Titel: Belastingheffing van artiesten
Belastingheffing van artiesten
Directie Rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst
Besluit van 17 mei 2001, nr. RTB2001/1914M
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Inleiding
Met ingang van 1 januari 2001 is voorzien in een afzonderlijke
loonbelastingheffing van artiesten. Deze artiestenregeling is opgenomen in
hoofdstuk VII van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de wet).
Inmiddels is in de praktijk gebleken dat deze regeling enkele onbedoelde
administratieve lasten tot gevolg heeft. In mijn brieven van 11 mei jl. aan
de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal (kenmerk WDB 2001/246 en 245)
zijn enkele voorgenomen maatregelen aangekondigd
die beogen tegemoet te komen aan de gesignaleerde knelpunten. Vooruitlopend
op de benodigde wetswijziging is in dit besluit goedgekeurd dat de
inhoudingsplichtige bepaalde maatregelen nu reeds op verzoek van de artiest
kan toepassen. Voor een groot aantal artiesten en inhoudingsplichtigen
kunnen de administratieve verplichtingen dan ook met onmiddellijke ingang
worden beperkt.
In mijn brieven van 11 mei jl. is tevens opgemerkt dat de voorgenomen
maatregelen zo veel mogelijk ook van toepassing zijn op beroepssporters,
omdat de sportersregeling en de artiestenregeling vanaf 1 januari 2001 op
elkaar zijn afgestemd. Gelet op de leesbaarheid is dit besluit toegeschreven
op de artiesten.
In dit besluit komen de volgende maatregelen aan de orde:
1. De artiestenvrijwilligersregeling voor amateurgezelschappen;
2. De reis- en verblijfkostenregeling;
3. De kleine-artiestenregeling;
4. De kostenvergoedingsbeschikking per gezelschap.
1. De artiestenvrijwilligersregeling voor amateurgezelschappen
De artiestenregeling is ook van toepassing op leden van
amateurgezelschappen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan fanfares,
harmonieën, zangkoren, carnavals- of toneelverenigingen, waarbij het voor de
hand ligt dat sprake is van het beoefenen van een hobby. In beginsel moet
degene met wie het optreden is overeengekomen (hierna: zaalhouder of
inhoudingsplichtige) loonbelasting inhouden over het aan iedere artiest
toekomende deel van de gage. Bij deze amateurgezelschappen dekt de gage
echter meestal nauwelijks de gemaakte kosten. Dat heeft tot gevolg dat de
geheven loonbelasting bij de aanslag inkomstenbelasting in vrijwel alle
gevallen weer moet worden gerestitueerd.
In deze situatie kan de inhouding van loonbelasting weliswaar worden
vermeden met behulp van een door de inspecteur af te geven
kostenvergoedingsbeschikking, maar aan deze werkwijze zijn voor alle
betrokkenen administratieve lasten verbonden.
De administratieve verplichtingen voor amateurgezelschappen kunnen
aanzienlijk worden verminderd als (bijvoorbeeld) de leider van het
gezelschap over een inhoudingsplichtigenverklaring beschikt. De
(oorspronkelijke) inhoudingsplichtige hoeft immers geen loonbelasting in te
houden als hij de gage uitbetaalt aan iemand die in het bezit is van een
geldige inhoudingsplichtigenverklaring. In artikel 5, derde en vierde lid,
van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is geregeld aan wie een
dergelijke verklaring kan worden afgegeven. Zoals daaruit blijkt wordt een
inhoudingsplichtigenverklaring niet afgegeven aan een niet in Nederland
wonend (gevestigd) persoon of lichaam.
Als (bijvoorbeeld) de leider van het gezelschap een
inhoudingsplichtigenverklaring heeft, is in het geheel geen loonbelasting
verschuldigd indien de gage volledig ten goede komt aan de verenigings- of
de stichtingskas. De leden van het gezelschap genieten geen gage indien de
gage wordt gebruikt als bijdrage in de kosten van het gezelschap.
Op grond van de wettelijke bepalingen moet wel loonbelasting worden geheven
voor zover de aan de bezitter van de inhoudingsplichtigenverklaring
verstrekte gage ten goede komt aan de leden van het amateurgezelschap. De
leden van deze gezelschappen zijn naar de aard van hun werkzaamheden echter
op één lijn te stellen met vrijwilligers. Een belangrijk kenmerk van
vrijwilligerswerk is immers dat de eventueel ontvangen vergoeding niet in
verhouding staat tot de omvang en het tijdsbeslag van de verrichte
werkzaamheden en het karakter heeft van een kostenvergoeding. Gelet daarop
keur ik goed dat de heffing van loonbelasting achterwege blijft indien de
leden van het gezelschap geen hogere gage ontvangen dan de bedragen die
genoemd zijn in onderdeel 4 van de vrijwilligersregeling (besluit van 19
december 2000, nr. CPP2000/2727M).
