http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=415692
De Voorzitter van de Vaste Commissie van Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag Nederland
Datum 15 mei 2001 Auteur Drs. R.D. van den Berg
Kenmerk IOB-291/01 Telefoon 070 - 348 5890
Blad /1 Fax 070 - 3486336
Bijlage(n) 1 E-mail rd-vanden.berg@minbuza.nl
Betreft Jaarverslag 2000 Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB)
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
In onze brief IOB-611/00 van 28 september 2000 kondigden wij aan dat in 2001 een jaarverslag van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) zou worden gepubliceerd. Het is ons een genoegen u hierbij dit jaarverslag aan te bieden. Het verschijnen van het jaarverslag past in het streven meer openheid te betrachten en meer verantwoording af te leggen inzake de activiteiten van de Inspectie.
In dat streven past ook een inzet van de nieuwe media. De rapporten van de Inspectie zijn sinds kort ook te raadplegen op internet. Daartoe is IOB een samenwerking aangegaan met het discussieforum EUFORIC, dat gericht is op het bevorderen van de Europese dialoog over internationale samenwerking. De rapporten van IOB zijn opgenomen in de internetbibliotheek van Euforic, maar ook separaat opvraagbaar via het internetadres
http://www.euforic.org/iob
.
De Minister van Buitenlandse Zaken De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
J.J. van Aartsen Eveline Herfkens
Jaarverslag 2000
Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie
(IOB)
Voorwoord
Het was en is mijn overtuiging dat mensen en landen niet ontwikkeld kunnen
worden van buitenaf - alleen zijzelf zijn daartoe in staat van binnenuit. De
evaluaties van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie
(IOB) hebben mij reeds lang in die overtuiging gesterkt. Ook andere
evaluatiediensten hebben keer op keer gewezen op het feit dat hulp op
termijn niet succesvol is als die hulp niet is ingebed in het beleid en de
cultuur van het land in kwestie. Het is dan ook niet voor niets dat sinds
enige jaren het begrip "ownership" zo'n belangrijke rol is gaan spelen in de
discussie over de effectiviteit van de hulp. "Ownership" kan de
effectiviteit van de hulp verbeteren, mits dit begrip serieus genomen wordt.
De rol van inspectiediensten in de samenleving heeft recent extra aandacht
gekregen als gevolg van de rampen in Enschede en Volendam. Het is van groot
belang dat onafhankelijke en objectieve diensten toegankelijk onderzoek
verrichten naar hoe beleidsvoornemens in de praktijk uitwerken. Soms komt
daarbij aan het licht dat goede voornemens minder goed uitpakken, en dat kan
onaangenaam overkomen. Het voorbeeld inzake "ownership" dat ik hierboven
gaf, kan leiden tot het gevoel dat al die hulp toch niet helpt. Juist bij
ontwikkelingssamenwerking kan dat niet. In 1986 wees ik er al op, dat het
bestaan van ziekten waarvoor nog geen behandeling is ontdekt, geen excuus is
om de patiënt maar aan zijn lot over te laten. Wij kunnen het ons
veroorloven ons van de ontwikkelingsproblematiek af te wenden. De burgers in
het Zuiden hebben die mogelijkheid niet. Zij worden elke dag geconfronteerd
met de mislukkingen van het ontwikkelingsproces en moeten de gevolgen
daarvan ondergaan. De evaluaties van IOB dienen dan ook om onze
ondersteuning van autochtone processen te verbeteren, niet om tot
stopzetting van die hulp te leiden. Tegelijkertijd vraagt het leerproces om
zo duidelijk mogelijke conclusies en bevindingen, zonder er doekjes om te
winden.
Voor een inspectie is doorzichtigheid, objectiviteit en openheid van het
grootste belang. Waarop zijn de oordelen gebaseerd, en hoe hoog is de
meetlat gelegd? Ik juich toe dat IOB in toenemende mate de openheid zoekt.
Dit jaarverslag is daarvan een uiting. IOB is voornemens in 2001 nog meer
stappen in deze richting te zetten, door het opzetten van een
evaluatiedatabase op internet en door het laten verschijnen van
informatiebulletins.
Sinds 1996 evalueert IOB ook op andere buitenlandse beleidsterreinen dan
ontwikkelingssamenwerking. In voorgaande jaren verschenen daarvan de eerste
voorbeelden, zoals de evaluatie van het Matra-programma in Oost-Europa. In
2000 zijn evaluaties aangevangen inzake het internationaal cultuurbeleid en
de Europese integratie. Ik spreek de hoop en verwachting uit dat op andere
beleidsterreinen van buitenlandse zaken de wil om te leren van de ervaringen
uit het verleden even groot zal zijn als bij de directies en ambassades die
bij de ontwikkelingssamenwerking zijn betrokken.
Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden
Inspecteur-Generaal voor Ontwikkelingssamenwerking
INHOUDSOPGAVE
1 Hoofdpunten
3
2 Evaluatie bij buitenlandse zaken
5
3 Publicaties in 2000
8
3.1 Publicatievormen
8
3.2 IOB-evaluatiereeks
8
3.3 Gezamenlijke evaluaties
12
3.4 Publicaties van de OESO
14
3.5 Werkdocumenten
15
4 Onderzoek in uitvoering
18
4.1 Evaluaties
18
4.2 Internationale activiteiten
24
4.3 Advisering en overige activiteiten
27
5 Financiën
29
6 Mandaat, werkwijze en kengetallen IOB
31
6.1 Mandaat en werkwijze
31
6.2 Kengetallen
32
Hoofdpunten
In maart 2000 bracht IOB een rapport uit over de Nederlandse steun aan
institutionele ontwikkeling in de watersector over de afgelopen tien jaar.
De belangrijkste conclusie is dat de voornemens om meer aandacht te geven
aan institutionele ontwikkeling al van tien jaar geleden stammen, maar dat
pas in de laatste jaren daadwerkelijk invulling aan die voornemens is
gegeven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat nog weinig resultaten zijn te
melden van de inspanningen op institutioneel gebied. De hulp in deze sector,
die in totaal circa 2 miljard gulden bedroeg, is vooral technisch van aard
geweest en heeft tijdelijke successen gebracht in drinkwatervoorziening voor
grote groepen voornamelijk arme mensen. Ook tien jaar geleden was al bekend
dat die successen tijdelijk zouden zijn. De grote problemen van onderhoud en
betaalbare dienstverlening zijn alleen op te lossen als ook de
institutionele ontwikkeling in de sector goed wordt aangepakt. In hoofdstuk
3 wordt het rapport verder toegelicht.
In september 2000 verscheen het rapport van IOB over de samenwerking tussen
Nederland en Mali in de periode 1994-1998. In 1994 publiceerde IOV (de
voorganger van IOB) een evaluatierapport over het samenwerkingsprogramma met
Mali, als gevolg waarvan wijzigingen in het beleid werden afgekondigd. Die
wijzigingen hadden onder meer betrekking op meer "ownership" aan Malinese
kant, meer programma- dan projecthulp, in minder sectoren en regio's.
Ondanks stappen die kant op constateert IOB nu dat op hoofdlijnen de
beleidswijzigingen uit 1994 niet zijn uitgevoerd. De projecthulp is nog
steeds aanzienlijk, en wordt in meer sectoren en regio's gegeven dan in
1994. Over de invulling van "ownership" aan Malinese kant is nog onvoldoende
nagedacht, en geen rekening is gehouden met de verschillende niveaus waarop
wordt samengewerkt. Over de mate waarin de wijzigingen in de hulp ook hebben
geleid tot grotere effectiviteit kon IOB geen uitspraak doen. Het onderzoek
zou zich op dit punt baseren op het monitoringssysteem van de ambassade, dat
echter geen betrouwbaar beeld geeft over de resultaten van de hulp voor
onder meer de armste bevolkingsgroepen. In hoofdstuk 3 wordt het rapport
verder toegelicht.
De Inspectie is in het jaar 2000 in toenemende mate geconfronteerd met
vertragingen bij de voorbereiding van evaluaties, die te maken hebben met
het gegevensbeheer bij Ontwikkelingssamenwerking en de dossiervorming bij
het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hoewel het gegevensbeheer en de
dossiervorming op zich voldoen aan de vereisten die bijvoorbeeld voor een
goed financieel beheer noodzakelijk zijn, zijn voor beleidsevaluaties meer
gegevens nodig. Het is dan bijvoorbeeld wenselijk om een betrouwbaar inzicht
te verkrijgen in alle activiteiten die in een bepaalde sector zijn
gefinancierd, of bijvoorbeeld activiteiten op modaliteiten te selecteren. De
delegatie van bevoegdheden naar de posten in 1997 is gepaard gegaan met
delegatie van dossiervorming en gegevensbeheer, waarbij in het laatste geval
geen centrale controle op de invoer meer bestaat. IOB constateert dat
daardoor interpretatieverschillen optreden die de betrouwbaarheid van de
gegevens aantasten.
