http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=414923
De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Mensenrechten en Vredesopbouw (DMV) Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 14 mei 2001 Auteur Désirée Bonis
Kenmerk DMV/MR - 263/01 Telefoon 070-3485214
Blad /2 Fax 070-3485049
Bijlage(n) 1 E-mail dmv-mr@minbuza.nl
Betreft Notitie inzake het Mensenrechtenbeleid
Zeer geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van het verzoek van uw Commissie gedaan bij brief van 21
februari 2000, Buza 2000/11, gaat u hierbij toe de Notitie
Mensenrechtenbeleid 2001.
Zoals door eerste ondergetekende reeds te kennen is gegeven tijdens het
Algemeen Overleg op 14 maart jl., is er geen sprake van belangrijke
koerswijzigingen in het huidige mensenrechtenbeleid. Dit beleid is nog
steeds gefundeerd op de Nota inzake de Rechten van de Mens in het
Buitenlands Beleid van 1979. De onderhavige notitie biedt een actuele kijk
op zaken en streeft naar een verdere integratie van mensenrechten op andere
deelterreinen van het buitenlands beleid. Daarnaast wordt in een bijlage een
overzicht geboden van het lopende beleid en werk-in-uitvoering in de
verschillende fora en op een aantal thema's.
Voor deze opzet is gekozen teneinde een zo beknopt mogelijk inzicht te geven
in nieuwe ontwikkelingen en consequenties daarvan voor het beleid, terwijl
ook recht wordt gedaan aan de breedte van het spectrum van het
mensenrechtenbeleid inclusief de Nederlandse inzet op allerlei specifieke
deelonderwerpen.
Samenvattend is de notitie opgesteld langs de volgende lijnen:
- Ontwikkelingen in de jaren negentig (wegvallen Oost-West-tegenstellingen,
opkomst nieuwe democratieën, verbrokkeling van staten, globalisering, ICT
etc.) betekenen een andere context waarbinnen het mensenrechtenbeleid tot
uitvoering komt.
- Gezien deze veranderingen is meer dan ooit een betere integratie van het
mensenrechtenbeleid in de bredere context van het buitenlands beleid nodig.
- Zo blijkt sprake van een sterke samenhang tussen de bescherming van de
mensenrechten enerzijds en conflictpreventie en - beheersing anderzijds. Op
de internationale gemeenschap rust de plicht om tijdig in te spelen op
waarschuwingssignalen, ook al blijkt het in de praktijk moeilijk om daaraan
concreet en eenduidig gehoor te geven. In de post-conflictfase kunnen
bestrijding van straffeloosheid en opbouw van de rechtsstaat bijdragen aan
vrede en stabiliteit.
- Daarnaast liggen er kansen voor een betere conceptuele aansluiting tussen
het mensenrechtenbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Daarbij gaat het onder
meer om de samenhang tussen de burgerlijke en politieke (BuPo-)rechten en
economische, sociale en culturele (ESC-) rechten. Ook de
human rights based approach to development
past in die benadering; de begrippen participatie van burgers en het
afleggen van verantwoording door de overheid aan die burgers staan daarin
centraal.
- Het zwaartepunt van het mensenrechtenbeleid verschuift gaandeweg van
normstelling naar uitvoering. Nu het proces van normstelling zijn voltooiing
nadert, komt de nadruk meer te liggen op de praktische vormgeving van het
mensenrechtenbeleid: toezicht op naleving, hulp bij implementatie et cetera.
- De overheid moet zich daarbij meer openstellen voor het opereren in
bredere allianties door samenwerking met andere partners (bedrijfsleven,
NGO's etc.) teneinde de internationale mensenrechtennormen wereldwijd
geïmplementeerd te krijgen.
- De afweging daarbij is vooral welke beleidsinzet binnen een bepaalde
context tot maximaal resultaat kan leiden. Voor 2001 gaat het om de volgende
aandachtsgebieden: vrijheid van godsdienst of overtuiging; bestrijding van
racisme; uitbanning van marteling; en de rechten van het kind.
De Minister van Buitenlandse Zaken
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
NOTITIE MENSENRECHTENBELEID 2001
Pag.
