behoeve van de nieuwe
lichting. Tijdens de voorbereidingsfase in Nederland beschikten de
bataljons tijdig over uitvoerige inlichtingensamenvattingen van de hen
voorgegane eenheid. Hierdoor was er een goed beeld van de actuele
ontwikkelingen in het toekomstige gebied van verantwoordelijkheid.
4. Uitvoering
Voor het uitvoeren van de hoofdtaak van Sfor, het garanderen van een
veilige omgeving waarbinnen onder leiding van de VN de uitvoering van
het vredesakkoord van Dayton ter hand kan worden genomen, was het van
belang dat het bataljon zich manifesteerde in het inzetgebied en zich
aan de bevolking liet zien. Het bataljon toonde zich door het
uitvoeren van patrouilles en manoeuvres, het houden van oefeningen en
in andere vormen van presentie. In de aldus door het bataljon
verzekerde veilige omgeving konden internationale en
niet-gouvernementele organisaties vervolgens hun activiteiten
ontplooien.
Volgens de bepalingen in het Dayton-akkoord hield Sfor ook toezicht op
de krijgsmachten van de beide entiteiten. Door inspecties van kazernes
en wapenopslagplaatsen voerde het Nederandse bataljon deze
werkzaamheden uit in het gebied van inzet. De internationale afspraken
ten aanzien van de krijgsmachten werden door alle partijen strikt
nageleefd. Gedurende beide rotaties hebben zich geen situaties
voorgedaan waarin het nodig was geweld te gebruiken.
De overdracht van de gebieden van verantwoordelijkheid als gevolg van
de nieuwe gebiedsindeling van de multinationale divisie (zie het
hoofdstuk planning) leverde geen problemen op. Deze overdracht werd op
een soepele en professionele wijze uitgevoerd. De overdracht van de
lopende CIMIC-activiteiten door het VK aan het Nederlandse bataljon
behoefden enige extra tijd en aandacht.
In Bosnië bestonden een aantal bedreigingen voor de stabiele
veiligheidssituatie:
de aanzienlijke werkloosheid;
de beïnvloeding van de lokale en kantonale autoriteiten door
voormalige strijders, de reservisten, en door de georganiseerde
misdaad.
De invloed van Sfor op deze bedreigingen was beperkt omdat het mandaat
er niet in voorzag om tegen deze factoren op te treden. Voorts was het
militaire personeel voor het bestrijden van deze problemen niet
opgeleid. Door het verstrekken van inlichtingen en adviezen aan lokale
en kantonale overheden alsmede aan de sleutelorganisaties van de
internationale gemeenschap, zoals de organisatie van de Hoge
Vertegenwoordiger van de VN (OHR), de VN-politiemissie (UNIPTF) of de
OVSE trachtte Sfor deze veiligheidsbedreigende invloeden te beperken.
De aan het bataljon toegevoegde Nederlandse eenheid voor
Crowd-and-Riot Control (het CRC-peloton) kon in Nederland achter de
hand worden gehouden. Voor het bestrijden van ongeregeldheden onder de
lokale bevolking kon een beroep worden gedaan op de militaire
politie-eenheden in de Multinational Specialized Unit (MSU). Deze
eenheid was speciaal voor dergelijke situaties in het leven geroepen
en kon op gezag van de commandant van Sfor worden ingezet. De inzet de
MSU is in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid niet nodig
geweest. In het kader van de door de commandant van Sfor in 2000 sterk
bevorderde operatie Harvest werd een substantieel hoger aantal wapens
ingeleverd dan in de vorige evaluatieperiode.
Hoewel er in 2000 meer vluchtelingen en ontheemden naar hun
oorspronkelijke woonsteden terugkeerden dan in eerdere jaren, bleef
dit proces moeizaam verlopen. Van de ongeveer 2,2 miljoen
vluchtelingen en ontheemden die in Bosnië waren geregistreerd is
inmiddels een derde deel teruggekeerd. De opkomst van de
gemeenteraadsverkiezingen die in april 2000 werden georganiseerd leek
te wijzen op een afnemende interesse om terug te keren naar
oorspronkelijke woonplaatsen.
Het Nederlandse bataljon steunde de wederopbouw op economisch en
infrastructureel gebied. Met financiële steun van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking kon het bataljon lokaal kleinschalige
hulpverleningsprojecten uitvoeren zonder in de verantwoordelijkheden
te treden van de (internationale) hulporganisaties. Daarmee werd de
acceptatie van het bataljon door de lokale bevolking versterkt.
Hiervoor was een vaste CIMIC-organisatie van elf militairen ingebed in
het bataljon, dat bestond uit personeel van de verschillende
krijgsmachtdelen. De CIMIC-projecten werden gelijkmatig verdeeld over
de etnische bevolkingsgroepen. Bij terugkeer van
minderheidsgroeperingen naar hun voormalige woonplaatsen werden de
aldaar voorziene projecten tijdig geïmplementeerd. De
CIMIC-functionarissen werkten nauw samen met de OHR, de OVSE,
niet-gouvernementele organisaties en civiele autoriteiten in het
inzetgebied.
