Titel: Wetsvoorstel, houdende tijdelijke fiscale stimulering van de
Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende tijdelijke fiscale stimulering van de aankoop van schone personenauto's en bestelauto's
Artikel 1.
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder
a. personenauto: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel
b, en artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;
b. bestelauto: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel
c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;
c. richtlijn: Richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van
wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die
moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen
afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen
(PbEG L 76), zoals deze luidt na de wijziging bij Richtlijn nr.
2001/1/EG van het Europese Parlement en de Raad van Europese
Gemeenschappen van 22 januari 2001 (PbEG L 35);
d. kentekenregister: het krachtens artikel 37, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
Artikel 2.
1. Voor een personenauto en een bestelauto waarvan bij het verzoek tot
registratie in het kentekenregister is aangetoond dat zij voldoen aan
de in het tweede lid vermelde voorwaarden wordt een vermindering
toegepast op de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het tijdvak
dat aanvangt op de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling
van het voor die personenauto of bestelauto opgegeven kenteken in het
kentekenregister. Indien het bedrag van de verschuldigde
motorrijtuigenbelasting over dat tijdvak lager is dan het bedrag van
de vermindering, wordt het verschil uitbetaald aan degene op wiens
naam het kenteken is gesteld. De vermindering maakt geen onderdeel uit
van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting.
2. Een personenauto en een bestelauto met:
a. een motor met een elektrische ontsteking dienen te voldoen aan de
emissiegrenswaarden voor de desbetreffende categorie motorrijtuigen
vermeld in rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van Bijlage I bij de
richtlijn en aan de emissiegrenswaarden bij koude start en bij lage
omgevingstemperatuur vermeld in de tabel in punt 5.3.5.2 van die
bijlage;
b. een motor met een compressieontsteking dienen te voldoen aan de
grenswaarden voor de desbetreffende categorie motorrijtuigen vermeld
in rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van die bijlage.
3. Bij het verzoek tot registratie van een personenauto of een
bestelauto in het kentekenregister dient, voorzover van toepassing:
a. aan de hand van de typegoedkeuring te worden aangetoond dat het
desbetreffende type motorrijtuig voldoet aan de voor de desbetreffende
categorie motorrijtuigen in rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van
Bijlage I bij de richtlijn vermelde grenswaarden; en
b. aan de hand van het bewijs dat de proef van het type VI vermeld in
bijlage VII bij de richtlijn is verricht te worden aangetoond dat het
desbetreffende type motorrijtuig voldoet aan de grenswaarden bij koude
start en bij lage omgevingstemperatuur vermeld in tabel in punt
5.3.5.2 van Bijlage I bij de richtlijn.
4. De in het eerste lid bedoelde vermindering bedraagt voor een
personenauto en voor een bestelauto met een motor met een elektrische
ontsteking, indien de dagtekening van de eerste tenaamstelling van het
kentekenbewijs is gelegen
in het jaar
2001, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
f 716 (Euro 325)
2002
Euro 275
2003
Euro 200
2004
Euro 125.
5. De in het eerste lid bedoelde vermindering bedraagt voor een
personenauto met een motor met een compressieontsteking, indien de
dagtekening van de eerste tenaamstelling van het kentekenbewijs is
gelegen
in het jaar
2001, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
f 1212 (Euro 550)
2002
Euro 450
2003
Euro 300
2004
Euro 150.
6. De in het eerste lid bedoelde vermindering bedraagt voor een
bestelauto met een motor met een compressieontsteking, indien de
dagtekening van de eerste tenaamstelling van het kentekenbewijs is
gelegen
In het jaar
2001, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
f 1377 (Euro 625)
2002
Euro 500
2003
Euro 350
2004
Euro 150.
7. Met betrekking tot gebruikte personenauto's en bestelauto's die na
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor het eerst in
gebruik zijn genomen waarvoor na dat tijdstip voor het eerst in
Nederland een kenteken is opgegeven, wordt die in het vierde, vijfde
onderscheidenlijk zesde lid genoemde vermindering in aanmerking
genomen die van toepassing is in het jaar waarin dat kenteken voor het
eerst te naam wordt gesteld.
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN.