De rapporten en informatiebulletins van IOB zijn te verkrijgen via:
DVL/VM
Postbus 20063 EB Den Haag
IOB is te bereiken per e-mail: iob@minbuza.nl
De rapporten van IOB zijn sinds kort op internet te raadplegen in de
database van de Euforic website, te vinden via:
http://www.euforic.org/iob
Evaluatie bij buitenlandse zaken
Beleidsevaluatie bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ingebed in een
reeks van instrumenten die toezicht houden op de uitvoering. De interne
accountantsdienst (ACD) van het ministerie draagt zorg voor de jaarlijkse
accountantsverklaring. De begrotingsinspectie van de Directie
Financieel-Economische Zaken (FEZ) ziet toe op de toewijzing en aanwending
van begrotingsmiddelen. De Inspectie Evaluatie en Bedrijfsdoorlichting (ISB)
bekijkt de organisatorische effectiviteit, met name van de posten in het
buitenland en ondersteunt daarnaast de zelfdoorlichting op het departement.
Voorts wordt in het streven naar een resultaatgerichte begroting door de
beleidsdirecties en posten in toenemende mate gewerkt met kengetallen,
indicatoren, waarderingssystemen en andere vormen van resultaatmeting (ook
samen te vatten als "monitoring" van de uitvoering). Naast deze instrumenten
voor toezicht en inzicht, dient het instrument van beleidsevaluatie vooral
om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid systematisch te
onderzoeken.
De rijksoverheid kent in ieder geval twee belangrijke vormen van
beleidsevaluatie: de zogeheten ex-ante evaluatie en de ex-post evaluatie.
Ex-ante evaluatie betreft het beoordelen van voorgenomen beleid op mogelijke
resultaten, bijvoorbeeld door extrapolaties van bestaande trends, of door
het ontwikkelen van scenario's. Bij Buitenlandse Zaken komt dit soort
evaluatie vooral voor bij ontwikkelingssamenwerking, als bijvoorbeeld een
"kosten/baten"-analyse wordt uitgevoerd voor een te financieren programma.
Ex-ante evaluaties kunnen worden ondernomen door de betrokken
beleidsdirecties of posten. Daarnaast is de Stafafdeling Strategische
Beleidsontwikkeling (BSG/PL) de aangewezen instantie om ex-ante evaluaties
te ondernemen.
Met ex-post evaluatie wordt gedoeld op beoordelingen van beleid achteraf, op
basis van de resultaten die tot op het tijdstip van evaluatie zijn bereikt.
In de comptabiliteitswet is de verplichting vastgelegd voor alle
bewindspersonen om de onder hen ressorterende beleidsterreinen minimaal één
keer per vijf jaar ex-post te evalueren. De Directies Financieel-Economische
Zaken hebben in de comptabiliteitswet een coördinerende functie toegekend
gekregen. Zij zijn verantwoordelijk voor de samenstelling van een
ministeriebreed evaluatieprogramma, dat in de afgelopen jaren als bijlage
aan de Memorie van Toelichting werd toegevoegd. Per ministerie verschilt de
invulling van deze evaluatieverplichting. Bij Buitenlandse Zaken zijn de
beleidsdirecties in principe verantwoordelijk voor het tijdig (doen)
evalueren van de beleidsterreinen waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen.
Daarnaast heeft de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie
(IOB) een eigenstandige rol. IOB is belast met het voldoen aan de behoefte
naar onafhankelijke ex-post beleidsevaluatie op de beleidsterreinen van de
Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De door IOB ondernomen
evaluaties worden ook wel gekenschetst als "centrale" evaluaties, tegenover
de "decentrale" evaluaties door de respectievelijke beleidsdirecties.
Het belangrijkste verschil tussen de door IOB en de door de beleidsdirecties
uitgevoerde evaluaties ligt in het onafhankelijke mandaat voor IOB.
Evaluaties door IOB geschieden geheel onder verantwoordelijkheid van IOB. De
decentrale evaluaties geschieden uiteindelijk onder verantwoordelijkheid van
de desbetreffende bewindspersoon. In de uitvoering van zo'n evaluatie wordt
overigens vaak voor een uitvoering door externe onderzoekers gekozen. Zo'n
evaluatie verdient de voorkeur boven een uitvoering waarbij de evaluatie
door beleidsambtenaren zelf wordt uitgevoerd.
In de afgelopen jaren is niet tot een heldere en eenduidige taakverdeling
tussen IOB en de beleidsdirecties gekomen. IOB heeft in 2000 een aanzet tot
verdere discussie daarover verricht door het zogeheten
"reikwijdte"-onderzoek, waarin wordt nagegaan hoe de onderzoekingen van IOB
bijdragen aan de verplichting elk beleidsterrein minimaal één keer per vijf
jaar ex-post te evalueren. In 2001 zal in kaart worden gebracht hoe de
"decentrale" beleidsevaluaties aan die verplichting bijdragen. Op basis
daarvan kan de taakverdeling opnieuw worden besproken.
Daarnaast speelden in 2000 nog enige andere ontwikkelingen een rol. In de
Nederlandse ontwikkelingssamenwerking worden door de beperking van het
aantal landen waaraan structurele steun wordt gegeven, alsmede door de
nadruk op de sectorbenadering, geleidelijk aan nieuwe eisen gesteld aan de
opzet en uitvoering van evaluatie-onderzoek. Als de Nederlandse gulden niet
meer goed te traceren valt, of gezamenlijk met andere donoren wordt besteed,
ligt het voor de hand om in de toekomst meer te kiezen voor gezamenlijke
evaluaties met andere donoren. In het verlengde van de zware nadruk op
"ownership" ligt een vergelijkbare verschuiving van het perspectief van
evaluaties naar dat van de ontvanger voor de hand. Uiteindelijk kan dit
impliceren dat evaluaties worden "geleid door de ontvanger" (
recipient-led evaluation)
. Dat laatste is vanwege het ontbreken van een evaluatietraditie en
gebrekkige capaciteit op dit moment waarschijnlijk slechts in een enkel land
mogelijk. In de komende veranderingen ligt voor IOB een grote uitdaging voor
herpositionering.
Relatief nieuwe onderwerpen zoals conflictpreventie, versterking van de
civil society,
de samenhang van de verschillende terreinen van internationale samenwerking,
vragen om een oriëntatie op andere evaluatietechnieken en wijze van werken.
Ook buitenlands beleid waarmee alleen apparaatskosten zijn gemoeid, zoals de
traditionele bilaterale belangenbehartiging, vergt een nieuwe
evaluatie-aanpak.
Wereldwijd is in de publieke sector een trend naar resultaatgericht
management
(results-based management)
te zien. In Nederland leidt dit tot een resultaatgerichte begroting, die
voor de gehele rijksoverheid in de komende jaren zal worden ingevoerd. De
nadruk op meetbare resultaten beoogt de verantwoording van wat met het geld
wordt bereikt, aanzienlijk te vergemakkelijken, en zal tot een
herpositionering van evaluatie leiden.
Binnen Buitenlandse Zaken hebben de ontschotting, herijking en delegatie van
bevoegdheden naar de posten al geleid tot een andere werkomgeving voor IOB.
In de loop van het jaar bleken vrijwel alle nieuwe evaluaties vertraging in
de voorbereiding op te lopen, omdat het gegevensbeheer van het ministerie en
de dossiervorming niet toereikend zijn om een betrouwbare basis voor een
evaluatie te bieden. Het vooronderzoek, waarbij de ontbrekende gegevens
worden ingezameld, bleek in veel gevallen tijdrovend, onder meer door de
decentralisatie, waardoor de dossiers vaak alleen op de posten zijn te
raadplegen. Een belangrijk probleem in 2000 was dat de consistentie van de
gegevens in het MIDAS niet was gegarandeerd, omdat sinds de delegatie naar
de posten een centrale controle op die gegevensconsistentie ontbrak. IOB
overweegt in de komende programmering (2002-2004) het onderwerp "monitoring
en evaluatie" op te nemen.
Publicaties in 2000
Publicatievormen
IOB kende in 1999 drie publicatievormen. Allereerst dient de reeks
evaluatierapporten te worden genoemd. Het gaat daarbij om evaluaties die
geheel onder verantwoordelijkheid van IOB zijn uitgevoerd. Daarnaast neemt
IOB deel aan evaluaties die gezamenlijk met andere evaluatiediensten worden
ondernomen. De publicatie van dergelijke evaluaties geschiedt over het
algemeen door één van de betrokken diensten, over het algemeen de dienst die
de leidende rol speelde in de evaluatie. Ten derde is IOB actief betrokken
bij de Werkgroep Hulpevaluatie van de Commissie Ontwikkelingshulp van de
OESO. De resulterende rapporten worden door de OESO gepubliceerd.
In 2000 voegde IOB "werkdocumenten" toe als vierde publicatievorm. Het gaat daarbij om rapporten die mede als basis voor IOB-evaluatierapporten hebben gediend, of anderszins van belang zijn voor een breder publiek. De rapporten worden uitgebracht onder verantwoordelijkheid van de auteur(s).
In het verslagjaar publiceerde IOB twee evaluatierapporten in de eigen reeks. Daarnaast verscheen één gezamenlijke evaluatie (waarbij IOB actief was betrokken) in de reeks van de Deense evaluatiedienst. Tevens verscheen één mede onder leiding van IOB samengesteld rapport in de reeks van de OESO. In de nieuwe reeks "werkdocumenten" verschenen zeven rapporten.
IOB-evaluatiereeks
Institutionele ontwikkeling : Nederlandse steun aan de watersector 1988-1998
De evaluatie "institutionele ontwikkeling in de watersector" kon begin 2000 nog voor de waterconferentie in Den Haag worden afgesloten. De bevindingen van de evaluatie vormden een belangrijk onderdeel van de openingsrede van minister Herfkens van de waterconferentie. Tevens werden drie werkdocumenten vervaardigd, die op het waterforum ter beschikking zijn gesteld. Ze zijn in grote getale afgenomen door de deelnemers aan de conferentie.