Bij de werkzaamheden werd veelvuldig gebruik gemaakt van de lokale
media, om aan de bevolking duidelijk te maken wat de rol en de
doelstellingen waren van de internationale gemeenschap in het algemeen
en van Sfor in het bijzonder.
Personele aspecten
De defensieorganisatie had in 2000 op sommige gebieden te kampen met
een krapte in het personeelsbestand. In sommige gevallen leidde dat
tot vacatures in de voor uitzending aangewezen gemechaniseerde
bataljons. Daarom werden ten behoeve van de uitzending vacatures
gevuld met personeel vanuit andere eenheden. Dit betrof voornamelijk
personeel van de genie of van de technische dienst.
In verband met de aanhoudende verplichting van de Nederlandse krijgsmacht op de Balkan is een verlaging van de uitzenddruk voor deze speciale categorieën personeel voorlopig niet aan de orde. Bij tegenvallende wervingsresultaten kan deze problematiek ook andere categorieën personeel betreffen. Deze situatie kan een negatief effect hebben op het bestaande personeelsbestand met mogelijk negatieve consequenties voor het gewenste behoud van dat personeel.
Vanaf de lichting Sfor-8 werd voor de bemensing van een eenheid voor
een vredesoperatie door de Koninklijke landmacht het zogenaamde
KL-accentmodel ingevoerd. Het uitgangspunt hiervan was dat in een
organieke brigade eenheden werden aangewezen om alle aspecten van een
operatie uit te voeren. Als gevolg daarvan kon het aantal externe
personeelsleden tot een minimum beperkt blijven, en daardoor extra
belasting van andere organieke eenheden.
Discipline
Gedurende beide rotaties is opgetreden tegen diverse krijgstuchtelijke
vergrijpen en andere overtredingen. Daarop werd door de desbetreffende
commandant en door de Koninklijke marechaussee op de vereiste manier
gereageerd. De commandanten hadden genoeg sanctiemiddelen. In een
aantal gevallen werd overgegaan tot het voortijdig repatriëren van
personeelsleden.
Contacten met Nederland
Er waren vele mogelijkheden het contact met het thuis te onderhouden.
In de nieuwe basis in Bugojno werden faciliteiten aangebracht voor het
verzenden van elektronische post (email), net als in Novi Travnik en
Busovaça. Van dit medium werd door het personeel regelmatig gebruik
gemaakt. Wat nog ontbreekt is een duidelijk beleid ten aanzien van het
regelmatige gebruik van deze moderne communicatiemiddelen voor
privé-doeleinden.
Voor eventuele calamiteiten waren het Defensie
Crisisbeheersingscentrum (DCBC) en het Situatiecentrum (Sitcen) van de
Koninklijke landmacht altijd bereikbaar als contactpunt voor het
thuisfront.
Medische verzorging
Op het gebied van de preventieve medische zorg werden in de
voorbereiding voldoende maatregelen getroffen. Voorts waren alle
medische disciplines in het Nederlandse gebied van
verantwoordelijkheid aanwezig en op hun taak berekend, zodat in
kritieke situaties effectief kon worden opgetreden. Op ieder kampement
stond een medische behandelkamer waarin personeel eventueel verpleegd
kon worden. Bij ernstige ingrepen of calamiteiten kon worden
teruggevallen op het multinationale hospitaal in Sipovo.
In 2000 heeft zich één ongeval voorgedaan waarbij de inzet van het Incident Response Team met de helikopter noodzakelijk was. De snelle inzet van dit traumateam en de afvoer van de patiënt had bewees dat de medische afvoerketen naar behoren functioneerde.
Enkele weken vóór terugkeer uit het operatiegebied hebben alle
personeelsleden een individueel psychologisch evaluatiegesprek gehad
met een professional. Het personeel is erop gewezen ook na terugkeer
in Nederland in de gelegenheid te zijn van dergelijke zorg gebruik te
kunnen maken.
Arbeidsomstandigheden
De bestaande kampementen zijn in de loop der jaren zodanig aangepast
dat zij voldoen aan de Nederlandse eisen op het gebied van arbo en
milieu. De locatie in Bugojno werd opgebouwd en ingericht volgens de
Nederlandse eisen.
Materieel en logistiek
Het aanpassen van het luchtmobiele bataljon aan de
organisatiestructuur van een gemechaniseerd bataljon bracht op
logistiek gebied extra inspanningen met zich mee. Dit werd versterkt
door het gelijktijdig invoeren van het nieuwe pantservoertuig Patria
voor de luchtmobiele eenheden. De combinatie van het binnenbrengen van
nieuw materieel met de hieraan verbonden cursussen trok met name in de
voorbereidingsfase een zware wissel op het personeel van het bataljon.
In zijn algemeenheid voldeed het in de inzetgebied aanwezige
materieel. Ook de millenniumwisseling is probleemloos verlopen.
