Nieuws
Rechtenstudente geweigerd vanwege haar hoofddoek
Op vrijdag 27 april heeft een LBR-medewerker de zitting bijgewoond over de rechtenstudente die door de Rechtbank Zwolle geweigerd werd voor de vacature hulpgriffier, vanwege haar hoofddoek. De zaak diende bij de Commissie Gelijke Behandeling. De belangstelling voor de zaak van zowel de pers als het publiek was erg groot.
Het kledingvoorschrift waar het om gaat en op basis waarvan de
studente is geweigerd is neergelegd in een reglement. Het reglement
verbiedt niet het dragen van een hoofddoek of enig ander hoofddeksel.
In het reglement staat slechts dat het dragen van een baret toegestaan
is. Andere hoofddeksels worden niet verboden. De rechtbank
interpreteert de bepaling zodanig dat het er vanuit gaat dat het
dragen van een baret exclusief toegestaan is.
Het kledingvoorschrift vloeit niet voort uit een (formele) wet maar is
neergelegd in een reglement van de rechtbank. De wet duidt alleen maar
aan dat kledingvoorschriften nader geregeld dienen te worden. Bij de
rechtbak Amsterdam werken trouwens al twee (hulp) griffiers die een
hoofddoek dragen. Op het beroep op de uniformiteit bij de rechterlijke
macht valt dus wat af te dingen. Ook kwam naar voren dat steeds minder
rechters (met uitzondering van de strafkamer) een toga dragen. Vooral
in civiele zaken, maar ook kantonrechters en kinderrechters spreken
steeds vaker recht uit in hun gewone kleding.
De commissie heeft onder meer vragen gesteld over het gebruik van
keppeltjes, kruisjes en roze driehoekjes. De rechtbank had hier geen
ervaring mee, maar de verwachting is dat deze ook geweerd zullen
worden, aldus de vertegenwoordiger van de rechtbank.
De commissie stelde ook de vraag, op welke manier de onafhankelijkheid in het geding is door het dragen van de hoofddoek. De rechtbank huldigde het standpunt dat niet de subjectieve maar de objectieve onafhankelijkheid in het geding is. De rechterlijke macht en daarmee ook de griffiers dienen onafhankelijkheid uit te stralen wanneer het gaat om het justitiabele. De hoofddoek wordt door de rechtbank Zwolle beschouwd als een inbreuk op de schijn van onpartijdigheid. Naar aanleiding hiervan wilde de commissie graag weten of de rechtbank onderscheid aanbrengt tussen griffiers en rechters.
Het oordeel van de commissie over deze zaak volgt over acht weken.
------ -------
Naar aanleiding van deze zaak ontstond er in de landelijke dagbladen
een hevige discussie over de hoofddoek.Het LBR bood het onderstaande
stuk aan de redactie van Trouw. Het stuk is met name een reactie op
twee ingezonden stukken door mw. Ietswaart, hoogleraar Vrouw en Recht
aan de Erasmus Universiteit en dhr. Cliteur, rechtsfilosoof en
hoogleraar verbonden aan de Universiteiten Delft en Leiden.
Een stukje textiel
Opvallend in de discussie rondom de hoofddoek (zie Cliteur en
Ietswaart) is dat men zijn/haar mond vol heeft van de rechtstatelijke
grondvesten van het Nederlandse staatsbestel. Verzuimd wordt om daarin
consequent de lijn door te trekken en de Nederlandse trots te
vermelden, namelijk onze grondwet waarin een aantal grondbeginselen
zoals vrijheid van godsdienst gewaarborgd zijn. Dit grondrecht strekt
zich ook uit tot uiterlijke kenmerken die bij een bepaalde godsdienst
horen, men denke aan het joodse keppeltje en islamitische hoofddoek.
Men doet de rechtsstatelijke idee geen recht, wanneer deze gereduceerd
wordt tot een leer waarin men conservatisme predikt, vernieuwingen van
de hand wijst en geen ruimte laat voor andersdenkenden en voor
dissidente opvattingen. De rechtsstatelijke beginselen schrijven
immers niet voor dat er geen ruimte is voor verscheidenheid. De
samenstelling van de Nederlandse bevolking is door de eeuwen heen
veranderd en verrijkt met andere culturen, religies en
levensovertuigingen. Worden deze dan allen maar getolereerd zolang ze
niet zichtbaar worden in het openbare leven?
Opmerkelijk is ook dat menig artikelschrijver zich (op basis van
enkele persoonlijke ervaringen) tot deskundige heeft gepromoveerd. Mw.
Ietswaart doet daar een schepje bovenop en maant iedereen om zich "op
de werkplek volgens onze waarden en normen te gedragen" en de uiting
van de eigen culturele identiteit te bewaren voor de huiselijke sfeer.
Het laatste advies zou haar ook kunnen worden gegeven, maar dat zou niet gepast zijn.Iedereen heeft immers het recht zijn gedachtegoed te openbaren ook datgene wat cultureel bepaald is, behoudens de grenzen die de wet en de Nederlandse openbare orde stellen.
Het reduceren van het dragen van een hoofddoek toto een cultureel
gebruik is bovendien te simplistisch gedacht en verklaart nog niet
waarom moslimvrouwen ongeacht waar op de wereld zij zich bevinden, de
hoofddoek als een onlosmakelijk deel van hun islamitische identiteit
beschouwen. Ten overvloede wil ik er op wijzen dat de Nederlandse
normen en waarden hun definitie niet aan de persoonlijke ervaringen
ontlenen, hoe waardevol deze voor de betrokkene ook zijn. Tegenwoordig
kunnen die normen en waarden ook niet meer alleen worden gedefinieerd
naar de maatstaven van één bevolkingsgroep.
De eerste fout die gemaakt wordt in de discussie over de hoofddoek is
dat men deze aan de allochtone vrouw koppelt, terwijl het een zaak van
de moslimvrouw is die niet per definitie allochtoon hoeft te zijn.
Deze simplistische koppeling is typerend voor de informatiekloof van
waaruit de vermeende deskundigen redeneren. De hoofddoekdraagster
wordt ook niet gevraagd waarom ZIJ een hoofddoek draagt, aangezien het
een zaak betreft die alleen HAAR aangaat. Uitgekeken moet worden om
niet in de valkuilen van de stereotype beeldvorming te trappen.
Het durven en vergelijken van het dragen van een hoofddoek met
verwerpelijke kwesties als eerwraak en racisme getuigt niet alleen van
kortzichtigheid maar het getuigt met name van gebrek aan inzicht in de
achtergronden en betekenissen van de hoofddoek. Racisme stoelt immers
op opvattingen en ideologieën die aantoonbaar op het idee van
intrinsieke minder - of meerderwaardigheid van bepaalde etnische
groepen gebaseerd zijn. Onbegrijpelijk is waarom men deze kwalijke
vergelijking trekt en de hoofddoek (een stukje textiel!) als een
bedreiging ziet. Dit is een ongefundeerde gedachte die elke link met
de realiteit ontbeert.
Tenslotte is het betoog van Cliteur ten faveure van het behoud van de
uniformiteit in wezen een roep om de status -quo te handhaven. De
tijden zijn echter inmiddels veranderd, alleen de opvattingen helaas
niet meegegaan in de stroom der verandering.
Najat Bochhah, juridisch medewerker LBR