Ministerie van Defensie



Brieven aan de Kamer


Additionele uitgaven Unmee

17-05-2001

Additionele uitgaven Unmee
Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer tijdens de regeling der werkzaamheden van 15 mei jl., ga ik in deze brief nader in op de aangepaste raming van de additionele uitgaven ten behoeve van de Nederlandse inzet in de vredesoperatie Unmee, die ik u in de brief van 10 mei over de stand van zaken van deze operatie heb gemeld.

De eerste raming
Over de financiële aspecten van Unmee werd de Kamer op 9 oktober 2000 (Kamerstuk 22831, nr. 10) als volgt geïnformeerd: Hoewel verkenningen in het operatiegebied meer duidelijkheid zullen moeten verschaffen over de vereiste logistieke omstandigheden, wijst een eerste inventarisatie op een totale additionele uitgave van ongeveer fl. 76 miljoen.

Deze eerste raming berustte vooral op rekenmodellen die in overleg met Financiën en Buitenlandse Zaken waren ontwikkeld op grond van deelneming aan eerdere vredesoperaties. In de rekenmodellen nemen de additionele personele uitgaven een belangrijke plaats in. De overige uitgaven die specifiek samenhingen met de beoogde operatie waren geraamd op grond van de summiere gegevens die toen beschikbaar waren. Unmee was immers geen lopende vredesoperatie; het Nederlandse bataljon zou als eerste in het gebied arriveren om de missie op te zetten. Een belangrijk uitgangspunt van de raming is geweest dat al het benodigde materieel zou worden vervoerd met Hr. Ms. Rotterdam.

De brief van 17 november 2000 (Kamerstuk 22831, nr. 15), waarin verslag werd gedaan van de verkenningsmissie, bevatte een aangepaste raming van de additionele uitgaven van fl. 100 miljoen. Deze vernieuwde raming bestond uit ongeveer fl. 85 miljoen voor Unmee en fl. 15 miljoen voor de stationering van het Apache-detachement in Djibouti. Op 19 januari jl. heb ik de Kamer vervolgens gemeld (Kamerstuk 22831, nr.19) dat de kosten van de stationering in Djibouti fl. 25 miljoen zouden bedragen.

In de loop van februari werd mij gemeld dat ook de additionele kosten van Unmee hoger zouden uitvallen dan het laatst gemelde bedrag. Ik achtte een grondig intern onderzoek naar de opbouw van de kosten nodig om de Kamer van correcte informatie te kunnen voorzien. Om dezelfde reden achtte ik het raadzaam de uitkomsten af te wachten van het feitenonderzoek dat de Defensie-accountantsdienst (Defac) in die periode in mijn opdracht uitvoerde naar de externe verwerving en huur van materieel en de inschakeling van civiel personeel voor de Unmee-operatie.

Bovendien was het van belang te weten of de hoger geraamde additionele kosten konden worden gefinancierd uit de HGIS. Deze financiering was voorzien in de eerste suppletore begroting 2001, die na behandeling in de ministerraad met de Voorjaarsnota uiteindelijk op 16 mei jl. aan de Kamer is aangeboden. Aangezien het feitenonderzoek van de Defensie-accountantsdienst inmiddels was afgesloten en er voldoende duidelijkheid bestond over de dekking van de additionele kosten om een concrete raming te kunnen geven, heb ik de bijgestelde raming opgenomen in de maandelijkse stand van zaken Unmee van 10 mei jl.

Oorzaken van de aanpassing van de raming
De geraamde kosten van de stationering van de Apaches waren, zoals gezegd, gestegen naar fl. 25 miljoen. Deze stijging met fl. 10 miljoen ten opzichte van het op 17 november 2000 gemelde bedrag komt voor een belangrijk deel voort uit de afspraken met de regering van Djibouti. De raming van de totale additionele uitgaven voor de Unmee-operatie zijn gestegen naar ongeveer fl. 120 miljoen; een verschil van fl. 35 miljoen met de raming van fl. 85 miljoen van 17 november.

Het verschil bestaat voor een groot deel uit een stijging van de transportkosten. Het uitgangspunt dat al het materieel met de Hr. Ms. Rotterdam mee zou kunnen, bleek in de praktijk niet haalbaar. Doordat moest worden ontplooid in een groter gebied en op meer locaties moest meer materieel worden verscheept. Om niettemin een snelle ontplooiing mogelijk te maken moesten er op korte termijn aanvullende civiele containerschepen en vliegtuigen worden gehuurd. De prijzen van transportschepen stijgen overigens sterk als de bestelling kort van tevoren wordt gedaan. De uitgaven ten behoeve van het transport zijn met fl. 8 miljoen gestegen. Eerder al was om dezelfde reden de aanvankelijke raming van fl. 76 miljoen met fl. 9 miljoen verhoogd tot fl. 85 miljoen. In de Slotwet en de financiële verantwoording over het jaar 2000 is tevens gemeld dat onder meer vanwege de hogere transportkosten de realisatie van de uitgaven in 2000 beduidend hoger lag dan de raming in de tweede suppletore begroting van 2000.