Gedurende de evaluatieperiode is door verkeersongevallen enig materieel verloren gegaan. De oorzaak hiervoor was met name de slechte weersgesteldheid gedurende de winter in combinatie met de onervarenheid van jonge chauffeurs met dergelijke omstandigheden. Voortdurend werd aangedrongen op een defensieve en rustige rijstijl, ook met het oog op het rijgedrag van de lokale bevolking. Verscherping van de snelheidscontroles door de Koninklijke marechaussee had een positieve uitwerking op het rijgedrag van de Nederlandse chauffeurs.
De opslag van munitie in oude en lekkende containers veroorzaakte een vroegtijdige afkeuring van een groot deel van de munitievoorraad. Door de aanschaf van nieuwe containers met een drogeluchtsysteem kan dit probleem in de toekomst worden voorkomen. De bevoorrading van munitie bleef moeizaam, voornamelijk ten gevolge van de complexe goedkeuringsprocedure van de Oostenrijkse instanties.
Infrastructuur
Door reorganisatie van het inzetgebied van de multinationale divisie
kreeg Nederland een aangepast inzetgebied onder zijn hoede. Het bleek
noodzakelijk een aantal posities op te geven en naar andere
uitvalbases om te zien. In Bugojno werd in het jaar 2000 een geheel
nieuwe basis opgebouwd waar personeel werd gelegerd dat afkomstig was
uit de locaties in Knezevo, Sisava en Busovaça. Het NSE zou in
Busovaça worden gestationeerd tot de verhuizing van deze eenheid naar
Bugojno in 2001. Daarna wordt de basis in Busovaça afgestoten.
Ook het Nederlandse contingentscommando verhuisde in 2001. Het is ondergebracht bij de staf van de MND (SW) in Banja Luka. Deze locatie werd gekozen in verband met de multinationale samenstelling van dit hoofdkwartier sinds de reorganisatie van Sfor. Uiteindelijk leidde de reorganisatie van de Nederlandse inspanningen tot een beperking van het aantal bases en tot een betere verdeling van militaire middelen over het nieuwe gebied van verantwoordelijkheid.
Financiën
De additionele uitgaven van Defensie voor Sfor waren tijdens de
Ontwerpbegroting voor 2000 begroot op 136 miljoen gulden (61,7 miljoen
euro). Ten tijde van de Voorjaarsnota werden de op dat moment
voorziene crisisbeheersings, vredes- en humanitaire (CVH) operaties in
gedetailleerde vorm in de defensiebegroting opgenomen onder
beleidsterrein 8, de Homogene Groep Internationale Samenwerking
(HGIS), opgenomen. De raming voor het gemechaniseerde bataljon steeg
aanzienlijk ten opzichte van het jaar daarvoor door de toename van het
personeel in de loop van het jaar 2000 van ongeveer 900 tot ongeveer
1500 personen. Voor Sfor werden de volgende uitgaven voorzien:
* Klu - F-16 detachement gestationeerd te Amendola (Italië): Fl. 29,2
mln
* Klu - airlift, medevac, air to air refuelling: Fl. 4,2 mln
* KL - gemechaniseerd bataljon: Fl. 163,1 mln
* Kmar personeel: Fl. 1,0 mln
Totaal raming Voorjaarsnota 2000: Fl. 197,5 mln ( 89,6 mln)
In de Najaarsnota werd de raming van de posten die onder Sfor zijn
begrepen als volgt aangepast:
* Klu - F-16 detachement gestationeerd te Amendola (Italië): Fl. 28,5
mln
* Klu - airlift, medevac, air-to-air refuelling: Fl. 3,7 mln
* KL gemechaniseerd bataljon: Fl. 157,8 mln
* Kmar personeel: F. 1,0 mln
Totaal raming Najaarsnota 2000: Fl. 191 mln ( 86,7 mln)
De werkelijke hoogte van de additionele uitgaven voor Sfor in 2000 was
in totaal 181,3 miljoen gulden. Het verschil tussen raming en hoogte
van de uitgaven werd voornamelijk veroorzaakt door lagere uitgaven
voor het materieel alsmede de vergoedingen en toelagen. Een verdeling
over de verschillende Nederlandse Sfor-eenheden geeft het volgende
overzicht:
* Klu - F-16 detachement gestationeerd te Amendola (Italië): Fl. 27,4
mln
* Klu - airlift, medevac, air to air refuelling: Fl. 4,5 mln
* KL gemechaniseerd bataljon: Fl. 148,5 mln
* Kmar personeel: Fl. 0,9 mln
Totaal additionele uitgaven 2000: Fl. 181,3 mln ( 82,3 mln)
Daarnaast werd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en
Ontwikkelingssamenwerking drie miljoen gulden (1,36 miljoen euro) ter
beschikking gesteld voor werkzaamheden ter verbetering van de
humanitaire situatie in Bosnië-Herzegovina. Hiervan werd in 2000 2,6
miljoen gulden (1,18 miljoen euro) uitgegeven.
