Zoek in www.D66.nl _____________ zoek
Brussel Vandaag
Partijblad Democraat
Idee
17 mei 2001
Ruim baan voor kunst van de nieuwe eeuw
Thom de Graaf
Een nieuwe generatie die alleen nog belangstelling heeft voor plat
vermaak. Die, gericht op snelle bevrediging, haar vrije tijd voor de
buis doorbrengt, kijkend naar commerciële televisie die slechts een
gelijkmatige brij van soaps, seks, spanning en sensatie voorschotelt.
Een intellectuele elite die de skybox verkiest boven de loge van de
opera; die hoogstens nog een aan de uitvalsweg gelegen cultiplex
bezoekt waar een makkelijk te consumeren multitainment-mix van film,
musical, galerie en luxe-catering wordt aangeboden. Kunstenaars,
kunstinstellingen, overheid en de doodenkele liefhebber zien
machteloos toe hoe cultuur in no time ten gronde gaat aan concurrentie
met de vrijetijdsindustrie.
In hun artikel 'Cultuur tussen competentie en competitie', schetsen
Andries van den Broek en Jos de Haan een aantal duistere scenario's
voor de toekomst van cultuur in Nederland. Al over enkele jaren zullen
de eerste musea worden omgebouwd tot appartementencomplexen. Ik heb
meer vertrouwen in de toekomst van cultuur in Nederland, in culturele
instellingen die erin slagen zich steeds weer te vernieuwen, in
kunstenaars die het lukt onze blik op de werkelijkheid telkens weer te
scherpen, in een gretig publiek dat met grote belangstelling van dit
alles kennis neemt.
Als de tekenen niet bedriegen staat ons land op dit moment eerder aan
het begin van een bloeiperiode in de kunst, dan aan de rand van de
afgrond. Een nieuwe generatie kunstenaars verrast met avontuurlijke,
onorthodoxe projecten en installaties.
De foto's van Rineke Dijkstra tonen haast confronterend de
kwetsbaarheid van jonge mensen. Schilderijen van Marlene Dumas en de
korte films van Fiona Tan zijn over de hele wereld te zien, en de
creaties van Viktor en Rolf zijn zowel op de Parijse catwalks als in
de Nederlandse musea een groot succes. En niet alleen in de beeldende
kunst maakt Nederland een bloeiperiode door. In de architectuur is Rem
Koolhaas al jaren internationaal toonaangevend en sinds kort maakt ook
architectencollectief MVRDV furore met zijn conceptuele gebouwen, met
als hoogtepunt het ingenieuze Nederlandse paviljoen op de
Wereldtentoonstelling. Terwijl gevestigde schrijvers als Cees Noteboom
en Margriet de Moor eindelijk in het buitenland de erkenning krijgen
die ze verdienen, weet iedere boekenliefhebber sinds de laatste
boekenweek dat in ons land een hele generatie allochtone schrijvers
staat te trappelen om definitief door te breken. Het
Concertgebouworkest en het Nederlands Dans Theater behoren nog altijd
tot de internationale top en met namen als Gijs Scholten van Aschat en
Pierre Bokma brengt het Nederlands toneel opnieuw een generatie
uiterst getalenteerde acteurs voort. Bijzondere nieuwe museumgebouwen
verrijzen, oude musea worden gerenoveerd. Diezelfde musea slagen er in
een nieuw publiek aan zich te binden, bezoekcijfers zitten al jaren in
de lift.
Kunstenaars en kunstinstellingen tonen aan dat ze opgewassen zijn
tegen ingrijpende maatschappelijke veranderingen, ook op de lange
termijn. Stoffige, in zichzelf gekeerde musea uit het Nederland van de
jaren vijftig maakten nog geen decennium later controversiële,
kleurrijke tentoonstellingen. Globalisering, individualisering en
digitalisering zullen in de komende jaren het aanzien van de
maatschappij ingrijpend veranderen. Dat zal wellicht ook leiden tot
meer eenvormigheid in leefstijlen. De kracht van cultuur is dat ze dit
soort maatschappelijke grillen al eeuwen weerstaat, er vraagtekens bij
plaatst en een tegenkracht vormt. Ook daarom heb ik er alle vertrouwen
in dat cultuur in Nederland in de eenentwintigste eeuw niet plotseling
het loodje zal leggen.