De evaluatie betrof de bilaterale hulp in de subsectoren irrigatie en drainage, drinkwater en sanitatie, waarmee ongeveer 45 % van alle hulp in de sector was gemoeid. Het volume aan geëvalueerde hulp was NLG 2 miljard (EUR 0,907 mld.) over de periode 1988-1998. Vier landen werden speciaal bestudeerd: India, Bangladesh, Egypte en Mozambique.
De belangrijkste bevindingen waren als volgt.
Voor institutionele ontwikkeling in de watersector werd begin jaren negentig
de aandacht gevraagd in enige internationale conferenties. IOB constateert
dat het circa vijf jaar duurde voordat deze nieuwe perspectieven werden
vertaald in beleidsuitgangspunten in de vier landen en in het Nederlandse
hulpbeleid in de watersector. Vervolgens duurde het weer vijf jaar voordat
de nieuwe beleidsuitgangspunten in concrete activiteiten werden omgezet. Dat
betekende niet dat er in de tussenliggende jaren geen aandacht voor
institutionele ontwikkeling was. Die aandacht kreeg echter vorm door het
toevoegen van institutionele doelstellingen aan bestaande (vooral technische
en infrastructurele) projecten.
Veel van die projecten hadden een investeringskarakter. Dat wil zeggen dat
zij hebben geleid tot belangrijke uitbreiding van technische faciliteiten en
diensten, waarmee een substantieel aantal mensen werden bediend die vaak uit
de zwakkere sociaal-economische groepen kwamen. In veel gevallen bleken de
resultaten van deze projecten echter niet in stand te houden, vooral vanwege
gebreken bij de uitvoering en het onderhoud.
De uitbreiding van deze projecten met institutionele componenten liep tegen
problemen op. De uitvoeringsorganisaties waren technisch georiënteerd en
hadden weinig ervaring met de sociaal-economische en milieutechnische
aspecten van waterbeheer. De institutionele componenten bleken vooral
betrekking te hebben op de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen, waarbij
opleidingen vaak bevredigende resultaten bereikten. Op organisatorisch
gebied werd minder bereikt, en ondersteuning voor verbetering van het kader
waarbinnen de instituten functioneerden was er nauwelijks.
Het resultaat van de Nederlandse steun aan institutionele ontwikkeling is tot dusver teleurstellend. Achteraf gezien waren de oorspronkelijke doelstellingen niet realistisch, in het licht van de structurele belemmeringen voor institutionele ontwikkeling. De efficiëntie van de Nederlandse steun aan de watersector is een zorgpunt.
IOB wijst op een viertal cruciale issues die in de komende jaren in
institutionele ontwikkeling in de watersector aandacht behoeven. Allereerst
is een
adequate analyse
van de problematiek noodzakelijk. Naast een analyse van de benodigde
menselijke hulpbronnen, de vereisten voor de organisaties en de gewenste
systeemontwikkeling, dient een analyse te worden gemaakt van de belangen van
alle betrokkenen in de sector. Ten tweede dient te worden erkend dat
institutionele verandering een
langzaam proces
is. De problemen kunnen slechts op de langere termijn worden overwonnen, en
met die tijdsduur dient in het ontwerpen van nieuwe steunprogramma's
rekening te worden gehouden. Als derde punt dienen
heldere strategieën
te worden uitgewerkt die een langere termijn verplichting inhouden. Drie
dimensies van institutionele ontwikkeling dienen te worden aangepakt:
ontwikkeling van menselijke hulpbronnen; versterking van organisaties; en
ontwikkeling op systeemniveau. Tot slot dienen
innovatieve benaderingen
te worden bevorderd. Sommige recent ingevoerde innovatieve benaderingen
weten op een effectieve manier meer te bereiken dan alleen de versterking
van de kennis en vaardigheden van personen en organisaties in de
watersector, en zijn gericht op de verwezenlijking van beleid voor
institutionele hervormingen en decentralisatie.
Naar aanleiding van deze studie heeft IOB een seminar in oktober 2000
georganiseerd over de evaluatieresultaten in de watersector van de
evaluatiediensten van de Wereldbank, African Development Bank, Nederland en
een wateraudit onder auspiciën van INTOSAI, de internationale organisatie
van Rekenkamers. Dit seminar bleek in een behoefte te voorzien. Zowel de
operationele afdelingen als ook de evaluatieafdelingen van de belangrijkste
donoren in de watersector hebben het seminar bijzonder op prijs gesteld.
Tijdens het seminar bleek dat de resultaten van de verschillende evaluaties
sterk met elkaar overeen kwamen. De bevindingen werden daarmee nog eens
extra onderstreept.
In 2000 heeft het parlement geen beleidsreactie op het waterrapport van de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking ontvangen.
Onderzoek naar de samenwerking tussen Mali en Nederland 1994-1998
In 2000 werd de evaluatie van de samenwerking tussen Nederland en Mali over de periode 1994-98 afgerond. Het eindrapport werd zowel in het Frans als in het Nederlands gepubliceerd. Het eindrapport werd vergezeld van de beleidsreactie van de minister naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Een bespreking van die beleidsreactie met de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft nog niet plaatsgevonden.
De evaluatie had betrekking op de samenwerking tussen Nederland en Mali in de periode 1994-1998. De totale uitgaven bedroegen in die vijf jaar 260 miljoen gulden (118 miljoen euro). Eerder is de samenwerking geëvalueerd door IOV, de voorloper van IOB, over de periode 1975-1992. Die evaluatie vormde het startsein voor een herziening van het Nederlandse beleid ten aanzien van Mali. Belangrijk uitgangspunt was om Mali meer zeggenschap te geven in de organisatie en het beheer van de hulp, zodat de duurzaamheid van de resultaten vergroot zou worden. De huidige evaluatie heeft geleid tot vijf hoofdbevindingen, waarvan de eerste vier tevens de probleempunten zijn die in de toekomstige samenwerking met Mali aandacht behoeven.
1. De kloof tussen beleid en uitvoering is groot
Vanaf 1994 streeft Nederland naar de concentratie van de hulp in een beperkt
aantal regio's en een beperkt aantal sectoren en een vermindering van het
aantal projecten. Zowel sectoren, regio's als projecten zijn in aantal
toegenomen. Daarnaast is de overgang van projecthulp naar een
programmabenadering gekenmerkt door veel vertragingen en moeilijkheden om de
hulp in te passen in het sectorale Malinese beleid. De beperking van het
aantal sectoren (in dit geval: milieu, gezondheidszorg, onderwijs en
regionale ontwikkeling) was trouwens meer een wens van Nederlandse dan van
Malinese zijde. IOB stelt vast dat niet alleen de formulering van het
nieuwe beleid een complexe zaak is, maar tevens dat de uitvoering van dat
nieuwe beleid problematisch is en met veel vertraging gepaard gaat.
2. De beleidsdialoog tussen Nederland en Mali is gefragmenteerd en
onvolkomen
Door de delegatie van bevoegdheden aan de ambassade kan de besluitvorming
snel plaatsvinden, hetgeen de Malinese gesprekspartners op centraal niveau
zeer gewaardeerd hebben. De delegatie resulteerde echter niet in een
verdieping van de beleidsdialoog tussen Mali en Nederland. Over de
toekenning van de macro-economische hulp wordt geen beleidsdialoog gevoerd.
De beleidsdialoog heeft dus slechts betrekking op de helft van de hulp,
namelijk de 50 % sectorale hulp. Daarbij is er geen sprake van een
intersectorale dialoog, maar een directe dialoog op sectorniveau. Deze
sectordialoog heeft meer het karakter van een uitvoeringsdialoog dan van een
werkelijke beleidsdialoog. Daarom is naar het oordeel van IOB de
beleidsdialoog beperkt en onvolkomen.
3. Het vergroten van de zeggenschap (ownership) van Mali en het verbeteren
van de partnerrelaties is geen eenvoudige zaak, vooral door de verschillende
soorten en niveaus van samenwerking.
In de uitvoering van de Nederlandse hulp is een toename van de
verantwoordelijkheid en zeggenschap van de Malinese partnerorganisaties
geconstateerd. Het aantal Nederlanders met uitvoerende taken is sterk
verminderd en de formele verantwoordelijkheid voor het beheer van projecten
en programma's berust in toenemende mate bij Malinese organisaties. Gezien
de problemen bij de beleidsuitvoering zijn er in de praktijk toch vaak
tussenvormen aangetroffen, waarbij het initiatief vaak nog aan Nederlandse
zijde ligt. Het Nederlandse beleid maakt ten onrechte geen onderscheid
tussen verschillende niveaus en partnerorganisaties. Aangezien tevens wordt
gestreefd naar meer programmahulp op centraal niveau, dreigt een afname van
het Malinese ownership op decentraal niveau.
4. De uitbreiding van de ambassade en de aandacht die is besteed aan de
verbetering van het monitorsysteem hebben niet geleid tot een beter inzicht
in de resultaten van beleid.