6. Aansturing, Command & Control
De Chef Defensiestaf (CDS) was belast met de nationale aansturing van
de Nederlandse eenheden in Sfor. Het Defensie Crisisbeheersingscentrum
(DCBC), dat ressorteert onder de Chef Defensiestaf, werd dagelijks
geïnformeerd over de nationale aangelegenheden en de actuele stand van
zaken in het Nederlandse gebied van verantwoordelijkheid. Het
contingentscommando was in deze informatielijn de belangrijkste
schakel en verzorgde het contact met de Nederlandse eenheden.
Dagelijks werd door het contingentscommando een situatierapportage
verstrekt terwijl maandelijks een overzicht werd samengesteld met
betrekking tot de naleving van gedragscode en de militaire discipline.
Het DCBC had wekelijks door een videoverbinding visueel contact met
het contingentscommando. Na de herindeling van het divisievak van de
MND (SW) is het contingentscommando verplaatst naar het hoofdkwartier
van de divisie in Banja Luka. Door de nieuwe structuur van het
Nederlandse contingent, waarin het gemechaniseerde bataljon, het
verbindings-ondersteuningsbataljon en het NSE relatief autonome
organisatiestructuren hebben, ontstond een grotere behoefte aan
onderlinge coördinatie. Om die reden werden extra overlegstructuren in
het leven geroepen (het contingentsberaad, het
basis-commandantenoverleg). Daarnaast maakte de verplaatsing van het
contingents-commando naar Banja Luka het contact met de divisiestaf
eenvoudiger.
De Nederlandse eenheden stonden tot oktober 2000 onder bevel van de
Britse commandant van de MND (SW). Deze kreeg zijn orders rechtstreeks
van de commandant van Sfor. In oktober werd het divisiecommando door
de Brit overgedragen aan diens Canadese opvolger. Van maart tot en met
september 2000 heeft een Nederlandse brigadegeneraal de functie van
plaatsvervangend commandant van de MND (SW) vervuld.
Het Nederlandse contingentscommando fungeerde als de ogen en oren van de Chef Defensiestaf in het operatiegebied. De contingentscommandant toetste de inzet van de Nederlandse eenheden aan het nationale en het Sfor-mandaat. Door de plaatsing van het contingentscommando in de MND (SW) kon in voorkomend geval snel en adequaat overleg worden gevoerd. Daarnaast vervulde de contingentscommandant in voorkomend geval een coördinerende rol op administratief, personeel en logistiek gebied.
De politieke leiding werd door de Chef Defensiestaf voortdurend op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in het inzetgebied. De Tweede Kamer werd schriftelijk op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in het inzetgebied en daarnaast, op verzoek, mondeling geïnformeerd over de gang van zaken tijdens een Algemeen Overleg.
Werkbezoeken
In het jaar 2000 werden de Nederlandse eenheden bezocht door onder
andere de minister en de staatssecretaris van Defensie, een delegatie
van de Vaste Kamercommissie voor Defensie, de Chef Defensiestaf
alsmede vertegenwoordigers uit de Defensiestaf en de verschillende
krijgsmachtdelen. Deze bezoeken waren bedoeld om de bezoekers een
helder beeld te verschaffen van de omstandigheden in het gebied van
verantwoordelijkheid. Daarnaast had deze belangstelling een positief
effect op de stemming onder de eenheden die werden bezocht.
Voorlichting
De aanpassing van het Nederlandse operatiegebied in Bosnië en de
vergroting van de militaire bijdrage aan Sfor werd door de
voorlichters regelmatig uitgelicht. Ter gelegenheid van de opening van
het nieuwe hoofdkwartier van het Nederlandse bataljon in Bugonjo en na
de volledige ontplooiing van de eenheden in de nieuwe sector werd in
het najaar van 2000 een persreis naar Bosnië georganiseerd. Tijdens
deze reis hebben de media uitgebreid kennis kunnen nemen van de
inspanningen die de krijgsmachtdelen zich in de Sfor-missie op het
gebied van vredeshandhaving getroosten.
Evaluatieverslag UNFICYP 2000
UNITED NATIONS PEACEKEEPING FORCE IN CYPRUS
(Afdeling Evaluaties Defensiestaf, mei 2001)
Inleiding
Doelstelling
In deze evaluatie wordt de Nederlandse bijdrage aan de United Nations
Mission In Cyprus (UNFICYP) gedurende het jaar 2000 beschouwd. Het
doel daarbij is deze bijdrage kwalitatief te toetsen en te bezien
welke aspecten van de planning, voorbereiding en uitvoering van de
operatie voor verbetering vatbaar zijn. Deze evaluatie heeft
betrekking op de rotaties UNFICYP 4 en 5 van het jaar 2000.