I Inleiding 1
Uitgangspunten van het internationale mensenrechtenbeleid
Ontwikkeling van het Nederlandse mensenrechtenbeleid
De wereld anno 2001
II Doel van deze notitie 2
III Mensenrechten en conflicten 3
IV Mensenrechten en ontwikkeling 5
V Naar een betere naleving 7
Fora
Instrumenten
Landen
VI Bredere allianties 12
Het "Global Compact"
Rol van het bedrijfsleven
Rol van niet-gouvernementele organisaties
Inzet van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën
VII Aandachtspunten voor 2001 en verdere beleidsvoornemens 14
BijlageI Inleiding
Uitgangspunten van het internationale mensenrechtenbeleid
Sinds de aanvaarding van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
in 1948 is een uitgebreid instrumentarium op het gebied van de mensenrechten
tot stand gekomen. In een reeks verdragen en andere overeenkomsten zijn de
internationale normen op het gebied van de mensenrechten neergelegd en
geleidelijk aan uitgebreid en verfijnd. Die normen beogen een
minimum-standaard voor de menselijke waardigheid neer te leggen. Het gaat
daarbij om de waardigheid van ieder mens, ongeacht het grotere geheel (stam,
stand, staat enzovoort) waarvan die mens deel uitmaakt. Mensenrechten zijn
daarom per definitie universeel; zij gelden voor iedereen, overal en altijd.
In de loop der jaren is ook steeds duidelijker geworden dat mensenrechten
juist vanwege die universele werking een legitieme zorg van de
internationale gemeenschap zijn.
Ontwikkeling van het Nederlandse mensenrechtenbeleid
In 1979 presenteerden de toenmalige ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking voor het eerst een uitgewerkte visie op de mensenrechten in het buitenlands beleid. De uitgangspunten van universaliteit en legitimiteit werden daarin opnieuw bevestigd. Ruim twintig jaar later heeft deze nota nog niets aan waarde ingeboet. Zij vormt nog immer de basis van het beleid. Wel is de wereld om ons heen intussen sterk veranderd. Dat komt goed tot uiting in de drie voortgangsnotities van 1987, 1991 en 1997. De eerste voortgangsnotitie staat nog in het teken van de patstelling van de Koude Oorlog. Mensenrechten blijken niet los gezien te kunnen worden van de algehele ideologische confrontatie tussen de vrije wereld en het Oostblok. De tweede getuigt van enig optimisme als gevolg van het wegvallen van de Oost-West-tegenstellingen en de mede daardoor gewijzigde verhoudingen tussen Noord en Zuid. De derde voortgangsnotitie geeft blijk van de complexe realiteit van de jaren negentig. De overgang naar meer pluralisme en democratie blijkt niet zonder problemen te verlopen. Het aantal interne conflicten neemt toe. Staten dreigen ten prooi te vallen aan fragmentatie of desintegratie. Etnische en religieuze tegenstellingen steken de kop weer op en leiden tot burgeroorlogen en genocide. In veel landen verandert de verhouding tussen staat en samenleving door al deze ontwikkelingen drastisch. Dat levert nieuwe risico's en bedreigingen op voor de eerbiediging van mensenrechten, maar schept ook nieuwe kansen.
De wereld anno 2001
Sinds de derde voortgangsnotitie heeft het diffuse wereldbeeld dat begin
jaren negentig opdoemde zich alleen maar verder doorgezet. Wij zien ons
geconfronteerd met snel opeenvolgende veranderingen en
globaliseringsprocessen. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën,
met name de hoge vlucht van het Internet, vormen een revolutie met een
ongekende reikwijdte. Grenzen vervagen steeds meer en de mobiliteit is nog
verder toegenomen; het personenverkeer is intensiever dan ooit tevoren.
Vanuit mensenrechtenoptiek heeft dit proces van globalisering negatieve,
maar ook positieve kanten. Enerzijds wordt de kloof tussen arm en rijk
steeds groter. Kwetsbare groepen zien zich in een toenemend instabiele of
zelfs bedreigende omgeving geplaatst. Anderzijds leven momenteel meer mensen
dan ooit in een ontsloten maatschappij en hebben zij weet van rechten en
vrijheden die in het recente verleden voor hen nog ondenkbaar waren. Ook is
de transparantie toegenomen: het is steeds moeilijker om
mensenrechtenschendingen verborgen te houden voor het oog van de
buitenwereld.