Eén van de speerpunten van het Nederlandse beleid was om de monitoring van
het programma te verbeteren. De uitbreiding van de ambassade als gevolg van
de herijking werd gezien als een positieve impuls. Echter, voor de 50 %
macro-economische hulp is niet in een adequate monitoring voorzien. Voor de
monitoring van de 50 % sectorale hulp zijn wel serieuze pogingen tot
verbetering ondernomen, maar er is nog steeds geen goed zicht op de
resultaten van projecten en programma's, vooral niet op het niveau van de
doelgroep. Er is wel informatie beschikbaar over de uitvoering van concrete
activiteiten, zoals de bouw van gezondheidscentra en scholen, maar er is
geen beter zicht gekomen op de vermindering van de armoede, de gevolgen voor
het milieu, institutionele veranderingen en de verandering van de positie
van de vrouw. Bovendien blijft het monitoringsysteem voor de Nederlandse
hulp vaak los staan van systemen die de Malinese partnerorganisaties en/of
andere donoren gebruiken.
5. De formulering van beleidsaanbevelingen in een evaluatie, zoals IOV in
1994 heeft gedaan, is niet wenselijk als de analytische basis voor de
conclusies onvoldoende onderbouwd is.
Hoewel de conclusies en aanbevelingen van IOV hebben bijgedragen aan een
herziening van het beleid, waren zij niet concreet genoeg om meteen in
operationeel beleid om te zetten. Bovendien waren zij niet gebaseerd op een
gedetailleerde analyse van het Malinese ontwikkelingsbeleid en de
institutionele capaciteit om dit beleid uit te voeren. De overeenstemming
tussen het Malinese ontwikkelingsbeleid en het Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid was eveneens niet in detail bestudeerd.
Terugblikkend op de eerdere evaluatie stelt IOB vast dat de aanbevelingen
onvoldoende onderbouwd waren.
Gezamenlijke evaluaties
Ghana - Joint Evaluation of the Road Sub-Sector Programme 1996-2000
Eind 2000 is de multi-donor evaluatie van het Subsectorale Wegenprogramma in
Ghana afgerond. De evaluatie had een innovatief karakter, aangezien voor het
eerst de bij de subsector betrokken donoren en de Ghanese autoriteiten
gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor een dergelijke evaluatie op zich
hebben genomen. Een review van het evaluatieproces heeft onder meer
aangetoond, dat de evaluatie breed gedragen werd door de verschillende
belanghebbende partijen. De resultaten en aanbevelingen zijn opgenomen in de
nieuwe beleidsbrief van de Ghanese overheid voor de subsector, die eind
november 2000 van kracht is geworden. Voorts is dankzij de evaluatie een
aanzet gegeven tot meer gecoördineerde planning, monitoring en evaluatie van
de subsector.
Hoewel de Nederlandse betrokkenheid bij de wegensector in Ghana beperkt was
tot één transactie in het kader van het ORET/MILIEV-programma, heeft IOB
toch actief geparticipeerd in de evaluatie, mede om ervaring op te doen met
dit soort gezamenlijke evaluaties. Zoals eerder gesteld zullen dit soort
evaluaties in de sectorale benadering steeds meer worden toegepast. Naar het
oordeel van IOB is het proces als geheel redelijk soepel verlopen en
bevestigd dat het model dat reeds in gebruik was voor multi-donor evaluaties
van internationale programma's en instellingen ook in de bilaterale
samenwerking kan worden toegepast. Dat model komt er op neer dat de
evaluatie wordt vormgegeven door een stuurgroep, waarin alle betrokken
evaluatiediensten zitting hebben. Enkele evaluatiediensten nemen vervolgens
een leidende rol op zich (in dit geval de Deense evaluatiedienst en IOB) en
verzorgen de werving en contractering van onderzoekers (in dit geval het NEI
te Rotterdam). Vervolgens is de stuurgroep verantwoordelijk voor het
vaststellen van het eindrapport van de evaluatie. Het rapport is uitgebracht
in de evaluatiereeks van DANIDA. Om het gezamenlijke karakter van de
evaluatie te benadrukken is de Ghanese vlag op de omslag geplaatst, alsmede
de logo's van de organisaties van de betrokken evaluatiediensten.
Het eindrapport concludeert dat de beoordeelde interventies in de wegensector over het geheel genomen zeer relevant waren voor het regeringsbeleid in Ghana, zowel wat betreft de aandacht voor economische groei als wat betreft armoedevermindering. Dat laatste werd vooral bereikt door aandacht voor ontsluitingswegen voor het platteland. De effectiviteit van het wegenprogramma wordt over het geheel genomen als goed gekwalificeerd. De belangrijkste doelstelling om de wegen te repareren en te onderhouden is bereikt. Sommige doelstellingen, zoals betreffende institutionele ontwikkeling, doorberekening van kosten, en beheerskwesties zijn niet geheel bereikt, terwijl enkele nevengeschikte doelstellingen (zoals bevordering van niet-gemotoriseerd verkeer) slechts gedeeltelijk zijn bereikt. De efficiëntie van het programma liet te wensen over. Financieel waren er soms grote problemen om de gelden tijdig bij de juiste projecten te krijgen. De coördinatie tussen de Ghanese overheid en donoren verliep uitstekend als het ging om uitwisseling van informatie en taakverdeling in de sector. Daarentegen hield iedere donor vooralsnog vast aan de eigen procedures, en was van harmonisatie van de steun geen sprake.
De duurzaamheid van de verbeteringen in de wegensector is nog niet
gegarandeerd, en blijft nog in de komende jaren afhankelijk van de steun van
donoren. Dat ligt enerzijds aan de benodigde financiële middelen, anderzijds
aan de gebreken op institutioneel niveau, die in de komende jaren zullen
moeten worden aangepakt. Het gaat daarbij om zaken als privatisering van
onderhoud, verdere opleidingen van kernstaf, organisatorische ontwikkeling,
de introductie van het wegenfonds voor de duurzaamheid van de financiering,
en een continuering van de prioriteit die de Ghanese overheid aan
verbeteringen in de wegensector hecht.
Wat betreft de impact van het programma met name op de arme
bevolkingsgroepen waren onvoldoende gegevens beschikbaar om tot een oordeel
te komen. Op basis van bestaande impact studies mag worden verwacht dat de
aanleg van ontsluitingswegen de armoede op het platteland zal verminderen.
Tevens is bekend dat verbetering van de transport infrastructuur een grote
impact heeft op de situatie van vrouwen. Zij profiteren het meeste van
verbeterd transport.
Publicaties van de OESO
Donor Support for Institutional Capacity Development in Environment
Begin 2000 werden de bevindingen van het onderzoek "Donor Support for
Institutional Capacity Development in Environment" gepubliceerd. Het
onderzoek werd onder auspiciën van de "Working Party on Aid Evaluation" van
de OESO door IOB in samenwerking met de evaluatiedienst van DfID (VK)
gecoördineerd. Het doel van de studie was op basis van secondaire bronnen de
voortgang van de integratie van milieu-aspecten in ontwikkelingsactiviteiten
(mainstreaming) te beschrijven en de vorderingen in de opbouw van
institutionele capaciteit op het gebied van milieu in ontwikkelingslanden in
kaart te brengen. De studie is gebaseerd op circa 70 evaluatiestudies van
DAC-donoren en andersoortige documentatie.
Geconcludeerd wordt dat aanzienlijke voortgang is geboekt bij het integreren
van de aandacht voor het milieu in ontwikkelingssamenwerking. Toch blijft de
aandacht voor milieu aspecten nodig omdat zowel aan de kant van de donoren
als aan de kant van de ontvangende landen zwakheden zijn te constateren. Aan
donorzijde betreft dit ondermeer het feit dat milieu te vaak als sector
wordt beschouwd. Hierdoor dreigt het gevaar dat te zeer de nadruk wordt
gelegd op interventies ter verbetering van het milieu ten koste van de
mainstreaming van milieu in ontwikkelingsactiviteiten in algemene zin. De
instelling van specifieke budgetcategorieën die uitsluitend voor
milieu-projecten kunnen worden aangewend is een exponent van deze eenzijdige
visie. Voorts is milieu nog te vaak een toegevoegd aandachtspunt in
programma's hetgeen de integratie niet bevordert. Tot slot wordt
geconstateerd dat eenheden verantwoordelijk voor de mainstreaming veelal
weinig armslag hebben en in bepaalde gevallen hun werk in relatief isolement
moeten uitvoeren.
Bij de ontvangende landen is sprake van aandacht voor het realiseren van
macro-economische en sociale doelstellingen waarbij milieu overwegingen
veelal onvoldoende aandacht krijgen hetgeen de duurzaamheid van de geboekte
resultaten kan ondermijnen. Ook hier is sprake van relatieve onmacht en
geringe capaciteit van instanties die tot doel hebben aandacht te vragen
voor milieu-aspecten in nationale, regionale en lokale ontwikkelingsplannen
(zoals een ministerie van milieuzaken). Dit heeft tot gevolg dat deze
instanties de besluitvorming onvoldoende kunnen beïnvloeden.
De studie doet de volgende aanbevelingen:
Donoren dienen oog te hebben voor het langdurig en in voldoende mate
ondersteunen van de groeiende aandacht in ontwikkelingslanden voor het
milieu en de milieu-effecten van sociaal-economische ontwikkelingsprocessen.