Opzet van de evaluatie
De evaluatie bestaat uit zes hoofdstukken. Na de inleiding worden de
planning (H2) de voorbereiding (H3), de uitvoering (H4) en de
aansturing, command & control (H5) beschreven. Het laatste hoofdstuk
geeft een resumé van de bevindingen.
De elementen uit het Toetsingskader worden, voor zover van toepassing,
aangestipt in de beschrijving van de operatie. De aanbevelingen van de
Algemene Rekenkamer zijn in dit evaluatieverslag verwerkt.
Achtergrond van de missie
De deelname van de Nederlandse militairen aan de VN-operatie op Cyprus
berustte op het regeringsbesluit van maart 1998 (Kamerstuk 25954 nr.
1, 24 maart 1998). Het mandaat voor de operatie is neergelegd in
Resolutie 186 van 4 maart 1964. Het mandaat voor de vredesmacht, een
klassieke vredesoperatie onder Hoofdstuk VI van het VN-Handvest, wordt
elk halfjaar door de Veiligheidsraad verlengd. UNFICYP ziet toe op de
handhaving van de status-quo in een ongeveer 200 kilometer lange
bufferzone tussen het noordelijke (Turks-Cypriotische) en het
zuidelijke (Grieks-Cypriotische) deel van Cyprus. De Nederlandse
militairen vervulden hun taak samen met Britse militairen in een
gebied van ongeveer 40 kilometer in en nabij Nicosia.
Mandaat en doelstelling van de operatie
Het mandaat van UNFICYP luidt: to prevent the renewal of fighting by
maintaining a peaceful atmosphere within which a just and lasting
solution to the Cyprus problem can be found. De doelstelling van
UNFICYP is verwoord in het mission statement: In the interest of
preserving international peace and security to use its best efforts to
prevent the recurrence of fighting and, as necessary, to contribute to
the maintenance and restoration of law and order and to return to
normal conditions. Ten opzichte van 1999 zijn het mandaat en de
doelstelling niet gewijzigd.
Nederlandse bijdrage
Nederland nam deel aan UNFICYP met een infanteriecompagnie bestaande
uit 103 militairen van de KL en de KMar. De Nederlandse bijdrage aan
UNFICYP wordt in juni 2001 beëindigd.
2. Planning
Planningsproces
UNFICYP is een langlopende operatie. In de loop van de jaren is er ten
aanzien van de uitvoering van de operatie weinig veranderd. De
nationale planning heeft zich derhalve geheel gericht op de
gereedstelling en opleiding van de aangewezen eenheden. Ten behoeve
van een optimale overgave/overname werden tussen de rotaties
verkenningen uitgevoerd. De samenstelling van de groep, de checklist
en de uitgebreide vragenlijst van de verkenning voldeden.
Juridische aspecten
De basis voor de operatie ligt in Resolutie 186 van 4 maart 1964.
Gebaseerd op het verstrekte mandaat waren door de VN vastgestelde
Rules of Engagement (ROE) van kracht. Omdat het een klassieke
vredesoperatie betrof, hadden de ROE vooral betrekking op
zelfbescherming van de VN eenheden. De Nederlandse compagnieën vielen
onder de Status of Forces Agreement tussen de VN en de Cypriotische
regering (Exchange of Letters van 31 maart 1964).
Risicos en contingency-planning
In vergelijking met 1999 is de risicoanalyse niet wezenlijk gewijzigd.
Permanent bleef de dreiging van vele mijnen, die op vele plaatsen in
de bufferzone verspreid lagen. Het was daarbij niet altijd duidelijk
of de positie van die mijnen in de afgelopen tientallen jaren
veranderde als gevolg van regenval en erosie. Contingency-plannen
waren ontwikkeld op het niveau van de Force Commander.
3. Voorbereiding
De operationele voorbereiding bestond uit het aanscherpen van de
militaire basisvaardigheden van elke militair, de Missiegerichte
Opleiding (MGO), de United Nations Training and Advice Team
(UNTAT)-training in het Verenigd Koninkrijk, een eindoefening onder
leiding van de staf 41 Mechbrig (met behulp van personeel van UNFICYP
3) en de Confirmatory Exercise in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast
heeft vrijwel elke militair gedurende een week een cursus Engels
gevolgd.
Bevinding:
De MGO werd veelal niet ervaren als een missiegerichte maar als een
missie- opleiding. Te veel lessen waren gebaseerd op Bosnië/Kosovo
(groen optreden) en niet verbijzonderd naar de situatie op Cyprus. De
totale voorbereiding werd als vrij lang ervaren voor een relatief
eenvoudige operationele missie.
4. Uitvoering
Militaire opdracht
Op grond van de doelstelling en het mandaat van UNFICYP concentreerde
de vredesmacht zich op de handhaving van het staakt-het-vuren in de
bufferzone. De politieke doelstelling en de militaire opdracht waren
duidelijk.
Ontplooiing nieuwe eenheid
De ontplooiing van de nieuwe Nederlandse eenheid verliep voorspoedig
en volgens planning. In de overnameweek was de Nederlandse sterkte
ongeveer 120%. Dit percentage stond borg voor een goede, ordelijke
ontplooiing.