1. Inleiding.
In de Miljoenennota 2001 en het Belastingplan 2001 is een
stimuleringsmaatregel aangekondigd voor schone personenauto's en
bestelauto's, die voldoen aan de zogenoemde EU-2005
emissiegrenswaarden, neergelegd in de Richtlijn nr. 98/69/EG van het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998
( PbEG L 350) tot wijziging van Richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad
van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge
aanpassing van wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de
maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging
door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in
motorvoertuigen (PbEG L 76). Dit wetsvoorstel voorziet hierin.
Met deze stimuleringsmaatregel wordt beoogd dat al zoveel mogelijk in
de periode 2001-2004 de gunstige effecten van de nieuwe
emissiegrenswaarden merkbaar worden. Deze stimuleringsmaatregel maakt
onderdeel uit van de uitwerking van het meerjarenperspectief, zoals
dit in de motie Hofstra/Crone (kamerstukken II 1999/2000, 26820, nr.
30) is genoemd. Deze stimuleringsmaatregel past binnen de vergroening
van de autobelastingen conform het NMP-3. Als vervolgstap binnen het
meerjarenperspectief en de vergroening van de autobelastingen wordt
bij het Belastingplan 2002 besloten over de stimulering van de zuinige
auto's.
Uitgangspunt van dit beleid is de daarbij in te zetten stimuli zodanig
vorm te geven dat de keuze van de koper van een nieuwe auto zoveel
mogelijk wordt beïnvloed. Voor de milieueffecten zij verwezen naar
paragraaf 2.2.
Hoewel de technische voorbereiding van de maatregel meer tijd in
beslag heeft genomen dan was voorzien - verwezen zij naar paragraaf
2.1. - achten wij het wenselijk dat deze stimuleringsmaatregel zo
spoedig mogelijk in werking kan treden. De uitvoering van de
stimuleringsmaatregel is per 1 juli 2001 mogelijk.
Tijdens de behandeling van de Miljoenenota 2001 en het Belastingplan
2001 is van de zijde van de Tweede Kamer ook gevraagd om deze
maatregel. Vooral in de aanvangsjaren zal de effectiviteit van de
voorgestelde maatregel relatief groter zijn dan in de jaren die
dichter bij het verplicht worden van de normen liggen. De
brancheorganisaties RAI en BOVAG hebben actief bijgedragen aan de
voorbereiding van deze maatregel, met name ten aanzien van de
uitvoering. Ook zij benadrukken het belang van een spoedige
inwerkingtreding.
2. Schone auto's.
2.1. De normen.
Eerdere normstelling met betrekking tot de luchtverontreiniging door
motorrijtuigen in Richtlijn 70/220/EG had steeds in belangrijke mate
betrekking op de grenswaarden voor de emissie van een motorrijtuig in
een test met een start bij 20 graden omgevingstemperatuur
(standaardgrenswaarden). De in 1998 aangebrachte wijzigingen voor
personenauto's en bestelauto's voor de jaren 2000 en 2005 behelzen een
breder pakket voorwaarden en normen die zowel gelden bij de
typekeuring als tijdens het gebruik van het motorrijtuig gedurende een
langere periode.
De belangrijkste 2005-eisen zijn:
* aanscherping van de standaardgrenswaarden;
* de zogenoemde koudetest (voor benzineauto's), dat wil zeggen een
test waarin de emissies worden gemeten na een start bij min 7
graden;
* aanscherping van de duurzaamheidseis, dat wil zeggen de eis dat
ook bij in gebruik zijnde auto's de grenswaarden gehaald moeten
worden. Sinds 1 januari 2000 geldt die eis gedurende 80 000 km en
vanaf 2005 gedurende 100 000 km.
Of een voertuig voldoet aan dit pakket voorwaarden zou tot uiting
moeten komen in het zogenoemde typegoedkeuringsnummer waarin in dat
geval de letter B dient te zijn opgenomen; letter A staat voor de
2000-normen. Hiermee leek op eenduidige en eenvoudige wijze te kunnen
worden vastgesteld of een autotype aan de 2005 eisen voldoet,
inclusief de daarbij behorende garantie dat niet alleen het geteste
exemplaar, maar alle van dat type geproduceerde exemplaren aan de
eisen voldoen.