Instituties in ontwikkelingslanden dienen niet alleen op centraal, maar
juist op decentraal niveau te worden versterkt, waarbij ook
niet-gouvernementele organisaties dienen te worden gesteund; daarnaast wordt
voortgaande steun aan interregionale instituties onontbeerlijk geacht gezien
de grensoverstijgende milieuproblematiek.
Beschikbare instrumenten als milieu-effect rapportage dienen te worden
versterkt en bovenal te worden ingezet.
De publicaties van de OESO zijn te verkrijgen op de volgende adressen:
OECD publications
2, rue André-Pascal
75775 Paris Cedex 16
Frankrijk
http://www.oecd.org/dac/evaluation
Werkdocumenten
An evaluation of Netherlands cofinancing of World Bank activities in Ghana
1983-1996 - Nii K. Sowa, Centre for Policy Analysis, Accra/Howard White,
Institute of Social Studies, The Hague - IOB-werkdocument/maart 1997
Dit landenrapport is één van zeven speciale onderzoeken die plaatsvonden
voor het in 1999 gepubliceerde IOB-rapport over de Nederlandse
co-financieringsactiviteiten met de Wereldbank. Het bevat een analyse van de
co-financieringsactiviteiten in Ghana.
Report on the evaluation of cofinancing between the government of the
Netherlands and the World Bank : special study Uganda 1981-1996 - Lucien
Bäck, John Ddumba-Ssentamu, Germina Ssemogere, Fred van der Kraaij -
IOB-werkdocument/september 1997
Dit landenrapport is één van zeven speciale onderzoeken die plaatsvonden
voor het in 1999 gepubliceerde IOB-rapport over de Nederlandse
co-financieringsactiviteiten met de Wereldbank. Het bevat een analyse van de
co-financieringsactiviteiten in Oeganda.
Institutional development : Netherlands support to the water sector
1988-1998 : case studies - John Soussan (University of Leeds) -
IOB-werkdocument/maart 2000
Dit rapport beschrijft het proces van institutionele veranderingen in de
water sector in vier landen: Bangladesh, Egypte, India en Mozambique. Deze
landen waren de belangrijkste ontvangers van Nederlandse steun in de water
sector. De studie bekijkt het volume aan hulp, de soorten ondersteuning en
de Nederlandse steun aan institutionele ontwikkeling in de vier genoemde
landen.
Netherlands support to the drinking water sector in India : impacts on
institutional development and change - John Soussan - IOB-werkdocument/maart
2000
Dit rapport beschrijft de trends in de drinkwatersector in India en in de
staat Gujarat in het bijzonder in de periode 1988-1998. Het volume en de
soorten hulp worden geanalyseerd, alsmede de Nederlandse steun aan
institutionele ontwikkeling. Het rapport bevat interessante gezichtspunten
over aspecten van institutionele ontwikkeling die van direct belang zijn
voor de diensten die worden verleend mede als gevolg van infrastructurele
investeringen.
Netherlands support to the water sector in Mozambique : evaluation of sector
performance and institutional development - Roland P.A. Rodts -
IOB-werkdocument/maart 2000
De bevindingen van een studie in 1999 naar de Nederlandse betrokkenheid bij
de water sector in Mozambique zijn in dit rapport vervat. Het volume en de
soorten hulp worden geanalyseerd, alsmede de Nederlandse steun aan
institutionele ontwikkeling.
Voortrollende programmering 2000-2001 - IOB - werkdocument/augustus 2000
Op een relatief laat moment (meer dan een half jaar na aanvang van de
periode die deze programmering beslaat) is de definitieve versie van de
programmering 2000-2001 gepubliceerd. Hiervoor zijn twee redenen aan te
wijzen. Ten eerste zijn bij IOB veranderingen aan de orde die tot extra
nadenken over die programmering hebben geleid. In het kader van die
veranderingen is overleg gevoerd, zowel binnen het ministerie als in
Nederland als internationaal met collega-diensten van andere donoren en
internationale instellingen. Ten tweede heeft IOB een "reikwijdte" onderzoek
uitgevoerd waarvan de resultaten voor deze programmering van groot belang
waren. Dit onderzoek heeft het IOB mogelijk gemaakt door een strategische
keuze van onderwerpen de dekking van de begroting van Buitenlandse Zaken met
evaluaties door IOB in de toekomst te verhogen van circa 30 procent naar
circa 45 procent.
Van deze programmering is ook een Engelstalige versie als werkdocument
beschikbaar.
De reikwijdte van IOB-studies : een analyse van evaluatierapporten 1978-1999
- Bibian Gerlag, Ted Kliest en Rob van den Berg - IOB-werkdocument/december
2000
Het onderzoek dat door IOB met ondersteuning van een externe consultant werd
uitgevoerd, had een tweeledig doel. In de eerste plaats diende het de
werkzaamheden van de Inspectie sedert haar oprichting in 1977 in kaart te
brengen. Deze informatie kan worden benut bij interne en externe
informatieverschaffing over de Inspectie en haar werkzaamheden. Een tweede
doel van de studie betrof het inventariseren welke beleidsterreinen,
beleidsthema's, sectoren en budgetcategorieën zijn bestreken door de
evaluatiewerkzaamheden van de Inspectie. Het inzicht in de
"evaluatiedekking" en "witte vlekken" is van belang voor de korte en lange
termijn programmering van de werkzaamheden van IOB.
Onderzoek in uitvoering
In dit hoofdstuk worden de lopende activiteiten van IOB gepresenteerd.
Allereerst passeren de evaluaties in voorbereiding en uitvoering de revue,
waarbij een onderverdeling naar de elf beleidsartikelen van de begroting
voor 2001 is aangebracht. Dat bevordert het zicht op waar het zwaartepunt
van de evaluaties ligt en waar zich eventuele "witte vlekken" voordoen.
Vervolgens worden de internationale activiteiten van IOB behandeld, waarna
de overige activiteiten volgen.
Evaluaties
Art. 1 - Internationale Ordening
Onder dit artikel vinden momenteel geen evaluaties plaats. Wel onderneemt
IOB activiteiten ter bevordering van de internationale samenwerking op
evaluatiegebied, die in de volgende paragraaf worden behandeld.
Art. 2 - Vrede, Veiligheid en Conflictbeheersing
In de loop van het jaar zijn de verschillende mogelijke onderwerpen voor
evaluaties op dit beleidsterrein, alsmede aanpalende beleidsterreinen in
artikelen 3 en 4 (m.n. humanitaire hulp en vredesopbouw) geïdentificeerd en
besproken met de betrokken beleidsdirecties. Tot een definitieve
identificatie van een onderwerp leidde dit nog niet in het verslagjaar.
Art. 3 - Humanitaire Hulp
Op dit terrein vinden momenteel geen evaluaties plaats. Wel is IOB betrokken
bij de internationale activiteiten op dit gebied (zie paragraaf 4.2)
Art. 4 - Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw
Matra-evaluatie
In februari 2000 werd de Russische vertaling van de Matra-evaluatie
"Diamonds and Coals" (1999) gepubliceerd. Daarop volgend werden in
samenwerking met de ambassade te Moskou en de Matra-afdeling twee workshops
over maatschappelijke transformatie georganiseerd in Moskou en Perm. Aan
deze workshops namen deel Russische maatschappelijke organisaties,
overheidsvertegenwoordigers van verschillende niveaus, Russische consultants
en internationale donoren. Een workshopverslag is verspreid onder de
deelnemers.
Recipient-led evaluation
In het begin van 2000 is in een bijeenkomst in Parijs door een groot aantal
evaluatiediensten in principe bereidheid uitgesproken een ontwikkelingsland
te ondersteunen bij het zelf (onafhankelijk) evalueren van de
hulpinspanningen aan het betrokken land. Als eerste mogelijkheid is
Mozambique geïdentificeerd. Dat land kreeg echter te maken met een
watersnoodramp, waardoor de evaluatieplannen enige tijd op een zijspoor
kwamen te staan. Pogingen om een ander land te identificeren stranden op
vaak politieke problemen - veel ontwikkelingslanden kennen geen
evaluatiecultuur en hebben vooral problemen met de onafhankelijke status van
het soort evaluatie dat de evaluatiediensten zouden willen ondersteunen. In
de tweede helft van het jaar gaf de minister van Buitenlandse Zaken van
Mozambique te kennen in principe te voelen voor een recipient-led evaluatie.
In een notitie van IOB, de Evaluation Office van UNDP en de OED is aan de
regering van Mozambique steun op dit punt in principe toegezegd.
Art. 5 - Europese Integratie
Agenda 2000
In het verslagjaar werd een begin gemaakt met de - in de programmering van
IOB opgenomen - evaluatie naar de onderhandelingen over
Agenda 2000
, dat wil zeggen de onderhandelingen over de financiering van de Unie voor
de periode 2000 tot 2006 waarover op 26 maart 1999 in de Europese Raad
overeenstemming werd bereikt. In het verslagjaar werden de feiten en
omstandigheden geïnventariseerd en besloten tot het toepassen van het
Decide
-model voor het analyseren van de onderhandelingen. Dit model wordt gebruikt
om inzicht te verwerven in complexe onderhandelingssituaties met twee of
meer partijen. Aan het einde van het verslagjaar vond overleg over de
definitieve terms of reference voor het onderzoek plaats.
Art 6 - Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking
Samenwerking met Mali
In het vorige hoofdstuk is het eindresultaat van de evaluatie van de
samenwerking tussen Nederland en Mali over de periode 1994-98 reeds
besproken.