In onderdeel 4 van de vrijwilligersregeling zijn bedragen genoemd van ten
hoogste @ 19 ( 42) per week met een maximum van @ 651 ( 1470) per jaar
(cijfers 2001). Als men uitsluitend een vergoeding ontvangt die niet hoger
is dan deze bedragen, kan zonder nader onderzoek worden aangenomen dat de
vergoeding strekt tot bestrijding van uitgaven welke de artiest moet doen in
verband met de werkzaamheden voor het gezelschap. De bezitter van de
inhoudingsplichtigenverklaring hoeft dan niet te voldoen aan allerlei
administratieve verplichtingen, zoals het aanleggen van een
loonadministratie en het invullen van loonbelastingkaarten. Voor de heffing
van de inkomstenbelasting kan ervan worden uitgegaan dat in deze gage geen
voordeel gelegen is dat tot het inkomen uit werk en woning is te rekenen.
Gelet hierop kan iedere artiest dus een vrije vergoeding krijgen van ten
hoogste @ 19 ( 42) voor iedere week waarin hij actief is geweest voor het
amateurgezelschap, met een maximum van @ 651
( 1470) per jaar. Hierdoor is het niet alleen mogelijk de aan een optreden
verbonden kosten -tot de genoemde bedragen- te vergoeden. Daarnaast kan de
artiest ook een vrije vergoeding krijgen voor de kosten die in andere weken
worden gemaakt voor repetities en overige werkzaamheden.
Als de artiest hogere bedragen dan @ 19 ( 42) per week of in totaal meer dan @ 651 ( 1470) per jaar ontvangt, moet (de leider van) het gezelschap de verstrekte vergoeding jaarlijks aan de inspecteur doorgeven met het formulier "Opgaaf van uitbetaalde bedragen aan een derde". Bij het niet voldoen aan deze verplichting vervalt de goedkeuring en zal over de genoten gage loonbelasting worden geheven. Als (de leider van) het gezelschap aan de artiest hogere vergoedingen betaalt dan de genoemde bedragen, hangt het van de aard van de vergoeding af of loonbelasting verschuldigd is.
Er hoeft bijvoorbeeld geen loonbelasting te worden ingehouden als is voldaan
aan de kleine-artiestenregeling. Die regeling kent echter meer
administratieve verplichtingen, zoals een opgave aan de belastingdienst van
het bedrag dat op grond van die regeling als een vrije vergoeding is
aangemerkt.
2. De reis- en verblijfkostenregeling
Op grond van de wettelijke bepalingen behoren vergoedingen voor reis- en
verblijfkosten tot de gage waarover loonbelasting moet worden ingehouden.
Hetzelfde geldt voor verstrekkingen ter zake van reizen en verblijf. Zonder
kostenvergoedingsbeschikking moet over deze vergoedingen en verstrekkingen
loonbelasting worden geheven, terwijl de artiest bij zijn aangifte
inkomstenbelasting de reis- en verblijfkosten in beginsel weer in mindering
kan brengen.
In de praktijk worden de reis- en verblijfkosten van de artiest in veel
gevallen betaald door degene met wie het optreden is overeengekomen, hetzij
door daarvoor een afzonderlijke vergoeding te geven, hetzij door deze kosten
rechtstreeks voor zijn rekening te nemen. Gelet daarop keur ik goed dat de
inhoudingsplichtige op verzoek van de artiest de vergoede of verstrekte
reis- en verblijfkosten (met uitzondering van de kosten van eigen vervoer)
niet tot de gage rekent. De inhoudingsplichtige houdt bij de bepaling van de
inhouding van de loonbelasting geen rekening met de vergoede of verstrekte
reis- en verblijfkosten die gelet op het verzoek van de artiest niet tot de
gage worden gerekend. De daarmee gemoeide bedragen hoeft de
inhoudingsplichtige niet op de gageverklaring door te geven aan de
belastingdienst. Daarbij geldt de voorwaarde dat hij de originele
betaalbewijzen van de reis- en verblijfkosten in zijn administratie bewaart.
De goedkeuring vervalt indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan of als
achteraf blijkt dat de vergoedingen of verstrekkingen niet zakelijk zijn. In
dat geval behoort de vergoeding of verstrekking van de reis- en
verblijfkosten tot de gage en zal daarover bij de inhoudingsplichtige worden
nageheven.