De vraag is welke plaats de overheid in de toekomst moet innemen in
ons florerende culturele landschap. In Nederland is die positie tot nu
toe altijd bepaald door Thorbecke's bekende adagium: de overheid is
geen oordelaar van wetenschap en kunst. Thorbecke bedoelde daarmee
niet dat de overheid kunst en wetenschap niet zou mogen subsidiëren
-dat gebeurde ook in zijn tijd al, zij het op zeer bescheiden schaal.
Wel moet de staat zich op dit terrein van een oordeel onthouden. Het
ontwikkelen van kunst en wetenschap moet worden overgelaten aan
deskundigen en mag niet worden verstoord door de politieke waan van de
dag. In Nederland adviseren deskundigen in de Raad voor Cultuur over
de verdeling van subsidies aan culturele instellingen. Zij geven een
kwaliteitsoordeel en kijken daarnaast naar criteria die de
staatssecretaris voor cultuur vastlegt in zijn cultuurnota. Formeel
beslist de staatssecretaris over subsidies, maar hij volgt over het
algemeen de adviezen van de Raad. Het is een hybride subsidiestelsel,
waarin zowel kwaliteitscriteria als cultuurpolitieke criteria een rol
spelen.
Het Nederlandse systeem heeft belangrijke voordelen. Het leidt tot
zekere synergie tussen cultuur, publiek en politiek, die in de andere
landen ontbreekt. Die wisselwerking maakt cultuur geregeld tot een
actueel gespreksonderwerp en dat komt het draagvlak voor
overheidssubsidies ten goede. Dit model moet daarom in beginsel voor
de toekomst behouden blijven. Bij de laatste cultuurnota zijn een
aantal zwakke punten van het systeem aan het licht gekomen; de
cultuurnotasystematiek moet verder worden uitgewerkt en
geperfectioneerd om deze weg te nemen. Daarbij vormen de ideeën van
Aletta Winsemius misschien een goed uitgangspunt. In haar proefschrift
stelt zij een heldere scheiding van kunst- en publieksbeleid voor.
Kunstbeleid, gebaseerd op artistieke en kwalitatieve criteria, kan
worden gedelegeerd aan deskundigen in de Raad voor Cultuur.
Publieksbeleid en cultuureducatie worden vormgegeven door ambtenaren
op het ministerie van OC&W. De staatssecretaris moet dan wel
regelmatig aan de Kamer verantwoording afleggen over zijn publieks- en
cultuureducatiebeleid.
Al kan cultuurbeleid natuurlijk niet om publiek heen, kwaliteit moet
in ons cultuurbeleid altijd voorop staan. De laatste decennia was een
soort pendelbeweging zichtbaar: dan weer stond het bereiken van een
groter publiek centraal, dan weer lag de nadruk op het ondersteunen
van kwaliteit. In Nederland bezoeken redelijk veel mensen zo af en toe
een voorstelling, concert of museum. Maar uit onderzoek blijkt telkens
opnieuw dat het niet realistisch is nog een enorme publieksgroei te
verwachten. Uiteindelijk ontleent kunst haar waarde ook niet aan het
aantal bezoekers dat er op af komt. Juist kwetsbare, experimentele
cultuuruitingen verdienen bescherming in een volwaardige democratische
samenleving als de onze. De overheid moet schouwburgen, musea,
orkesten en dansgezelschappen dan ook in de eerste plaats ondersteunen
waar ze goed in zijn: het leveren van kwaliteit.
Daarnaast moet geïnvesteerd worden in cultuureducatie. Mensen moeten
al jong de kans krijgen om in contact te komen met cultuur en een
eigen smaak te ontwikkelen; jongeren vormen het publiek van de
toekomst. Culturele instellingen zélf hebben de taak het publiek dat
in beginsel in hun activiteiten geïnteresseerd is ook werkelijk aan te
trekken, bijvoorbeeld door hun activiteiten meer toegankelijk te maken
door middel van intensievere voorlichting of door ze actief te
'marketen'.
