14.05.01
Nieuwe wettelijke regeling voor het vorderen van gegevens bij bedrijven door
opsporingsinstanties
Er komt een wettelijke regeling voor het opvragen door politie en
Justitie van ondermeer klantgegevens bij bedrijven en andere
instellingen. Het gaat om een regeling die de politie bevoegd maakt in
het kader van een opsporingsonderzoek gegevens te vorderen bij derden,
zoals bedrijven. Nu vindt deze gegevensuitwisseling vaak plaats op
basis van de Wet persoonsregistraties. Die praktijk heeft als nadeel
dat het voor bedrijven onduidelijk is wanneer zij hieraan moeten
meewerken. Dit staat in het advies van de 'Commissie Strafvorderlijke
gegevensverzameling in de informatiemaatschappij' onder
voorzitterschap van Prof mr. P.A.M. Mevis, hoogleraar straf- en
strafprocesrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
De samenleving ontwikkelt zich tot een informatiemaatschappij. Door digitale opslag worden steeds meer gegevens door allerlei partijen over personen en hun handelingen bewaard. Digitale zoektechnieken zorgen er vervolgens voor dat deze gegevens steeds beter toegankelijk zijn. Bovendien worden gegevens makkelijker bewerkt en geanalyseerd. Deze gegevens kunnen van grote betekenis zijn voor de opsporing, terwijl het gebruik ook een aantasting van de persoonlijke levensfeer met zich mee kan brengen. De commissie is ingesteld om te onderzoeken of het wetboek van strafvordering gelet op de genoemde ontwikkelingen, voorziet in een toereikend wettelijk kader voor de gegevensvergaring en -bewerking die voor de opsporing nodig zijn.
Volgens de commissie zijn de huidige bevoegdheden in het Wetboek van
Strafvordering onvoldoende ruim en onvoldoende precies. Zo bestaat er
nu wel een bevoegdheid om gegevens uit een 'geautomatiseerd werk' te
vergaren, maar mag dit alleen ten aanzien van gegevens die door een
verdachte zijn ingevoerd, voor hem zijn bestemd of tot het begaan van
strafbare feiten hebben gediend. Ook is er geen mogelijkheid
toekomstige gegevens te vorderen.
Een belangrijke categorie gegevens die volgens de commissie zouden
moeten kunnen worden gevorderd zijn de zogenaamde identificerende
gegevens zoals naam, adres, woonplaats of een klantnummer. De
commissie stelt voor elke opsporingsambtenaar de bevoegdheid te
verlenen dergelijke gegevens te vorderen. Ook andere gegevens moeten
kunnen worden gevorderd, aldus de commissie. Daarbij is te denken aan
gegevens die inzicht geven in geld- en goederenstromen, of in het
vermogen, het relatienetwerk of de handel in bepaalde goederen van een
persoon. Ook zogenoemde lokatiegegevens die beschikbaar kunnen zijn
bij winkelbedrijven, mobiele telecommunicatieaanbieders of
vervoersbedrijven en die duidelijk maken waar een persoon of bepaalde
goederen zich bevinden vallen onder deze categorie. Deze gegevens
kunnen worden gevorderd door de Officier van Justitie. Het moet
daarbij gaan om een verdenking van een delict waar een maximum straf
van vier jaar of meer op staat. De zogenoemde gevoelige gegevens,
waaronder die over godsdienst, levensovertuiging, ras, politieke
gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een
vakvereniging, kunnen alleen worden gevorderd met machtiging van de
rechter-commissaris bij een verdenking van een feit waar een maximum
straf van vier jaar of meer op staat als dat feit gezien zijn aard een
ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Om te voorkomen dat steeds
opnieuw een vordering moet worden gedaan wil de commissie ook de
mogelijkheid introduceren dat toekomstige gegevens gevorderd worden.
Daarbij kan de verplichting worden opgelegd te melden dat bepaalde
gegevens beschikbaar zijn gekomen.
Verder moet er volgens de commissie een wettelijke bevoegdheid komen
voor de opsporingsinstanties om te vorderen dat de houder van gegevens
deze ten behoeve van de opsporing bewerkt (data mining of register
vergelijking). Dit houdt in dat uit analyse vergelijking of combinatie
van verschillende gegevens een nieuw gegeven voortkomt. De commissie
noemt deze bevoegdheid vergaand maar vindt wel dat zij nodig is. Zij
stelt aan het gebruik van de bevoegdheid zware voorwaarden: zij moet
dringend noodzakelijk zijn, vooraf is een machtiging door de Rechter
Commissaris nodig, en het moet gaan om verdenking van delicten met een
maximumstraf van vier jaar of meer die een ernstige inbreuk op de
rechtsorde opleveren. De kosten van dit soort onderzoek dienen voor
rekening te komen van de opsporingsinstanties.
Reactie Minister Korthals
Minister Korthals gaf in een eerste reactie op de voorstellen van de
commissie aan dat hij het nodig vindt dat nieuwe wetgeving tot stand
komt. Korthals vindt dat in de voorstellen van de commissie recht
wordt gedaan aan de in het geding zijnde belangen van opsporing,
privacy en bedrijfsleven. Korthals is daarom voornemens het rapport
van de Commissie Mevis voor te leggen aan allen die in de praktijk te
maken hebben met dit onderwerp: het bedrijfsleven, het openbaar
ministerie, de politie, de Registratiekamer, de Nederlandse vereniging
voor Rechtspraak en de Nederlandse orde van Advocaten.
Voor vragen of commentaar met betrekking tot de inhoud van deze
pagina's kunt u terecht bij de Directie Voorlichting van Justitie,
telefoon: (070) - 3706850,
email: voorlichting@best-dep.minjust.nl,
fax: (070) - 3707594
Laatst gewijzigd: 15-05-2001