De reis- en verblijfkostenregeling geldt zowel voor binnenlandse als voor
buitenlandse artiesten.
Op de na toepassing van de reis- en verblijfkostenregeling resterende gage
kan de kleine-artiestenregeling of een kostenvergoedingsbeschikking worden
toegepast.
3. De kleine-artiestenregeling
Veel beginnende artiesten bevinden zich -op weg naar professionaliteit- nog
in het amateurstadium. Anderen zullen of willen nooit professioneel worden.
Deze artiesten ontvangen vaak een gage die de gemaakte kosten niet of
nauwelijks dekt, maar zonder kostenvergoedingsbeschikking moet op die gage
toch loonbelasting worden ingehouden. De geheven loonbelasting zal in veel
gevallen bij de aanslag inkomstenbelasting aan de beginnende artiest worden
gerestitueerd. Ook bij de (meer) professionele artiest is sprake van kosten
die tot een bepaald beloop vrijwel altijd gemaakt zullen worden. Ook
daarvoor geldt dat bij de inhouding van de loonbelasting pas met die kosten
rekening kan worden gehouden als een kostenvergoedingsbeschikking is
afgegeven. Op basis van door diverse artiestenorganisaties aangeleverd
cijfermateriaal kan voor de heffing van de loonbelasting worden aangenomen
dat een bedrag van @ 136 ( 300) per artiest per optreden een redelijke
benadering is van de bij een optreden ten minste te maken kosten.
Gelet op het voorgaande is een doelmatige uitvoering van de loonbelasting ermee gediend dat tot een bedrag van @ 136 ( 300) per artiest per optreden geen kostenvergoedingsbeschikking nodig is. Ik keur (onder de hierna te noemen voorwaarde inzake het tarief) voor de heffing van de loonbelasting dan ook goed dat de inhoudingsplichtige op verzoek van de artiest tot ten hoogste @ 136 ( 300) per optreden aanneemt dat sprake is van een vrije vergoeding. Dat bedrag komt in mindering op de gage waarover loonbelasting wordt ingehouden. Op de gage hoeft geen loonbelasting te worden ingehouden als na aftrek van dat bedrag geen (positief) saldo resteert.
De kleine-artiestenregeling geldt voor binnenlandse en voor buitenlandse
artiesten.
In artikel 35a, eerste lid, van de wet is bepaald dat het tarief van 20%
niet geldt voor de in Nederland wonende artiest die in het bezit is van een
kostenvergoedingsbeschikking. In deze situatie geldt voor de binnenlandse
artiest het tarief eerste schijf. De aanleiding voor opname van dit
wetsartikel was het vergemakkelijken van nettoloonafspraken door
binnenlandse artiesten. Door de introductie van de kleine-artiestenregeling
wordt goedgekeurd dat de artiest een gedeelte van de gage als een vrije
vergoeding in aanmerking kan laten nemen zonder dat hij een
kostenvergoedingsbeschikking hoeft aan te vragen. Gelet daarop verbind ik
aan het gebruik van de kleine-artiestenregeling de voorwaarde dat de heffing
over het resterende deel van de gage bij binnenlandse artiesten plaatsvindt
tegen het tarief eerste schijf. Voor niet in Nederland wonende artiesten
blijft het tarief van 20% van kracht.
Door de kleine-artiestenregeling wordt voorkomen dat een
kostenvergoedingsbeschikking moet worden aangevraagd voor het vergoeden van
kosten tot een bedrag van maximaal @ 136 ( 300).
Ik merk hierbij op dat het bedrag van de kleine-artiestenregeling
nadrukkelijk geen kostenforfait is.
De inhoudingsplichtige moet de ingevolge deze regeling door binnenlandse
artiesten genoten vergoedingen en verstrekkingen opgeven aan de
belastingdienst. Daarbij gelden de gebruikelijke regels voor het vaststellen
van de identiteit en het invullen van de gageverklaring. Indien de inkomsten
zijn aan te merken als winst uit onderneming of als resultaat uit overige
werkzaamheden behoort het ingevolge de kleine-artiestenregeling ontvangen
bedrag tot de omzet van de artiest. De werkelijke kosten moeten dan volgens
de gebruikelijke regels worden verantwoord.
Voor buitenlandse artiesten hoeft de inhoudingsplichtige op praktische
gronden geen opgave aan de belastingdienst te doen indien de artiest niet
meer heeft genoten dan @ 136 ( 300) per optreden (naast de eventuele
vergoedingen en verstrekkingen ingevolge de reis- en
verblijfkostenregeling).