Tijdens het overleg met de Dienst Wegverkeer (RDW) en de
brancheorganisaties hierover bleek deze opzet echter niet uitvoerbaar
te zijn. Vanwege een gefaseerde invoering van de 2005-eisen wordt in
een aantal lidstaten nog geen typegoedkeuring met de letter B
afgegeven. De autoindustrie uit die landen zou daarmee geen toegang
tot de Nederlandse stimuleringsregeling hebben.
In samenwerking met de RDW en de brancheorganisaties is gezocht naar
een alternatief voor een B-goedkeuringsnummer. Een drietal opties is
daarbij nader besproken.
De eerste onderzochte optie was de mogelijkheid bezien om de
bewijslast voor het volledig voldoen aan het eerdergenoemde brede
pakket voorwaarden bij de fabrikant of de importeur te leggen.
Geconstateerd is dat het bewandelen van deze weg te veel onzekerheden
omtrent de volledige medewerking van alle fabrikanten oproept, ook
voor de officiële importeurs, en bovendien daardoor tot problemen zou
kunnen leiden bij importen door anderen dan de officiële importeurs.
De tweede onderzochte optie was het stimuleren van de 2005-auto's
uitsluitend te laten afhangen van de vraag of een auto voldoet aan de
standaard emissiegrenswaarden voor het jaar 2005. Het hanteren voor
benzine-auto's van uitsluitend deze zogenoemde standaard
emissiegrenswaarden zou het doel van de stimuleringsregeling naar de
mening van de betrokken partijen echter voorbijschieten. In de eerste
plaats voldoet reeds meer dan 30% van de thans aangeboden typen
benzine-auto's aan deze grenswaarden en zal dit percentage zeer snel
stijgen. In de tweede plaats zijn de extra kosten om benzine-auto's
aan alleen de strengere standaard emissiegrenswaarden te laten voldoen
relatief gering en zouden de oorspronkelijk beoogde
stimuleringsbedragen aanzienlijk naar beneden moeten worden bijgesteld
om aan de EU-voorwaarde te voldoen dat de belastingvermindering niet
meer mag bedragen dan die extra kosten. Voor dieselauto's zijn deze
extra kosten aanmerkelijk hoger en vormen de 2005 grenswaarden nog wel
een substantiële uitdaging.
De derde onderzochte optie is het wel gebruiken van de
emissiegrenswaarden voor de zogenoemde koude test als aanvulling op de
zogenoemde standaard emissiegrenswaarden. Bij de totstandkoming van de
richtlijn waren deze emissiegrenswaarden voor Nederland een
belangrijke voorwaarde omdat daarvan aanzienlijke milieuwinst wordt
verwacht. Deze tussenweg bleek ook voor de brancheorganisaties en de
RDW een reële optie.
Gekozen is dan ook voor een opzet waarbij aan de zogenoemde standaard
emissiegrenswaarden voor het jaar 2005 moet worden voldaan en wat
betreft de benzine-auto's bovendien aan de emissiegrenswaarden bij de
koude test.
2.2. Milieu-effecten.
Om een indicatie te geven van de milieueffecten van de keus voor een
schonere auto is door TNO een berekening gemaakt van de verschillen in
praktijkemissies in kg/auto per jaar tussen een schonere auto (een
auto die voldoet aan de stimuleringsvoorwaarden) en een voertuig dat
voldoet aan de 2000-normen (Euro 3).
Voor een benzineauto zijn de milieueffecten de volgende:
* de emissie van koolmonoxide (CO) is ca. 55% lager;
* de emissie van koolwaterstoffen (HC) is ca. 45% lager;
* de emissie van stikstofoxiden (NOx) is ca. 20% lager.
Omgerekend over de levensduur van een auto komt dit voor een schonere
auto neer op de volgende totale emissiereducties: CO 165 kg, HC 12 kg
en NOx 2 kg.
Voor een dieselauto zijn deze effecten, met tussen haakjes de totale
emissiereducties over de levensduur :
* de emissie van CO is ca. 20% lager (4 kg);
* de emissie van HC is 15% lager (1 kg);
* de emissie van NOx is 35% lager (70 kg);
* de emissie van deeltjes is 40% lager (4,5 kg).