Taakuitvoering
De bufferzone was verdeeld in een aantal sectoren, waarin de
deelnemende landen elk hun eigen sector hadden. Nederland was
ingedeeld in de Britse sector die een belangrijk deel van Nicosia
omvatte en een gebied noordwest daarvan. Aangezien de nadruk van de
operatie lag op het handhaven van de status-quo in de bufferzone, is
ook in de wijze van optreden van de UNFICYP-eenheden in 2000 weinig
verandering gekomen. Aan de missie werd inhoud gegeven door
observatieposten 24 uur per dag te bemannen en patrouilles te voet,
per mountainbike en per voertuig (door twee militairen) uit te voeren.
Regelmatig werd ook per helikopter verkend. Verder werden er contacten
met beide partijen onderhouden teneinde de dialoog gaande te houden en
eventuele overtredingen te bespreken. Het Sector 2 Civil Affairs Team
van UNFICYP coördineerde het civiel gebruik van de bufferzone en
diverse humanitaire zaken. 25 Nederlandse militairen waren ingedeeld
in de Mobile Reserve Force (MFR), een eenheid die Crowd and Riot
Control (CRC) als voornaamste taak had. De MFR zou binnen vier uur op
iedere gewenste plek in de bufferzone inzetbaar moeten zijn. Daarnaast
reed personeel van de MFR patrouilles, bewaakten zij de United Nations
Protected Area en ondersteunden daar waar nodig de sectoren. De ROE
waren ondubbelzinnig geformuleerd en op maat voor de gevraagde taken.
Hoewel er tientallen kleine overtredingen werden geconstateerd van
zowel de Grieks-Cyprioten als de Turks-Cyprioten, kan worden gesteld
dat de partijen zich zeer goed aan de afspraken hielden. De meeste
incidenten bestonden uit overmanning (te veel militairen op een post,
meestal twee in plaats van één) en uit construction (het versterken
van de eigen positie, meestal het toevoegen van zandzakken of
autobanden). De meeste overtredingen werden binnen twee weken
opgelost. Er werd zeer regelmatig vergaderd, zowel op de lokale
hoofdkwartieren als op de VN-locaties.
Risicos en contingency-planning
Het mijnenrisico werd geminimaliseerd door niet af te wijken van de
goedgekeurde routes en het voortdurend blijven benadrukken van de
aanwezige dreiging.
Contingency-plannen waren aanwezig en bekend bij de uitgezonden
eenheden.
Internationale samenwerking
De lijn van goede samenwerking met de Engelse eenheid is ook in 2000
doorgetrokken. Nederland had een geloofwaardig en evenredig aandeel in
de operationele verantwoordelijkheid. Drie leden van de KMar maakten
deel uit van de Force Military Police Unit (FMPU). Zij handhaafden,
samen met 23 collegas uit 7 landen, de orde binnen UNFICYP. Een van de
Nederlanders was als plaatsvervangend hoofd van de FMPU aangesteld. In
de MFR, waarin 25 Nederlandse militairen waren ingedeeld, waren zes
nationaliteiten verenigd (Argentijns, Engels, Hongaars, Nederlands,
Oostenrijks en Sloveens). De taalproblemen, de grote
cultuurverschillen en de verschillende nationale regels bemoeilijkten
het samenwerken af en toe. Ook in 2000 was deze eenheid echter door
oefening en training op haar taak in UNFICYP berekend.
CIMIC
Op sectorniveau bevond zich een Civil Affairs Team. Dit team werkte
samen met private en publieke instellingen die werkzaamheden wilden
uitvoeren in de VN bufferzone. Voorbeelden zijn: het boren naar water,
het schoonhouden en uitdiepen van een rivierbedding, het bewerken van
het land of het bestrijden van insecten en ongedierte. Deze
samenwerking verliep goed.
Discipline
Indachtig de ´lesson learned´ 1999 om voortdurend aandacht te blijven
besteden aan handhaving van de discipline, is voorafgaand aan de
uitzending diverse malen een briefing gehouden over de verschillen
tussen het tuchtrecht in Nederland en het tuchtrecht tijdens
uitzending (hogere geldboetes). Verder werd diverse malen duidelijk
gemaakt dat de lokale bevolking negatief tegenover de VN kon staan en
dat eventuele incidenten door de lokale politie en/of pers onder een
vergrootglas konden worden gelegd. Tevens is diverse malen onder de
aandacht gebracht (o.a. tijdens de twee oefeningen in Engeland) dat
het Britse leger op het gebied van discipline veel strengere normen
hanteert. In individuele gevallen waren er incidentele (en dus geen
structurele) tekortkomingen. In deze gevallen zijn de overtreders aan
de krijgstucht getoetst.