Bij een zo geringe vergoeding hoeft de buitenlandse artiest geen sofi-nummer
aan te vragen, zodat voor fiscale doeleinden evenmin een verblijfs- of een
tewerkstellingsvergunning nodig is. In die situatie moet de
inhoudingsplichtige de gegevens van de buitenlandse artiest (naam, adres,
woonplaats en woonland) en een kopie van het paspoort in zijn administratie
bewaren, zodat blijkt dat het om een buitenlandse artiest gaat. Indien deze
gegevens geheel of gedeeltelijk ontbreken, is op de genoten gage het
anoniementarief van toepassing. Bij buitenlandse gezelschappen gaat het om
de gegevens van de leider en een kopie van de paspoorten van de artiesten.
Als het gaat om kostenvergoedingen die hoger zijn dan @ 136 ( 300) per
optreden moet de aanvaardbaarheid van alle kosten (exclusief de vergoedingen
en verstrekkingen op grond van de reis- en verblijfkostenregeling) door de
inspecteur worden getoetst bij de afgifte van een
kostenvergoedingsbeschikking. Dit geldt zowel voor binnenlandse als voor
buitenlandse artiesten. Toepassing van de kleine-artiestenregeling kan niet
samengaan met het gebruik van een kostenvergoedingsbeschikking.
4. De kostenvergoedingsbeschikking per gezelschap
Om te voorkomen dat bij artiestengezelschappen grote aantallen individuele
kostenvergoedingsbeschikkingen moeten worden aangevraagd, zal een wettelijke
bepaling worden ingevoerd die het mogelijk maakt om per groep of gezelschap
één beschikking aan te vragen. Evenals de momenteel bestaande (individuele)
kostenvergoedingsbeschikking zal deze gezelschapsbeschikking een voor
bezwaar vatbare beschikking zijn. Zonder wettelijke basis is het echter niet
mogelijk een voor bezwaar vatbare beschikking af te geven. Gelet op de
belangen voor de uitvoeringspraktijk keur ik vooruitlopend op de
wetswijziging goed dat de inspecteur op verzoek van de leider van het
gezelschap een kostenvergoedingsverklaring voor het gezelschap afgeeft. De
leider van het gezelschap vermeldt bij zijn verzoek de n.a.w.-gegevens en de
sofi-nummers van alle leden van het gezelschap. De verklaring kan betrekking
hebben op een of meerdere optredens van het gezelschap en kan worden herzien
voor de ten tijde van de afgifte van de herziene verklaring nog resterende
optredens.
De gezelschapsverklaring kan betrekking hebben op de algemene kosten van het
gezelschap en op de individuele kosten voor zover die het gezelschap
aangaan. Bij de laatste categorie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de
vervoers- en afschrijvingskosten van instrumenten die eigendom zijn van de
artiest.
De leider vraagt de verklaring aan bij zijn inspecteur. De in de verklaring
aangeduide kosten worden geacht evenredig aan de leden van het gezelschap te
zijn toegerekend en vergoed, tenzij in de gage(verdelings)verklaring een
andere verdeling van deze kosten is gemaakt. Bij de aangifte
inkomstenbelasting voert elk lid ten behoeve van de berekening van zijn
resultaat uit overige werkzaamheden (dan wel winst uit onderneming) het aan
hem toegerekende deel van de kosten op als behaalde omzet. Uiteraard dient
de artiest de kosten op de gebruikelijke wijze, zoals hierboven al is
beschreven, te verantwoorden in zijn aangifte inkomstenbelasting.
Bij de toepassing van een kostenvergoedingsverklaring voor het gezelschap is het niet mogelijk voor hetzelfde optreden tevens gebruik te maken van een individuele kostenvergoedingsbeschikking. Deze uitsluiting is nodig omdat anders dezelfde kosten meerdere malen bij de uitbetaling van de gage als een vrije vergoeding zouden kunnen worden aangemerkt. Als het een ander optreden betreft, bijvoorbeeld een solo-optreden, dan blijft het gebruik maken van een (individuele) beschikking voor deze artiest uiteraard wel mogelijk.
In mijn bovengenoemde brief van 11 mei 2001 is meegedeeld dat in de
voorgenomen wetswijziging de mogelijkheid zal worden geopend om de
kostenvergoedingsbeschikking aan te vragen na afloop van het optreden. In
overleg met de solo-artiest of met de leider van het gezelschap kan dan
worden bepaald dat de beschikking wordt aangevraagd door de
inhoudingsplichtige. De inhoudingsplichtige zal dan ook het risico dragen
als te weinig is ingehouden.
Inwerkingtreding
Dit besluit is met onmiddellijke ingang van toepassing. Op vaststaande
inhoudingen wordt niet teruggekomen.
.