2.3. De stimuleringsbedragen.
De stimuleringsbedragen mogen ingevolge de hiervoor genoemde richtlijn
niet meer bedragen dan de kosten die door de fabrikanten moeten worden
gemaakt om te kunnen voldoen aan de voor het jaar 2005 geldende normen
en voorwaarden. Naarmate er meer auto's worden geproduceerd die
daaraan voldoen, zullen die kosten dan ook afnemen en daarmee ook de
stimuleringsbedragen. Met ingang van 1 januari 2005 zijn de normen
verplicht voor nieuwe typegoedkeuringen en zal de stimuleringsregeling
vervallen. Met inachtneming van deze voorwaarden zijn de
stimuleringsbedragen:
2001
2002
2003
2004
Voor benzine-auto's (personen- en bestelauto's)
f 716 (Euro 325)
Euro 275
Euro 200
Euro 125
Voor dieselpersonenauto's
f 1212 (Euro 550)
Euro 450
Euro 300
Euro 150
Voor dieselbestelauto's
f 1377 (Euro 625)
Euro 500
Euro 350
Euro 150
2.4. De methodiek.
Uit het onderzoek dat in opdracht van het ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, almede van de
RAI en de BOVAG is uitgevoerd naar de milieueffectiviteit van enkele
varianten voor het stimuleren van zuinige personenauto's is naar voren
gekomen dat het uitkeren van een stimuleringsbedrag aan de koper van
een nieuwe auto effectiever is dan een methode waarbij het
stimuleringsbedrag in de tariefstructuur van een belasting,
bijvoorbeeld de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM),
wordt verwerkt en voor de koper daardoor minder herkenbaar is.
Derhalve hebben wij er voor gekozen zowel voor personenauto's als voor bestelauto's voor een dergelijke methode te kiezen. Het stimuleringsbedrag wordt automatisch door het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting uitgekeerd aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld van de auto die aan de voorwaarden voldoet; de uitbetaling wordt gekoppeld aan de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het eerste tijdvak dat aanvangt op het tijdstip van de tenaamstelling van het kentekenbewijs.
De vooruitlopend op de onderhavige stimuleringsregeling - met ingang van 1 mei 2000 ingevoerde tariefdifferentiatie tussen "gewone" dieselpersonenauto's en dieselpersonenauto's die voldoen aan de 2005-normen in artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen, die gebaseerd is op de stimuleringsmogelijkheden van de in paragraaf 1 genoemde wijzigingsrichtlijn, zal bij het in werking treden van de generieke stimuleringsregeling vervallen. De in dat artikel vermelde normen zijn dezelfde als die welke in dit voorstel zijn opgenomen voor dieselpersonenauto's.
3. Budgettaire en overige aspecten.
Uit het overleg met de brancheorganisaties is gebleken dat het niet
eenvoudig is een voorspelling te doen voor de ontwikkeling van de
verkopen van personenauto's en bestelauto's die aan de
stimuleringsnormen voldoen. Iedere automobielfabrikant heeft zijn
eigen productieplanning op weg naar 1 januari 2005 (het tijdstip
waarop alle nieuwe typen aan de 2005-normen moeten voldoen) en 1
januari 2006 (het tijdstip waarop alle typen aan de 2005-normen moeten
voldoen). Op basis van de thans bekende informatie is op jaarbasis in
procenten van de nieuw verkoop en in aantallen - onderstaande
verwachting opgesteld.
2001
2002
2003
2004
Benzinepersonen- en bestelauto's
10 % (47500)
25 % (118000)
45 % (212000)
70 % (329000)
Dieselpersonenauto's
3 % (4000)
10 % (13500)
20 % (27000)
40 % (54000)
Dieselbestelauto's
0 %
10 % (12500)
20 % (25000)
40 % (44000)
Deze prognose leidt op basis van de verkopen in het jaar 2000 tot de
volgende budgettaire effecten (in guldens, afgerond op 5 mln).
2001
2002
2003
2004
Benzinepersonen- en bestelauto's
- 20 mln
- 70 mln
- 95 mln
- 90 mln
Dieselpersonenauto's (stimuleringsregeling in combinatie met vervallen
tariefdifferentiatie BPM)
- 5 mln
- 15 mln
- 20 mln
- 20 mln
Dieselbestelauto's
0 mln
- 15 mln
- 20 mln
- 15 mln
Totaal
- 25 mln
- 100 mln
- 135 mln
- 125 mln
Zoals in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2001 is
aangegeven, is voor 2001 een bedrag van 50 mln gereserveerd: 15 mln op
grond van de motie Reitsma/Bos (Kamerstukken II 1999/2000, 26 820, nr.