Een cultuurbeleid op deze grondslagen vergt een ruimhartig
investeringsbeleid. Recente inspanningen leidden al tot een extra
investering in de culturele sector van zo'n 40 miljoen gulden. Ook in
de toekomst moet voor cultuur een ruim budget beschikbaar zijn.
Uiteindelijk zal dat, zoals door PvdA en D66 voorgesteld, moeten
stijgen tot een vast percentage van het bruto nationaal product.
Hoezeer ook de overheid haar inspanningen op het gebied van cultuur
intensiveert, de overheid kan het niet alleen. Dat toont de Utrechtse
hoogleraar Peter Hecht maar weer eens aan in zijn recent verschenen
essay 'Gelukkige momenten, gemiste kansen'. Daarin beschrijft hij hoe
Nederlandse musea veel topstukken mislopen, onder meer omdat de
prijzen op de internationale kunstmarkt tot zulke onwaarschijnlijke
hoogten zijn gestegen. Nog geen twee weken terug bleek hoe het
Noordbrabants Museum met geen mogelijkheid op korte termijn voldoende
fondsen bijeen kon schrapen om mee te bieden op een schilderij van Van
Gogh.
Met steun van particuliere organisaties als de Vereniging Rembrandt,
de Nationale Sponsorloterij en het bedrijfsleven lukt het de laatste
jaren echter een aantal andere belangrijke werken van Mondriaan, Monet
en Cézanne wèl naar Nederland te krijgen. Particulieren zijn ook de
financiers van een aantal kleine, eigenzinnige musea die recent hun
deuren openden en die stuk voor stuk een aanwinst zijn voor het
culturele landschap. Royale financiering uit particuliere hoek zegt
ook iets over het brede draagvlak dat in Nederland voor cultuur
bestaat.
Dit waardevolle nieuwe mecenaat moet verder gestimuleerd worden,
bijvoorbeeld met aanvullende fiscale maatregelen en het instellen van
een matching fund op nationaal niveau.
Lagere overheden zijn in ons land traditioneel de grootste financiers
van cultuur. Gemeenten en provincies zitten boven op de laatste
ontwikkelingen in het cultuurlandschap. Vanuit deze positie kan men
vaak goed inschatten welke kleine initiatieven ondersteuning
verdienen. Gemeenten kunnen in de toekomst misschien de taak van de
Raad voor Cultuur enigszins verlichten, bijvoorbeeld door, als een
soort achtervang, de vele nieuwe aanvragen van kleinere instellingen
te beoordelen. Nieuwe ontwikkelingen moeten, vooral binnen de grote
steden, ook letterlijk onderdak krijgen. En dat is geen eenvoudige
opgave in een overspannen huizenmarkt, waar ook veel andere
instellingen een onderkomen eisen. Grote steden zouden als cultureel
planoloog heldere plannen moeten ontwikkelen ten aanzien van de
culturele infrastructuur in de stedelijke ruimte. Oude scholen,
ziekenhuizen en fabrieken kunnen worden ontwikkeld tot een fijnmazig
netwerk van culturele broedplaatsen. Dit kan echter niet zonder de
financiële en morele steun van de staatssecretaris van Cultuur.
D66 is bereid te investeren in kwaliteit van een sterke, onafhankelijke culturele sector en heeft veel vertrouwen in het culturele potentieel van ons land voor de eenentwintigste eeuw. Het is nu misschien tijd om de kunst van die eeuw ook een eigen plaats te geven. Het KIASMA instituut in Helsinki zou als voorbeeld kunnen dienen; een kunstencentrum dat volledig is ingericht op het gebruik van nieuwe media. Een schitterend vormgegeven centrum, waar bezoekers makkelijk binnen lopen om zich te laven aan hedendaagse kunst. Een echt museum van de eenentwintigste eeuw. Een goed alternatief ook voor het 'cultiplex' met 'multitainment' aan de snelweg.