Transportsector Ghana (multi-donor)
De resultaten van de multi-donor evaluatie van het Subsectorale
Wegenprogramma in Ghana zijn eveneens in het vorige hoofdstuk aan de orde
geweest.
Schuldverlichting
In 2000 is de inventarisatie van de Nederlandse bijdragen aan internationale
schuldverlichting voltooid. Hoofdmoot van de inventarisatie vormde de
constructie van een digitale
database
, waarin alle 315 traceerbare schuldverlichtingsactiviteiten met hun
belangrijkste kenmerken uit de periode 1990-1999 zijn opgenomen. Op basis
van praktische en theoretische inzichten in de werking van schuldverlichting
is vervolgens het analysekader geconstrueerd, waarbinnen doelgerichtheid,
doeltreffendheid en doelmatigheid van de internationale schuldverlichting,
inclusief de Nederlandse bijdragen daaraan zullen kunnen worden beoordeeld.
Dit analysekader vormt de kern van de Terms of Reference voor de totale
studie, waarvan de opstelling inmiddels is voltooid. Aangezien geen van de
benaderde multilaterale en bilaterale evaluatiediensten op afzienbare
termijn plannen heeft om schuldverlichting te gaan evalueren, was het niet
mogelijk voor dit onderzoek samenwerking met collega-organisaties aan te
gaan.
Gezondheid, voeding en bevolking
De evaluatie is eind januari gestart met een inventarisatie van
beleidsdocumenten en activiteiten. Op basis hiervan zijn drie landen
geselecteerd voor de uitvoering van het onderzoek: Burkina Faso, Jemen en
Mozambique. Het dossieronderzoek van deze landen is afgerond en
evaluatieteams zijn geselecteerd. De Universiteit van Amsterdam heeft een
paper over de toe te passen methodologie opgesteld. Dit paper is besproken
tijdens een seminar over methodologie met de evaluatieteams uit de betrokken
landen. Tijdens deze bijeenkomst is tevens een werkplan voor de drie landen
opgesteld. De eerste fase van het onderzoek in Burkina Faso, documentstudie
en interviews met sleutelfiguren is afgerond. Op basis daarvan zijn de terms
of reference voor de evaluatie vastgesteld. De tweede fase, waarin onderzoek
op gezondheidsposten en op niveau van het huishouden wordt uitgevoerd, is in
gang gezet.
Basisonderwijs (multi-donor)
Ter voorbereiding van de multi-donor evaluatie van basisonderwijs heeft IOB
in samenwerking met de beleidsdirectie (DCO) een inventarisatie van het
onderzoeksonderwerp gemaakt. In september heeft IOB vervolgens de algemene
uitgangspunten voor de evaluatie besproken met de evaluatiediensten van
twaalf donoren en donororganisaties waaronder de Utstein-partners en de
Wereldbank. Er blijkt voldoende draagvlak te bestaan voor dit initiatief;
besloten werd een voorbereidende studie te laten verrichten door een expert
op het gebied van basisonderwijs. Deze studie, die door IOB wordt begeleid
en gefinancierd wordt begin 2001 voltooid. De resultaten worden in februari
2001 besproken met de evaluatiediensten die het initiatief ondersteunen,
waarna de terms of reference voor de daadwerkelijke evaluatie worden
opgesteld.
Hulpcoördinatie
Het vooronderzoek naar de coördinatie van hulp is in 2000 voortgezet. Het
vooronderzoek spitste zich toe op twee 'case studies in partnership', de
coördinatieaspecten van de Nederlandse ondersteuning van
plattelandsontwikkeling/lokaal bestuur in Oeganda en van de
gezondheidssector in Zambia. Het dossieronderzoek van de casus Oeganda is
ver gevorderd. Er is een database opgesteld van alle activiteiten in de
sector sinds 1992. Daarnaast is een studie verricht van de voor de sector
relevante beleidsdocumenten en evaluaties.
Locatie specifieke armoedebestrijding
De voorbereidingen van de evaluatie "locatie specifieke armoedebestrijding"
zijn nagenoeg afgesloten met opstelling van het ontwerp van de terms of
reference. De studie gaat uit van de positie en de perceptie van de arme
bevolkingsgroepen in relatie tot armoede in geselecteerde gebieden en de
evaluatie richt zich op de relevantie, de doeltreffendheid en de
doelmatigheid van de interventies vanuit de optiek van deze
bevolkingsgroepen. Daarbij zullen de trends in de regionale ontwikkeling en
het beleid van het land op de verschillende bestuursniveaus in relatie tot
de armoedeproblematiek worden onderzocht en beoordeeld.
Cultuur en ontwikkeling
Parallel aan de evaluatie van het internationaal cultuurbeleid is in 2000
gewerkt aan een inventarisatie van beleid en instrumenten op het gebied van
cultuur en ontwikkeling. Door gebrek aan operationalisatie van het beleid en
onvoldoende systematisch gegevensbeheer op dit gebied werd in de loop van
2000 afgezien van een evaluatie. In plaats daarvan zal de beleidsanalyse
worden voltooid.
Art. 7 -
Multilaterale Ontwikkelingssamenwerking
Co-financiering met de Wereldbank
Op dit rapport, dat in het voorjaar van 1999 verscheen, verscheen pas in
februari een beleidsreactie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
op aandringen van de Tweede Kamer. De beleidsreactie is overigens in het
verslagjaar door de Tweede Kamer nog niet besproken met de minister. Voorts
zijn een tweetal deelstudies van de co-financieringsevaluatie in 2000
verschenen als werkdocument.
Multi-bi financiering met FAO
In het najaar van 2000 is een start gemaakt met een vooronderzoek voor de
evaluatie van de multi-bi samenwerking met de FAO. Het vooronderzoek bestond
uit een tweetal activiteiten die beide tot doel hadden het veld van
onderzoek in kaart te brengen, een beredeneerde afbakening te
bewerkstelligen en de basis te leggen voor de formulering van de
evaluatievragen. De eerste activiteit behelsde het opstellen van een
database van alle gefinancierde projecten in de periode 1990-1999. Aan de
hand van deze database is inzicht verkregen in de thema's en sectoren
waaraan in de afgelopen jaren fondsen beschikbaar zijn gesteld, de
geografische spreiding en fluctuaties daarin. De database vormt de basis
voor de selectie van projecten voor bureau- en veldstudies. De tweede
activiteit betrof een systematische inventarisatie van alle
beleidsuitspraken die betrekking hebben op de samenwerking vanaf 1985. Op
grond van deze inventarisatie, aangevuld met interviews, zal de
beleidshistorie worden gereconstrueerd. Voorts zijn in de afgelopen periode
oriënterende gesprekken gevoerd met bij de samenwerking betrokkenen zowel
aan Nederlandse als aan FAO-zijde.
Evaluatie UNFPA/IPPF (multi-donor)
In 2000 is door BMZ een begin gemaakt met gesprekken met de betrokken
instanties ter voorbereiding van deze evaluatie. Daarmee is deze evaluatie,
die door de evaluatiedienst van BMZ is aangekaart, aanzienlijk vertraagd.
Werd oorspronkelijk een uitvoering in de tweede helft van 2000 voorzien;
thans is het de vraag of nog vóór de tweede helft van 2001 tot uitvoering
kan worden gekomen.
Evaluatie UNDP (multi-donor)
In de loop van 2000 bleek na veelvuldige consultatie met evaluatiediensten
van andere donoren dat het aanvankelijke enthousiasme voor een veldevaluatie
van UNDP niet in concrete actie kon worden vertaald. Veel donoren stelden
zich in tweede instantie op het standpunt dat UNDP over een eigen
evaluatiedienst beschikt, die aan een eventuele behoefte aan extra evaluatie
tegemoet zou moeten komen. Het Nederlandse standpunt dat een gezamenlijke
evaluatie, ook mét de evaluatiedienst van UNDP, juist extra zicht op de
interactie van UNDP met andere donoren kan bieden, werd niet gevolgd.
Evaluatie Comprehensive Development Framework (CDF) mechanisme (multi-donor)
IOB heeft deelgenomen aan een workshop ter bespreking van een evaluatieopzet
voor het CDF-mechanisme, voorbereid door de Wereldbank. De besprekingen over
deze opzet zijn nog gaande.
UN-AIDS evaluatie
In de loop van het jaar werd Directeur IOB in een adviserende capaciteit
betrokken bij het opzetten van de evaluatie van de eerste vijf jaren van het
UN-AIDS programma, die eind 2000 van start zou hebben moeten gaan. In
samenspraak met de betrokken beleidsdirecties en de Permanente
Vertegenwoordiging in Genève, alsmede evaluatiediensten van andere donoren
is aanbevolen aan UN-AIDS de onafhankelijkheid en kwaliteit van de evaluatie
te garanderen door inschakeling van de evaluatiediensten van multilaterale
organisaties en bilaterale donoren. Daartoe heeft IOB gezamenlijk met de
Noorse evaluatiedienst een aanbod aan UN-AIDS gedaan. Van dit aanbod is geen
gebruik gemaakt. In plaats daarvan heeft UN-AIDS gekozen voor het in leven
roepen van een onafhankelijke stuurgroep die de evaluatie zou moeten
begeleiden. De advisering van IOB en andere evaluatiediensten heeft wel
geleid tot een onafhankelijker vormgegeven evaluatie dan in een eerdere fase
voorzien was.