Een andere belangrijke factor voor de kostenstijging ten opzichte van deze raming is dat de brandstofprijzen sterk zijn gestegen. Deze stijging en de kosten van de huur van vervangende helikopters voor het oefenen van personeel van de Luchtmobiele brigade in Nederland (zie het slot van de brief over Unmee van 9 oktober 2000) beliepen in totaal ongeveer fl. 8 miljoen. Verder werd vanuit het oogpunt van personeelszorg besloten het personeel in Unmee, evenals in SFOR, in staat te stellen tegen lokaal tarief mobiel naar huis te bellen. De uitgaven stegen hierdoor met ongeveer fl. 3,5 miljoen. Verder bleek de hoeveelheid post van een zodanige omvang dat grote vertraging in de bezorging dreigde te ontstaan. Aangezien een goede postvoorziening belangrijk is voor de personeelszorg, is een extern bedrijf ingeschakeld. De extra uitgaven hiervoor zijn begroot op fl. 2,3 miljoen. In de raming waren ook aspecten van de voorbereiding van het personeel en het materieel niet opgenomen. De extra uitgaven hiervoor bedroegen fl. 3,3 miljoen.

Ten behoeve van de inrichting van het uiteindelijke aantal compagnieslocaties moest fl. 6,5 miljoen worden uitgegeven. De huur van materieel en personeel voor lokaal transport, waarvan op dat moment maar achteraf bleek ten onrechte - was vastgesteld dat die niet binnen Defensie beschikbaar waren, kostte fl. 5,6 miljoen extra. Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat als de defensieorganisatie zelf dit personeel en materieel had geleverd, hiermee ook aanmerkelijke kosten gemoeid zouden zijn geweest.

Ten slotte wijs ik er nog op dat de nota van de DGEF van 15 november 2000, waarnaar in de uitzending van NOVA van 14 mei jl. werd verwezen, in de eerste plaats bedoeld was om mij te informeren over de afloop van de besprekingen met de VN over de hoogte van VN-vergoedingen voor de inzet van Nederlandse militaire middelen in de operatie in Ethiopië en Eritrea. Tevens vroeg de DGEF aandacht voor inmiddels geïdentificeerde additionele behoeften die hem uit financieel oogpunt zorgen baarden. Overtuigd van de noodzaak van de behoeften heeft de CDS deze na overleg met de DGEF goedgekeurd. Genoemde nota van de DGEF ging overigens niet over hogere kosten dan in de brief van 17 november 2000 is gemeld. Een dergelijke melding bereikte mij, zoals gezegd, in de loop van februari 2001.

Defac-rapport
Op 17 januari jl. stelde mevrouw Van t Riet schriftelijke vragen over de inzet van civiele chauffeurs in Unmee. De eerste bevindingen bij het verzamelen van informatie voor de beantwoording van deze vragen gaven aanleiding tot aanvullend onderzoek naar de noodzaak tot verwerving van transportmaterieel en de inschakeling van personeel van buiten de defensieorganisatie. Met de brief van 1 mei jl. heb ik de Kamer het volledige, als confidentieel geclassificeerde rapport van de Defensie-accountant (Feitenonderzoek UNMEE) ter vertrouwelijke kennisneming aangeboden. Bij de regeling van werkzaamheden van 15 mei jl. is gevraagd om openbaarmaking van dit rapport.

Het stuk is in de afgelopen weken door verschillende media met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur opgevraagd. Als bijlage bij deze brief treft u de versie van het Defensie-accountantsrapport aan die op basis van deze WOB-verzoeken is vrijgegeven. In deze versie is, op basis van de criteria die de WOB aangeeft, een aantal passages geschrapt.

Uit het onderzoek van de Defac is gebleken dat Defensie bij de verwerving en de huur van materieel en de inschakeling van personeel op onderdelen is tekortgeschoten. Bij het rapport van de Defac plaats ik de volgende kanttekeningen.

In de weken voorafgaand aan het kabinetsbesluit op 6 oktober heeft de Koninklijke marine de benodigde extra materiële en personele behoeften in grote lijnen in kaart gebracht. Hierbij is uitgegaan van een minimale ondersteuning door de VN en het ontbreken van een ondersteunende infrastructuur in het operatiegebied. Het kabinetsbesluit vormde het startsein om metterdaad in deze additionele behoeften te voorzien. Naarmate meer details over de missie en het operatiegebied bekend werden, is dit proces aangescherpt en waar nodig aangepast. Over de behoeftestellingen is onder leiding van het DCBC met de overige krijgsmachtdelen overleg gevoerd. De bevelhebbers van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht hebben vervolgens een groot deel van de behoeftestellingen gehonoreerd. Pas daarna werd op grond van de beschikbare gegevens aangenomen dat een deel van de extra capaciteiten waaraan behoefte bestond niet voorhanden was in de defensieorganisatie.