30) en 35 mln in het Belastingplan 2001. Gebleken is dat met name de
verkoopprognoses waarop dat bedrag gebaseerd was, te hoog waren.
Het wetsvoorstel houdt gen informatieverplichtingen in aan de overheid
of een derde en is voor de vermindering van de administratieve lasten
voor het bedrijfsleven niet relevant. Hoewel formeel gezien de
fabrikant of importeur van de personenauto of bestelauto moet aantonen
dat de auto voldoet aan de voorwaarden voor stimulering zal dit niet
leiden tot een toename van administratieve lasten van enige betekenis.
Het aantonen behoeft niet voor iedere auto afzonderlijk te gebeuren
maar slechts eenmalig voor een bepaald type en uitvoering. Door de RDW
wordt dit vervolgens per type en uitvoering in het kentekenregister
vastgelegd.
De uitvoeringskosten voor de RDW en de belastingdienst betreffen dan
ook uitsluitend initiële kosten. Deze worden geraamd op f 450 000 voor
de RDW en op f 350 000 voor de belastingdienst. Deze eenmalige kosten
worden opgevangen binnen het budget van de Belastingdienst.
Met betrekking tot de motie Remak (Kamerstukken II 1999/2000, 26 820, nr. 31) waarin wordt gevraagd de Kamer te informeren omtrent de feitelijke BPM-opbrengst van de BPM-verhoging voor dieselpersonenauto's per 1 mei 2000 merken wij het volgende op. Op dit moment zijn de verkoopcijfers tot en met december 2000 bekend. In de laatste acht maanden van 2000 valt een teruggang in het aantal dieselauto's te bespeuren. Of dit is veroorzaakt door het anticipatie-effect in de maanden januari tot en met april 2000 dan wel of dit een blijvend effect is kan slechts worden beoordeeld aan de hand van een volledige vergelijking over twaalf maanden (mei 2000 tot en met april 2001 ten opzicht van mei 1999 tot en met april 2000).
De Europese Commissie is overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de Richtlijn 98/69/EG in kennis gesteld van het wetsvoorstel.
ARTIKELSGEWIJS.
Artikel 2.
Het eerste lid beschrijft de systematiek voor de stimuleringsregeling.
Formeel worden de stimuleringsbedragen in mindering gebracht op de
verschuldigde MRB over het eerste tijdvak voor deze belasting volgende
op de eerste tenaamstelling van de personenauto of bestelauto in
Nederland en wordt, indien het stimuleringsbedrag meer bedraagt dan de
verschuldigde MRB, het verschil uitbetaald aan de houder. Deze
methodiek komt overeen met die welke wordt toegepast voor de
vermindering van de REB (omzetting van de belastingvrije voet) op
grond van artikel 36j, eerste lid, van de Wet belastingen op
milieugrondslag. In de praktijk ontvangt de houder de normale
kennisgeving van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting die betaald
moet worden en wordt het stimuleringsbedrag in zijn geheel
afzonderlijk uitbetaald.
Het stimuleringsbedrag maakt geen onderdeel uit van de verschuldigde
motorrijtuigenbelasting, dat wil zeggen dat bij verzoeken om teruggaaf
van de motorrijtuigenbelasting het stimuleringsbedrag niet ten dele
wordt teruggevorderd.
In het tweede lid zijn de voorwaarden vastgelegd waaraan een
personenauto of een bestelauto moet voldoen om voor stimulering in
aanmerking te komen. Personen- en bestelauto's waarin door of onder
verantwoordelijkheid van de autofabrikant een LPG-installatie is
ingebouwd, moeten zowel op benzine als op LPG voldoen aan de
emissiegrenswaarden voor benzine-auto's. In geval van inbouw van een
LPG-installatie na afgifte van het kentekenbewijs wordt de auto als
benzine-auto aangemerkt en beoordeeld.