Art. 8 - Particuliere Sector en Maatschappelijke Ontwikkelingssamenwerking
Institutionele ontwikkeling in de watersector
De resultaten van deze evaluatie zijn besproken in het vorige hoofdstuk.
Nederlandse maatschappelijke initiatieven
In de tweede helft van 2000 is een begin gemaakt met de inventarisatie van
Nederlandse maatschappelijke initiatieven en daarbij betrokken instanties en
organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, de afgelopen tien
jaar.
Art. 9 - Politieke en Economische Belangenbehartiging
Behartiging buitenlandse belangen van de Nederlandse Antillen en Aruba
De voorbereidende activiteiten met betrekking tot deze evaluatie zijn in het laatste kwartaal van 2000 aangevangen. Dit betrof het voeren van verkennende gesprekken over de uitgangspunten en mogelijke reikwijdte van de studie.
Economische samenwerking
Eind 2000 is een eerste begin gemaakt met het opstellen van terms of
reference voor een inventariserende studie van onderwerpen op het gebied van
economische samenwerking.
Art. 10 - Asiel, Migratie en Consulaire Dienstverlening
De werkzaamheden van Buitenlandse Zaken op dit gebied lijken sterk
organisatorisch van aard, en daarmee eerder voor een
"bedrijfsdoorlichting"-achtige evaluatie in aanmerking te komen, dan voor
een beleidsevaluatie door IOB.
Art. 11 - Internationaal Cultuurbeleid
Evaluatie internationaal cultuurbeleid
Na een inventarisatie van het gehele beleidsterrein is in september de Terms
of Reference voor de evaluatie van het internationaal cultuurbeleid
vastgesteld. Vier verschillende deelonderzoeken zullen worden uitgevoerd,
waarbij verschillende aspecten van het beleid onder de loep zullen worden
genomen. Het veldonderzoek wordt uitgevoerd in vijf prioriteitslanden,
namelijk Frankrijk, Zuid-Afrika, Russische Federatie, Verenigde Staten en
Japan.
Internationale activiteiten
Art 1 - Internationale orde
DAC Working Party on Aid Evaluation (WP-EV)
In 2000 heeft IOB evenals voorgaande jaren actief deelgenomen aan diverse
activiteiten van de DAC Working Party on Aid Evaluation. In januari werden
de resultaten van de door IOB geleide en samen met de evaluatiediensten van
het Verenigd Koninkrijk en Denemarken ondernomen studie "Donor Support for
Institutional Capacity Development in Environment" door de OESO gepubliceerd
in de serie "Evaluation and Aid Effectiveness".
Als lid van de stuurgroep heeft IOB ondersteuning geboden aan de
evaluatiediensten van JICA en het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken
bij de vormgeving van een onderzoek op het gebied van "evaluation feedback".
De bevindingen van dit onderzoek werden besproken op een door Japan
georganiseerd internationaal seminar, waarbij IOB een paper inbracht over de
aanpak van de feedback van IOB-onderzoek.
Voorts werd inhoudelijk en financieel steun verleend aan de volgende
onderzoeken:
Het inventariseren en inhoudelijk systematiseren van door donoren
gehanteerde concepten en definities voor evaluatie en results-based
management. Dit onderzoek wordt geleid door de Wereldbank;
Het inventariseren van door DAC-donoren opgedane ervaringen met
Results-Based Management.
Art. 3 - Humanitaire Hulp
Active Learning Network for Accountability and Performance in Humanitarian
Assistance (ALNAP)
ALNAP is een "inter-agency forum" dat zich tot doel stelt de leer- en
accountability-functie in het internationale humanitaire systeem te
bevorderen. ALNAP is een onafhankelijk lichaam dat wordt ondersteund (met
vrijwillige bijdragen) door bilaterale donoren, de VN-familie, de Rode Kruis
organisaties en internationale koepel organisaties van NGO's. Het
secretariaat van ALNAP is ondergebracht in the Britse Overseas Development
Institute, maar functioneert inhoudelijk en financieel op een onafhankelijke
wijze. ALNAP kent een stuurgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de
hoger genoemde institutionele leden; het lidmaatschap roteert om de twee
jaar.
Met ingang van 2000 fungeert IOB als lid van de stuurgroep en vervult
daarmee een stimulerende en sturende rol ten aanzien van het evaluatie- en
onderzoeksprogramma van ALNAP. In 2000 organiseerde ALNAP onder meer in
oktober het symposium "Learning from Evaluation: Humanitarian Assistance and
Protection in Kosovo". Centraal op deze bijeenkomst stond een synthese
rapport van de bevindingen van ruim 30 evaluaties met betrekking tot de in
het kader van de Kosovo crisis verleende humanitaire hulp alsmede een
analyse van in deze evaluaties toegepaste benaderingen en methoden. Ook werd
een bijdrage geleverd aan de samenstelling van een publicatie over de
ervaringen met evaluatie van humanitaire hulp. Het boek getiteld "Evaluating
Humanitarian Action: Perspectives from Practitioners" zal in 2001 worden
gepubliceerd door ZED Press, Londen.
Art. 4 - Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw
Evaluation Partnership Programme for Monitoring and Evaluation Capacity
Building
In juli heeft IOB een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Operations
Evaluation Department (OED) van de Wereldbank. Deze samenwerking heeft
inmiddels geresulteerd in gezamenlijk door OED en IOB uit te voeren
programma voor de opbouw van evaluatiecapaciteit in ontwikkelingslanden. Dit
programma is in december goedgekeurd voor financiering uit het door
Nederland met de Wereldbank overeengekomen "Partnership Programme". De kern
van het programma betreft het uitvoeren van diagnostische studies naar de
nationale context voor beleidsevaluatie (wettelijk en institutioneel kader)
en de evaluatiecapaciteit ter plekke. De uitkomsten van deze studies bepalen
de wijze waarop de capaciteitsopbouw kan worden bevorderd, onder meer door
middel van ondersteuning van de ontwikeling van nationale of regionale
"centres of excellence for evaluation" en het verlenen van beurzen voor
M&E-opleidingen. Voorts zal het programma bijdragen aan de oprichting van
een International Development Evaluation Association (IDEAS). Naar
aanleiding van overleg in de DAC Working Party on Aid Evaluation in november
2000, zullen de initiatiefnemers voor IDEAS (OED en het Evaluation Office
van UNDP) de plannen verder vormgeven. Het uitgangspunt is dat IDEAS in
aanvulling op nationale en regionale verenigingen van evaluatoren zal
fungeren als forum van én voor evaluatoren in ontwikkelingslanden en
evaluatoren in donorlanden.
Evaluatie en monitoring PRSP's
IOB heeft tezamen met OED activiteiten ontwikkeld ter voorbereiding van een
workshop, te houden in Den Haag, in maart 2001, om te peilen wat de
behoeften van ontwikkelingslanden zijn aan monitoring en evaluatie in de
context van de Poverty Reduction Strategies en hoe zij daarin kunnen worden
ondersteund.
Seminars
Mede met het oog op de ondersteuning van initiatieven die moeten leiden tot
een door een ontvangend land zelf opgezette en uitgevoerde evaluatie werd
door IOB deelgenomen aan een Seminar dat was gericht op ' Evaluation
Capacity Building in Africa'. Dit werd in Zuid Afrika georganiseerd door de
Development Bank of Southern Africa. Voorts werd deelgenomen aan de
conferentie van de European Evaluation Society in Lausanne in oktober.
Tijdens die conferentie heeft IOB een sessie georganiseerd over
"partnership" in evaluatie.
Art. 5 - Europese Integratie
Samenwerking tussen de Europese evaluatiediensten.
In het kader van de Europese samenwerking vindt op het gebied van de
ontwikkelingssamenwerking regelmatig overleg plaats tussen de hoofden van de
evaluatiediensten van de lidstaten en het hoofd van de evaluatiedienst van
de Commissie. In het verslagjaar vond dit overleg driemaal plaats, namelijk
op 9 februari, 29 mei en 16 oktober. Dit overleg is onder andere gericht op
het uitwisselen van informatie over evaluaties van de lidstaten en de
Commissie die in uitvoering zijn of die in voorbereiding zijn. Daarnaast
worden in deze groep initiatieven genomen om te komen tot gezamenlijke
evaluaties. Zo werd in de vergadering op 16 oktober besloten een
vooronderzoek te starten naar een mogelijke evaluatie van de 3 C's:
complementariteit, coherentie en coördinatie.
Over deze drie begrippen zijn in het Verdrag van Maastricht artikelen
opgenomen. In de bijeenkomst van de hoofden van de evaluatiediensten werd
besloten tot het instellen van een stuurgroep voor de 3 C's die tot taak
kreeg een mogelijke evaluatie naar de 3 C's voor te bereiden. In deze
stuurgroep hebben zitting de Commissie, Nederland, het VK en Zweden. Een
eerste bespreking van de stuurgroep vond plaats op 13 november in Stockholm.
In deze vergadering werd besloten tot het laten uitvoeren van een
verkennende studie voor een evaluatie naar de 3 C's.
Advisering en overige activiteiten
Reikwijdte studie
In het vorige hoofdstuk werd reeds verslag gedaan van deze studie, die tot
de publicatie van een werkdocument heeft geleid.