De totale financiële omvang van de toen vastgestelde behoefte aan externe materiële en personele middelen voor Unmee bedroeg ongeveer fl. 36,5 miljoen. Van dit bedrag is conform de brief aan de Tweede Kamer van 3 april ongeveer fl. 17,8 miljoen besteed bij de firma Transmo Special Products (TSP). Voor de levering van de vervoerscapaciteit en het daarvoor benodigde personeel heeft de firma TSP als hoofdaannemer gebruikgemaakt van twee onderaannemers. TSP heeft voor bovengenoemd bedrag onder andere het volgende materieel geleverd (koop of huur): vijftien wissellaadsystemen (inclusief vijftien flatracks), dertig afzonderlijke flatracks, vier brandstoftankautos, vier watertankautos, drie zware vorkheftrucks, zestig containers (20 koel-, 20 vries- en 20 klimaatcontainers), tien clip-on generators, negen kantoorcontainers, dertien brandstofopslagtanks, zes brandstofpompen, zes wateropslagtanks, zes waterpompen, drie keukencontainers, twee bergingskranen, een power pack, twee diepladers. Defensie heeft daarnaast van de firma TSP zestien chauffeurs, vier monteurs en een coördinator gehuurd om het eveneens door TSP geleverde specifieke materieel te bedienen. Ten slotte heeft TSP de nodige voertuigen wit laten spuiten.

Defensie heeft bij verschillende andere leveranciers in totaal nog voor ongeveer fl. 18,7 miljoen besteed, onder meer aan dertig munitie- en zevenendertig algemene containers, zesendertig tenten (21 werk-, zes eetzaal- en negen monteurtenten), vijfendertig generatoren, aanvullende voertuiguitrusting, compound- en constructiemateriaal, aanvullende bestuurlijke informatiesystemen en audiovisuele middelen, aanvullende communicatieapparatuur, GSM- infrastructuur in het operatiegebied, een informatiecentrum en stafkaarten. De Defac is in zijn rapport ingegaan op een telefooncentrale ten behoeve van het gebruik van GSMs. Onderzocht is of de telefooncentrale die de Koninklijke landmacht heeft gebruikt tijdens de Kosovo-operatie ook kon worden ingezet bij Unmee. Doordat het een ander gebied betreft met een afwijkende satellietdekking, bleek de apparatuur echter niet bruikbaar te zijn.
De wissellaadsystemen (fl. 5,6 miljoen) voor het verplaatsen van containers waren vanaf 2005 in de marineplannen opgenomen. Door Unmee heeft de behoefte hieraan zich eerder gemanifesteerd dan voorzien. Toen bleek dat de Koninklijke landmacht niet geheel kon voorzien in de behoefte aan wissellaadsystemen, heeft de Koninklijke marine door een herfasering van de plannen eerder ruimte gemaakt voor deze investering. De wissellaadsystemen zullen geschikt worden gemaakt voor verder gebruik in de krijgsmacht.

Een ander deel van de aanvullende behoeftestellingen was niet voorzien in de reguliere plannen van de Koninklijke marine. Het Korps Mariniers maakt bij zijn operaties doorgaans geen gebruik van containers omdat de organieke middelen flexibel, licht en gemakkelijk te vervoeren zijn. In het geval van Unmee bleken containers echter wel nodig voor de opslag van brandstof, water en munitie. Ook de geografische spreiding van de locaties en het veelal ontbreken van geschikte infrastructuur in het operatiegebied droegen hieraan bij. Verder zijn met het oog op de klimatologische omstandigheden specifieke eisen gesteld aan werk- en slaapaccommodatie, klimaatbeheersing, hygiëne en beveiliging.

Deze en andere investeringen zijn echter niet overbodig geweest. De operationele behoefte hieraan is in het kader van het expeditionaire optreden van de krijgsmacht blijvend. Een begin dit jaar opgerichte werkgroep "Rapid Deployment" inventariseert thans de benodigde middelen voor een expeditionaire krijgsmacht, de reeds beschikbare operationele middelen en de resterende behoeften. De operationele middelen zullen worden ondergebracht in een pool waaruit toekomstige vredesoperaties van materieel worden voorzien. Ook in EVDB-verband zijn op dit vlak tekorten geconstateerd.

