Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

Bilthoven, 17 mei 2001

Mestoverschot van 8 miljoen kilo fosfaat in 2003

VPR-pb10/2001

In 2003 ontstaat naar verwachting een landelijk mestoverschot van 8 miljoen kilo fosfaat, circa 5% van de verwachte mestproductie in dat jaar. Dat blijkt uit onderzoek van het Milieuplanbureau van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Een breed samengestelde Permanente Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek onderschrijft de resultaten. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van LNV.

In het onderzoek is bekeken of de verwachte mestproductie in 2003 past binnen het nog in te voeren systeem van mestafzetcontracten en binnen de voorgenomen verliesnormen van het mineralenaangifte-systeem MINAS (de mineralenboekhouding). De mestafzetcontracten bepalen hoeveel dieren een bedrijf mag houden. De verliesnormen geven aan hoeveel mineralen maximaal in het milieu terecht mogen komen. Wanneer de voorgenomen verliesnormen zouden veranderen, dan wijzigt ook het landelijk mestoverschot.

Op grond van de verliesnormen van het MINAS wordt in 2003 een landelijk mestoverschot van 8 miljoen kilo fosfaat verwacht, met een bandbreedte van 3 tot 13 miljoen kilo. Deze ruime marge moet aangehouden worden omdat er nog onzekerheden zijn in mestexport en mestacceptatie door akkerbouwers.
Het blijkt dat er in 2003 binnen het systeem van mestafzetcontracten voldoende ruimte is voor de verwachte veestapel. Het stelsel van mestafzetcontracten moet echter nog worden ingevoerd. Het is daarom moeilijk vast te stellen in welke mate akkerbouwers werkelijk bereid zullen zijn om mestafzetcontracten te tekenen met veehouders of mestintermediairen. De bereidheid om dergelijke contracten af te sluiten is ingeschat op basis van interviews. Hieruit bleek een hoge tekenbereidheid. Dat zou kunnen leiden tot een grotere hoeveelheid geproduceerde mest dan feitelijk is toegestaan binnen het MINAS.þ pagina 1 van 2 Een aantal factoren die van belang zijn voor de berekening van het overschot is nog onvoldoende bekend. Herhaling van het onderzoek begin volgend jaar is daarom gewenst. Ook zouden dan naast de landelijke ook de regionale resultaten berekend kunnen worden.

EINDE BERICHT