Kenniscentrum evaluaties
Hoewel de oprichting van de "helpdesk" voor decentrale evaluaties al in mei
2000 door de ministers van Buitenlandse Zaken en voor
Ontwikkelingssamenwerking aan de Tweede Kamer werd aangekondigd, duurde het
tot eind 2000 voor de knoop ten aanzien van de financiering van de extra
benodigde formatieplaats werd doorgehakt. Het kenniscentrum heeft tot doel
de intensivering van de interactie met het apparaat teneinde de kwaliteit te
bevorderen van evaluaties die onder verantwoordelijkheid van budgethouders
worden uitgevoerd. In 2001 zal invulling worden gegeven aan het
kenniscentrum.
In 2000 is echter reeds veelvuldig op ad hoc basis advies verstrekt aan
directies en posten over door hen op te zetten evaluaties. Genoemd kunnen
worden onder meer:
IOB verstrekte regelmatig advies over de door Nederland geïnstigeerde
evaluatie van IDEA. Deze evaluatie werd in de loop van 2000 afgerond en op
12 en 13 december 2000 in Stockholm besproken in een Extraordinary Council
Meeting van IDEA;
Voorts is advies verstrekt voor de evaluatie van het natuurbeheerprogramma
in Midden en Oost-Europa (PIN-Matra) en in ontwikkelingslanden (PIN/OS).
Voor beide evaluaties zijn stuurgroepen in het leven geroepen waarin ook het
ministerie van LNV zitting had en waarvan IOB deel uitmaakte.
Verder is advies gegeven over de evaluaties van de door BuZa gefinancierde
VNG-activiteiten.
DHW en HMA Paramaribo zijn geadviseerd over evaluatiemogelijkheden in
verband met het weer opstarten van de ontwikkelingsrelatie met Suriname;
De evaluatie van het regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud is door
betrokkenheid in de stuurgroep begeleid;
IOB heeft intensief geadviseerd bij de vormgeving en uitvoering van de
evaluatie van de Duurzame Ontwikkelingsverdragen (DOV).
Financiën
Onderzoeksbudget (Artikel 07.01.6)
IOB kent een onderzoeksbudget voor het financieren van de uitvoering van de
evaluaties. In 2000 werd in totaal NLG 1,7 miljoen (EUR 0,77 mln.)
uitgegeven. Op jaarbasis is in principe NLG 4 miljoen (EUR 1,82 mln.)
beschikbaar. Voor 2000 gold dat een groot aantal evaluaties in voorbereiding
was, terwijl de substantiële uitgaven vooral geschieden tijdens de
uitvoering van het onderzoek. In de eerste maanden van 2000 leidde de
programmering voor 2000-2001 nog tot een neerwaartse bijstelling van de
begroting tot circa NLG 3,2 miljoen (EUR 1,45 mln.). Al snel bleek in de
loop van het jaar dat door een samenloop van omstandigheden een veel lagere
uitputting zou worden gerealiseerd. Door vertraging en afstel van
voorgenomen gezamenlijke evaluaties, werd circa NLG 0,7 miljoen (EUR 0,32
mln.) minder uitgegeven. Onderbesteding ad NLG 0,3 miljoen (EUR 0,14 mln.)
was te wijten aan het databeheer en de dossiervorming bij het Ministerie van
Buitenlandse Zaken. In veel gevallen bleek extra onderzoek nodig om de
betrouwbaarheid van de gegevens te achterhalen en dossiers op te sporen. Dat
leidde op zich weer tot extra uitgaven. Ook bij IOB zelf was sprake van
uitstel van uitgaven ad een kwart miljoen door een reeks van oorzaken,
waaronder langdurige ziekte van één inspecteur en onderschatting van de
inzet die uit de reguliere formatie nodig is om uitbesteed onderzoek te
begeleiden.
Hieronder zijn de belangrijkste cijfers inzake de onderuitputting in 2000
schematisch samengevat.
Toelichting Percentage Bedrag in 1000 NLG Bedrag in 1000 Euro
Begroting 2000 4.000 1.815
Vrijgevallen in de programmering 2000 820 372
Aangepaste begroting 2000 100 3.180 1.443
Af:
Vertraging en afstel internationale evaluaties 22 710 322
Vertraging databeheer Buza 10 330 150
Vertraging in uitvoering bij IOB 17 250 114
Besparingen in evaluaties 12 190 86
Uitputting 2000 54 1.700 771
Personele uitgaven
IOB beschikt niet over inzicht in de personeelsuitgaven gemoeid met de vaste
staf van de Inspectie, aangezien het ministerie van Buitenlandse Zaken de
personeelsbegroting niet tot op het niveau van Directie specificeert.
IOB beschikte in 2000 over een directeur, een plaatsvervangend directeur tevens inspecteur, en acht reguliere inspecteurs. Daarnaast was in 2000 nog één tijdelijke inspecteur voor het gehele jaar bij IOB geplaatst uit de zogenaamde functionele arbeidsreserve bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Inspectie beschikt over financieel-administratieve en logistieke ondersteuning, waarvoor 3,5 fte beschikbaar is. In het voorjaar vertrok een secretaresse, waarna de oprichting van het bedrijfsbureau ter hand werd genomen. In de overgangstijd werd een uitzendkracht ingehuurd. Tot de instelling van het bedrijfsbureau is geformaliseerd, blijft 1,5 fte "onbezet", dat wil zeggen dat op deze formatieplaatsen in 2000 geen reguliere medewerkers van Buitenlandse Zaken zijn geplaatst.
Het ziekteverzuim was in de verslagperiode redelijk, te weten op minder dan
vijf procent van de totale werktijd.
Mandaat, werkwijze en kengetallen IOB
Mandaat en werkwijze
De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie, kortweg IOB, is
belast met de evaluatie van het buitenlands beleid van Nederland.
IOB is een onafhankelijk onderdeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken en rapporteert rechtstreeks aan de minister van Buitenlandse Zaken en/of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De betrokken minister zendt de rapporten van IOB naar het parlement. In principe worden ze in de Tweede Kamer besproken in de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, op basis van de beleidsreactie die de minister op het rapport heeft gegeven.
Bij haar oprichting in 1977 werd IOB uitsluitend belast met de evaluatie van
de bilaterale hulpverlening (destijds nog onder de naam van Inspectie
Ontwikkelingssamenwerking te Velde - IOV). Na de herijking van het
buitenlands beleid in 1996 is het mandaat van IOB uitgebreid en volgde een
naamswijziging.
De Inspectie is onafhankelijk in het opstellen van de
onderzoeksprogrammering. Concepten van die programmering worden besproken
met het ministerie. Tevens worden in de programmering verzoeken van de
ministers of het parlement opgenomen. In de periode na 1988 heeft de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking zeven keer de Inspectie expliciet
verzocht een evaluatie te ondernemen. Twee maal kwam het verzoek daartoe van
de minister voor Antilliaanse en Arubaanse zaken. In negen gevallen waren
vragen in het Parlement de aanleiding een evaluatie-onderzoek te entameren.
Dat betekent dat circa 40 % van de ondernomen evaluaties na 1988 "op
verzoek" geschiedde.
Bij elk onderzoek is IOB onafhankelijk in het vaststellen van de
onderzoeksopzet, de wijze van uitvoering, het onderzoek zelf, en het
formuleren van de conclusies uit het onderzoek. De eindrapporten worden
onder verantwoordelijkheid van IOB gepubliceerd.
IOB besteedt aandacht aan het up to date houden en verdiepen van
vaardigheden van de inspecteurs op het gebied van methodologie en
verbetering van de eigen werkwijze en uitbreiding van de benodigde
vakkennis. Bij de verschillende fasen van de studies onder
verantwoordelijkheid van IOB worden tevens onafhankelijke deskundigen
betrokken. IOB doet ook steeds vaker een beroep op de medewerking van
instituten of deskundigen op het gebied van veldonderzoek in partnerlanden.
Voor vrijwel elke evaluatie wordt een referentiegroep samengesteld uit
onafhankelijke deskundigen en ambtenaren van het ministerie. Deze
referentiegroep adviseert over de onderzoeksmethodologie en de aanpak.
Kengetallen
Basisgegevens
Periode: 1988-2000
Totaal aantal evaluatierapporten 55
waarvan:
Programma-evaluaties 16
Evaluaties van landenprogramma's 12
Thema-evaluaties 8
Synthesestudies 2
Sectorevaluaties 3
Evaluaties van beheersprocessen 2
Multi-donor evaluaties met participatie van IOB 12
Participatie IOB in studies van OECD/DAC WP/AE 7
Werkdocumenten 7
Financiële omvang van de geëvalueerde activiteiten f 32.077.600.000
(EUR 14.556.180.250)
Steekproefomvang van de geëvalueerde activiteiten f 15.125.600.000
(EUR 6.863.698.036)
Steekproeffractie 47 %
(NB: hiervoor zijn alleen de door IOB zelf ondernomen evaluaties in
beschouwing genomen)
Kengetallen
Gemiddelde aantal evaluatieproducten per jaar 5,3
Gemiddelde doorlooptijd van het evaluatie-onderzoek 26 maanden
Gemiddelde kosten per evaluatie (1993-2000) f 1.297.350
(EUR 588.712)
Evaluatiedekking IOB-studies 1997-2000 op de HGIS-begroting
2000 (in % van de totale ODA-uitgaven 1996-2000 en HGIS
non-ODA uitgaven 1997-2000) 30 %
===