In de beginfase van de missie is gebleken dat twee zware bergingskranen met een waarde van ongeveer fl. 2,5 miljoen vanwege infrastructurele beperkingen bij nader inzien niet konden worden gebruikt. Doordat dit tijdig is onderkend, zijn deze kranen in Nederland achtergebleven. Hetzelfde gold voor twee keukencontainers (fl. 0,3 miljoen) die bij nader inzien niet voor deze operatie nodig bleken. Hoewel bij vredesoperaties in het algemeen aan deze middelen wel behoefte bestaat, moet worden erkend dat in verband met de snelle verwerving een hogere prijs is betaald dan in een regulier verwervingsproces had kunnen worden bedongen. Acht tankautos (fl. 0,9 miljoen) zijn in het operatiegebied afgekeurd vanwege de slechte staat waarin zij waren afgeleverd. De Koninklijke marine is thans in onderhandeling met de firma Transmo over een vergoeding hiervoor.

Over de noodzaak burgerchauffeurs in te schakelen bent u geïnformeerd met mijn brief van 3 april 2001.

Conclusies
In deze brief is uiteengezet op welke wijze de raming en de dekking van de ontwikkeling van de additionele kosten van de Nederlandse deelneming aan Unmee tot stand is gekomen en waarom dit enige tijd heeft gevergd. Gezien de oorzaken die in deze brief zijn toegelicht en, in het bijzonder, het zorgvuldigheidsvereiste dat de regering in acht heeft te nemen bij de verstrekking van financiële informatie, ben ik van mening het parlement naar vermogen en tijdig te hebben ingelicht.

De thans geraamde toename van de additionele kosten van Unmee ongeveer fl. 35 miljoen meer sinds de Kamer in januari van dit jaar is geïnformeerd over de toegenomen kosten van de stationering van de Apache-helikopters in Djibouti - is in deze brief gedetailleerd uiteengezet en verklaard. Het spreekt echter vanzelf dat de eindafrekening pas kan worden opgemaakt nadat de Nederlandse deelneming aan Unmee is beëindigd. Dan kan ik u het slotbeeld presenteren. Ik ben voornemens u omstreeks 1 juli a.s. nader te informeren.
In deze brief ben ik voorts ingegaan op de wijze waarop Defensie in een deel van de behoefte aan personeel en materieel voor Unmee heeft voorzien. Voor het overgrote deel is de materieelverwerving ten behoeve van Unmee naar behoren verlopen. Zoals ik u in mijn brief van 3 april jl. heb gemeld, is uit onderzoek van de Defac gebleken dat Defensie daarbij op enkele onderdelen is tekortgeschoten. Overigens meen ik het misverstand te hebben weggenomen dat de bedragen gemoeid met externe voorzieningen verspild geld zouden zijn geweest. Dit is slechts voor een zeer beperkt deel het geval. Een en ander neemt niet weg dat ik voor dat beperkte deel de gang van zaken betreur. De concrete maatregelen ter versterking van de coördinerende rol van de Chef Defensiestaf en ter verbetering van de samenwerking tussen de krijgsmachtdelen in het planningsproces heb ik reeds toegelicht in mijn brief van 1 mei jl.. In deze brief heb ik u tevens bericht over de maatregelen waartoe is besloten om de financiële beheersbaarheid van het planningsproces in de toekomst te verbeteren.

Tot slot
Het staat voor mij vast dat het overgrote deel van de aanvullende uitgaven gerechtvaardigd is geweest. Ik acht het zinvol deze nuancering aan te brengen, omdat een te eenzijdig beeld afbreuk zou doen aan de overigens uitstekende bijdrage die de Nederlandse krijgsmacht levert aan de normalisering van de betrekkingen tussen Eritrea en Ethiopië en de bestendiging van vrede en veiligheid in deze beide landen.

De betrokken onderdelen van de krijgsmacht leveren in goede samenwerking een prestatie van formaat in de operatie Unmee. Het is een aansprekend voorbeeld van een paarse operatie. Sprekende voorbeelden zijn, naast de inzet van het Korps Mariniers en de krijgsmachtbrede logistieke ondersteuning in Nederland, de bijdragen van het geniedetachement aan de opbouw van de compagnieslocaties en van het Chinook-detachement van de Koninklijke luchtmacht aan de uitvoering van luchttransport en ter ondersteuning van spoedeisende medische hulp. Voorts verdient vermelding de inzet van marechaussees voor de uitvoering van politietaken, van het medisch personeel van het Defensie Interservice Commando, en van chauffeurs van de Koninklijke landmacht. Ten slotte mag niet onvermeld blijven de multifunctionele ondersteuning van het amfibisch transportschip Hr.Ms. Rotterdam in de eerste fase van de ontplooiing en, binnenkort, bij de terugtrekking.

DE MINISTER VAN DEFENSIE,

mr. F.H.G. de Grave