Het derde lid bevat de regels met betrekking tot het bewijs dat de
personenauto of bestelauto voldoet aan de gestelde voorwaarden. Op
grond van het negende lid zullen terzake nadere uitvoeringsregels
worden vastgesteld. In beginsel dient het bewijs te worden geleverd
bij het verzoek tot opgave van een kenteken. In hoofdzaak gebeurt dit
door de fabrikant of - officiële - importeur. Daarnaast kunnen dit
zijn de zogenoemde parallelimporteur of individuele importeur. Met
betrekking tot de emissiegrenswaarden voor de desbetreffende categorie
motorrijtuigen vermeld in rij B van de tabel in punt 5.3.1.4 van
Bijlage I bij de richtlijn (de standaard emissiegrenswaarden) zal uit
de typeregistratie blijken of de auto aan deze emissiegrenswaarden
voldoet. Met betrekking tot de emissiegrenswaarden bij koude start en
bij lage omgevingstemperatuur vermeld in tabel in punt 5.3.5.2 van
Bijlage I bij de richtlijn (koude test emissiegrenswaarden) zal uit
een afschrift van het emissiecertificaat dienen te blijken dat de
proef van het type VI overeenkomstig de richtlijn is verricht en dat
het desbetreffende type motorrijtuig voldoet aan de grenswaarden voor
proef type VI.
In het vierde tot en met zesde lid zijn de stimuleringsbedragen
vastgelegd.
Het zevende lid heeft betrekking op (ingevoerde) gebruikte personen-
en bestelauto's die aan de voorwaarden voldoen en die na de
inwerkingtreding van de regeling voor het eerst in Nederland worden
geregistreerd. Voorwaarde is dat deze na het in werking treden van
deze wet (buiten Nederland) voor het eerst in gebruik zijn genomen.
Personenauto's en bestelauto's die voor dat tijdstip voor het eerst in
Nederland in gebruik zijn genomen, komen immers ook niet in aanmerking
voor de vermindering. Wat betreft het bedrag van de vermindering wordt
- eenvoudshalve - in aanmerking genomen het bedrag dat geldt op het
moment waarop de auto voor het eerst in Nederland te naam wordt
gesteld.
Het achtste lid verklaart artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van de
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1992 van overeenkomstige toepassing.
De strekking van deze bepaling is dat voor de vermindering van
belasting in aanmerking wordt genomen de staat van het motorrijtuig op
het moment waarop ingevolge het eerste lid de vermindering wordt
toegepast.
Artikel 3.
Met ingang van 1 mei 2000 is in het tarief voor de BPM voor
dieselpersonenauto's een onderscheid aangebracht tussen
dieselpersonenauto's die niet en die wel voldoen aan de
emissiegrenswaarden voor het jaar 2005. Hiermee werd vooruit gelopen
op de onderhavige stimuleringsregeling. Aangezien de stimulering thans
generiek in deze wet is opgenomen, vervalt het onderscheid in artikel
9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen
1992. Dit artikel strekt daartoe.
Artikel 4.
Voor dieselpersonenauto's die aan de voorwaarden voor stimulering
voldoen, wordt de huidige stimulering via artikel 9 van de Wet op de
belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 vervangen door de
onderhavige stimuleringsregeling. Het BPM-tarief voor deze
dieselpersonenauto's gaat dus omhoog. In artikel 16a van de Wet op de
belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 is een
overgangsregeling opgenomen voor verhogingen van het tarief van de
BPM. Personenauto's waarvoor voor de tariefwijziging een
kentekenbewijs is afgegeven dat nog niet te naam is gesteld en waarvan
de tenaamstelling binnen twee maanden na de tariefwijziging plaats
vindt, vallen onder het oude tarief. Op dieselpersonenauto's die aan
de stimuleringsvoorwaarden voldoen en die onder deze overgangsregeling
vallen, is derhalve het tot het tijdstip waarop deze wet in werking
treedt geldende BPM-tarief van toepassing waarin reeds het
stimuleringsbedrag is verwerkt. Ten einde te voorkomen dat kopers van
deze dieselpersonenauto's twee maal het stimuleringsbedrag zouden
ontvangen (via het tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
geldende BPM-tarief en vervolgens door de onderhavige
stimuleringsregeling) is in dit artikel bepaald dat
dieselpersonenauto's waarop de overgangsregeling van toepassing is,
niet in aanmerking komen voor de onderhavige stimuleringsregeling.
De staatssecretaris van Financiën,
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,