Inzetbaarheid
De Nederlandse militairen waren breed inzetbaar. De taakuitvoering
deed echter vooral een beroep op niet-militaire vaardigheden. Gebleken
is dat, mede dank zij goed eigen initiatief, de taken op professionele
en enthousiaste wijze zijn uitgevoerd. Daarbij moet worden aangetekend
dat het gedurende de inzetperiode nauwelijks mogelijk is geweest de
organieke functievaardigheden bij te houden. De periode na terugkeer
is dan ook hard nodig geweest om die vaardigheden weer op het vereiste
niveau te brengen.
Personeelszorg
De rust- en recreatieregeling voldeed naar behoren. De mogelijkheid
was aanwezig om in deze periode een Adventurous Training (AT) te
ondergaan. Deelname aan AT was dienst (met reveille en
kamerinspectie), maar met vrije namiddagen en avonden. Vooral
gedurende de zomermaanden betekende deelname aan AT een zeer goede
afleiding en ontspanning. Het deelnemen aan AT (´lesson learned´ van
1999) heeft een groot positief effect gehad op het terugdringen van de
sleur en het op peil houden van de motivatie. Er was voor de
uitgezonden Nederlandse militairen bij UNFICYP geen standaard
mogelijkheid om met het thuisfront te kunnen communiceren per e-mail.
Er was, in tegenstelling tot Bosnië, niet op deze ontwikkeling
ingespeeld. Het thuisfront werd voorafgaand en tijdens de uitzending
door middel van nieuwsbrieven, bijeenkomsten en periodieken op de
hoogte gehouden. Voor de meeste eventuele calamiteiten bestond een
draaiboek, uitgegeven door de afdeling Operatiën van de Bevelhebber
der Landstrijdkrachten (OPS BLS). Het Situatie centrum van de OPS BLS
heeft goede contacten met de Senior Netherlands Representative
onderhouden. De sleutelfunctionarissen in het uitzendgebied
(commandant, Senior Netherlands Representative, dominee) waren
bereikbaar per mobiele telefoon.
Medische verzorging
Vanwege het kleine aantal uitgezonden militairen was er geen
sociaal-medisch team aanwezig binnen het contingent. Commandant en
geestelijk verzorger werkten samen en medisch gezien was alleen een
Nederlandse verpleegkundige-A aanwezig. De Engelse bataljonsarts
fungeerde als arts voor de Nederlandse troepen. Voor zwaardere
medische zaken kon een beroep worden gedaan op tweedelijns civiele
geneeskundige verzorging. De tandheelkundige verzorging vond plaats,
na verwijzing door de bataljonsarts, bij een civiele tandarts. De
geneeskundige verzorging voldeed. Evacuatie binnen het missiegebied
was afdoende geregeld. Op elke pelotonslocatie was een
helikopterlandingsplaats aanwezig. De twee aanwezige VN-helikopters
konden worden gebruikt voor medische evacuatie, hetgeen ook is
beoefend aan het begin van de missie. Niettemin is gebleken dat
evacuatie per ambulance meestal sneller ging.
Materieel en logistiek
De persoonsgebonden uitrusting werd door het personeel meegenomen
vanuit Nederland. Deze uitrusting voldeed. De eenheid had zelf echter
geen onderhoudselement in haar organisatie. In geval van defecten aan
wapens en optiek moest worden teruggevallen op de aanwezige logistieke
reserve.
Op het gebied van de logistiek was het contingent afhankelijk van de
VN. De logistieke aanvoer verliep over het algemeen traag. Reparaties
aan VN-materiaal en aan de infrastructuur op de locaties moesten
worden aangevraagd via het regiment. De specifiek nationale
bevoorradingsgoederen werden via de gebruikelijke kanalen opgevoerd.
Hierbij zijn geen bijzonderheden te vermelden.
Financiën
De additionele uitgaven van Defensie voor UNFICYP waren initieel
begroot op fl. 7,0 miljoen (Ontwerp begroting 2000). Ten tijde van de
eerste suppletore begroting 2000 zijn de additionele uitgaven
bijgesteld tot fl. 6,8 miljoen. Ten tijde van de tweede suppletore
begroting kwam hierin geen verandering. De daadwerkelijke realisatie
van de additionele uitgaven in 2000 bedroeg fl. 6,7 miljoen. Daar de
operatie UNFICYP onder auspiciën van de Verenigde Naties valt, werd in
2000 fl. 1,5 miljoen aan personele vergoedingen van de Verenigde
Naties ontvangen.
De met de operatie UNFICYP verband houdende additionele uitgaven en de
ontvangsten van de Verenigde Naties zijn respectievelijk ten laste en
ten gunste gebracht van de structurele voorziening voor
crisisbeheersingsoperaties, zoals opgenomen onder de Homogene Groep
Internationale Samenwerking (HGIS).
Justitieel
Indien er juridische vragen of onduidelijkheden waren wat betreft
straf- en/of tuchtrecht, werd dit overlegd met het detachement KMar of
rechtstreeks met de parketsecretaris in Arnhem. Daarnaast is geen
behoefte ontstaan aan juridische ondersteuning.
