http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=415310
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Europa Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 16 mei 2001 Auteur DEU/Balkan
Kenmerk DEU-201/01 Telefoon 3484588
Blad /5 Fax 3485329
Bijlage(n) 1 E-mail
Betreft Beantwoording van vragen van de leden Hoekema en Verhagen over Raçak (Kosovo)
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Kamer d.d. 19 april 2001, kenmerk 2000109520, waarbij gevoegd waren de door de leden Hoekema en Verhagen, overeenkomstig artikel 134 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bij U ingediende vragen, heb ik de eer U, mede namens de Minister van Defensie, als bijlage dezes het antwoord op de gestelde vragen te doen toekomen.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Antwoord van de heer Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, en de heer De Grave, Minister van Defensie, op vragen van de leden Hoekema en Verhagen over Raçak (Kosovo)
Vraag 1
Hoe beoordeelt U het inmiddels ter tafel gekomen bewijsmateriaal over de toedracht van het zgn. Raçak-incident van januari 1999?
Vraag 2
Acht U het uitgesloten dat dit incident door het UÇK zou kunnen zijn
uitgelokt?
Vraag 3
Is er op dit punt en meer in het algemeen op het punt van een beweerde
provocatie-strategie van het UÇK
bewijsmateriaal aanwezig bij Duitse en Nederlandse Inlichtingendiensten?
Vraag 4
Hoe kwalificeert U, mede in het licht van de (dag)rapportages van de OVSE,
de bewering van de Duitse oud-generaal Loquai dat het UÇK zou hebben
geprobeerd via hit-en-run acties de Serviërs te provoceren tot tegenacties?
Vraag 5
Heeft U in het licht van de rapporten van het EU FET (het forensisch team
van de Europese Unie o.l.v. mevrouw Ranta) zekerheid gekregen over het
verloop van het Raçak-incident? Zo ja, welke?
Antwoord op de vragen 1 en 5
Zoals bericht bij de beantwoording van eerder door het lid Marijnissen (SP)
gestelde vragen over dit onderwerp heeft het forensisch team van de EU onder
leiding van mevrouw Ranta al op 17 maart 2000 verklaard dat er geen
aanwijzingen zijn gevonden dat de slachtoffers geen ongewapende burgers
zouden zijn. Zij gaf aan dat de onderzoekingen hebben uitgewezen dat het
zeer onwaarschijnlijk is dat de slachtoffers toen zij werden gedood, niet de
burgerkleren droegen waarin zij later werden aangetroffen.
Uit de samenvatting van het rapport blijkt voorts dat het team in november
1999 iets onder het grondoppervlak kogels heeft gevonden op plaatsen waar de
lichamen van de slachtoffers hadden gelegen. Bovendien werden nabij deze
plaats kogelhulzen ontdekt.
Absolute zekerheid over de toedracht van het incident kan op basis van
alleen het werk van het forensisch team echter niet worden verkregen. Deze
kan slechts worden verkregen door een volledig strafrechtelijk onderzoek met
getuigenverhoor, zoals dat momenteel door het ICTY wordt voorbereid. Zoals
bekend vormen de gebeurtenissen in Raçak onderdeel van een op 22 mei 1999
door het ICTY openbaar gemaakte aanklacht tegen ex-president Milosevic en
anderen.
Antwoord op de vragen 2, 3 en 4
Het is bekend dat het UÇK in 1998 en 1999 zich steeds vaker liet gelden en
ondanks het overduidelijke machtsoverwicht van de Servische politie en het
Joegoslavische leger (VJ) ook incidenteel gewapende acties tegen hen
ondernam. De reacties van de politie en het VJ waren vaak buitensporig en
niet alleen gericht tegen het UÇK, maar ook tegen burgers en hun bezittingen
van wie vermoed werd dat zij iets met het UÇK te maken hadden. In de dagen
voorafgaand aan het Raçak-incident werden in de nabijheid van Raçak enkele
Servische politieagenten door het UÇK gedood. Dat maakt het waarschijnlijk
dat de latere gebeurtenissen in Raçak daarop een reactie vormden. Dat
rechtvaardigt echter nog niet de veronderstelling dat het UÇK-optreden
bewust en systematisch tot doel had het uitlokken van een buitensporig
gewelddadige reactie door de Servische eenheden tegen burgers, zoals die in
januari 1999 in Raçak plaatshad. Wij beschikken ook niet over aanwijzingen
dat daarvan sprake zou zijn geweest. Feit is dat het UÇK in de dagen
voorafgaand aan het Raçak-incident in Kosovo meewerkte aan een door de OVSE
bemiddelde wederzijdse gevangenenuitwisseling en andere vertrouwenwekkende
maatregelen. Beweringen als die van de Duitse generaal b.d. Loquai zijn
derhalve niet te verifiëren.
Kenmerk
Blad /5
===