Voorlichting
De contacten met de pers beperkten zich tot de defensiepers. De dag
voor de voetbalwedstrijd Cyprus-Nederland zijn Nederlandse militairen
uitgebreid in het nieuws geweest toen zij een trainingswedstrijd
bezochten. Deze exposure was zeer positief. In november bezochten twee
radioverslaggevers van de EO het missiegebied. De radio-uitzending
heeft op 26 december plaats gevonden.
Bezoeken
Het aantal bezoekers in het jaar 2000 bedroeg 70 personen. Deze
bezoeken waren nuttig om functionarissen in Nederland een goed beeld
te geven van de specifieke omstandigheden in het operatiegebied.
Bovendien werd de daarmee getoonde belangstelling door het personeel
zeer gewaardeerd en dikwijls gezien als een onderbreking in een sterk
routinematige taakuitvoering.
Diversen
Bevinding:
Voor de eerste maal zijn vrouwelijke militairen in de bufferzone
ingezet. Het was voorafgaand aan de uitzending onzeker of de
Turks-Cypriotische en Grieks-Cypriotische militairen hiermee goed
zouden omgaan, maar de ervaringen waren zonder uitzondering erg
positief.
Bevinding:
Een kleine missie als UNFICYP was een uitgelezen mogelijkheid om jonge
militairen (soldaten, korporaals en groepscommandanten) ervaring te
laten opdoen in zelfstandig optreden op het laagste niveau. De in de
doctrine verankerde wijze van optreden -waaronder de opdrachtgerichte
commandovoering- vereist zelfstandigheid op het laagste niveau binnen
de organisatie. Het personeel tot op het laagste niveau zag direct
resultaat van het eigen werk, men onderhield intensief contacten met
mensen van verschillende nationaliteiten terwijl zelfstandig direct
oplossingen moesten worden bedacht voor situaties waarin men bij de
taakuitvoering terechtkwam.
5. Aansturing, Command & Control
Command, control, communications
In de Command en Control van de Nederlandse eenheden zijn gedurende
2000 geen wijzigingen opgetreden. De compagnie stond onder bevel van
de Britse regimentscommandant die op zijn beurt ressorteerde onder de
Force Commander (FC) van UNFICYP. Het peloton dat deel uitmaakte van
de MRF, viel rechtstreeks onder de FC en werd op dagelijkse basis
aangestuurd door een door hem daartoe aangewezen (Britse) officier.
Vanuit Nederland werd de missie, zoals bij alle CVH-operaties,
aangestuurd door de CDS. De voorbereiding en instandhouding werden
verzorgd door de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS).
Om de Nederlandse belangen te behartigen was aan de staf van de Britse
regimentscommandant een Nederlandse Senior National Representative
(SNR) toegevoegd. De SNR onderhield namens het contingent de contacten
met het Defensie Crisis Beheersings Centrum, van waaruit de CDS de
nationale aansturing gestalte gaf. Gelet op het karakter van de
operatie had deze informatie-uitwisseling een sterk routinematig
karakter. Door middel van notas en de situatierapporten werden de
bewindslieden op de hoogte gehouden van het verloop van de missie.
De SNR onderhield tevens contact met de operationele staf van de BLS,
van waaruit de benodigde ondersteuning op het gebied van logistiek en
administratie werd verzorgd.
Er waren lokale, operationele radionetten (Motorola hand-held radios
en vaste radios, zowel in voertuigen als in Opsrooms). Dit materieel
voldeed uitstekend.
Het telefoonsysteem van de VN was ouderwets en gebrekkig, maar werkte
over het algemeen redelijk. Naar één van de pelotonslocaties kon
regelmatig niet worden gebeld vanwege technische problemen. De
radioverbinding diende dan als back-up.
Er waren 10 door de KL verstrekte mobiele telefoons beschikbaar voor
de sleutelfunctionarissen.
De SNR had naast de mobiele telefoon een civiele landlijn ter
beschikking. In noodgevallen kon voor de verbinding met Nederland
worden teruggevallen op satcom apparatuur.
Informatievoorziening
Binnen UNFICYP liep de informatievoorziening via de Britse
regimentscommandant naar de Force Commander. De aansturing door de
Britse commandant verliep probleemloos. Informatieverstrekking aan de
partijen, zowel formeel als informeel, bleek van groot belang en heeft
onnodige spanning langs de bestandslijn en in de bufferzone voorkomen.
Daarnaast was er dagelijks een ochtendbriefing op regiments- en
compagniesniveau. Tevens werd er regelmatig overleg gevoerd tussen de
SNR en sleutelfunctionarissen. De externe informatievoorziening was
een taak van de SNR. Dagelijks werd door de SNR een situatierapport
naar het DCBC verstuurd. Daarnaast was er veelvuldig contacten met de
projectofficieren Cyprus van OPS/BLS en DCBC. De aangekaarte problemen
werden daar waar mogelijk snel en adequaat afgehandeld en opgelost.