De nieuwe realiteit biedt aanknopingspunten voor een verdieping van de
begrippen universaliteit en legitimiteit. Een opener wereld biedt meer
mensen de kans om hun mensenrechten af te dwingen. Een opener wereld biedt
ook meer kans op daadwerkelijk toezicht op naleving en op hulp bij de
implementatie van mensenrechten.
De hierboven geschetste mondiale ontwikkelingen maken verder dat het
waarborgen van mensenrechten, hoewel primair de verantwoordelijkheid van de
staat, niet meer een zaak van staten alleen kan zijn. De dynamiek van de
recente ontwikkelingen vraagt om wisselende netwerken, om allianties van
overheden, burgers, mensenrechtenorganisaties, kerken en andere religieuze
organisaties, universiteiten, media, vakbonden, multinationale bedrijven en
specifieke belangengroeperingen. Terecht maken ook niet-statelijke partijen
de mensenrechten steeds meer tot hun zorg. Vanuit een verschillende rol en
eigen verantwoordelijkheid kunnen ook deze actoren het hunne bijdragen aan
de verwezenlijking van mensenrechten van mensen overal ter wereld. Het kan
daarbij gaan om het aan de kaak stellen van schendingen, maar ook om
voorlichting en bewustwording, lobbywerk, technische assistentie,
mensenrechteneducatie of om initiatieven op het terrein van maatschappelijk
verantwoord ondernemen. De regering streeft naar een actieve interactie met
het maatschappelijk middenveld in Nederland en daarbuiten, teneinde die
allianties tot stand te brengen die het meeste effect kunnen sorteren in
uiteenlopende situaties.
II Doel van deze notitie
Het doel van deze notitie is tweeërlei.
In de eerste plaats willen wij, tegen de achtergrond van veranderende
buitenwereld, een actuele kijk bieden op het mensenrechtenbeleid. Leidraad
daarbij blijft de vraag hoe ons beleid effectiever kan worden ingebed en
ingezet. Wij hebben daarbij met name twee relaties voor ogen die vragen om
een geïntegreerder aanpak van beleid. Het gaat om de verhouding tussen
mensenrechten en conflicten en die tussen mensenrechten en ontwikkeling.
Verderop in deze notitie wordt daarop nader ingegaan.
In de tweede plaats is sprake van zeer veel werk-in-uitvoering. Het blijft
nuttig om daar periodiek bij stil te staan. In de bijlage bij deze notitie
presenteren wij daarom een overzicht van de recente inzet en resultaten op
een aantal belangrijke mensenrechtenthema's en -doelgroepen, alsook van de
multilaterale fora waarin het mensenrechtenbeleid onder meer wordt
uitgedragen.
Deze bijlage vormt daarmee een soort "wat en hoe" van de
mensenrechtenpraktijk van alledag.
Bij dit werk-in-uitvoering wordt traditioneel zwaar geleund op de inzet van
de permanente vertegenwoordigingen bij de Verenigde Naties (VN) en bij
regionale instellingen zoals de Raad van Europa en de Organisatie voor
Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Vanwege het belang dat de
regering hecht aan de internationale ordening, blijft het multilaterale werk
ook in de toekomst een onmisbare steunpilaar van het Nederlandse
mensenrechtenbeleid, zowel wat betreft normstelling als wat betreft het
functioneren van toezichthoudende mechanismen ter naleving van de
mensenrechten.
Daarnaast zien wij een meer uitgesproken rol voor de regiodirecties en de
ambassades weggelegd. De essentie van het integreren van mensenrechten in
alle aspecten van het beleid is immers dat zij een vast onderdeel vormen van
de betrekkingen tussen Nederland en andere landen. Per regio, per land, per
post zullen eigen accenten gezet worden, maar altijd geënt op het beleid en
de thema's die centraal zijn aangegeven.
III Mensenrechten en conflicten
Als de recente geschiedenis ons iets heeft bijgebracht, dan is het wel de
samenhang tussen mensenrechtenschendingen en conflicten. In een
functionerende rechtsstaat worden conflicten in beginsel langs vreedzame weg
en met democratische middelen beslecht. Waar dit mechanisme ontbreekt,
zullen conflicten escaleren of worden deze juist onderdrukt.
Mensenrechtenschendingen zijn niet alleen een gevolg, maar vaak ook juist de
oorzaak van het uitbreken van conflicten. Waar geen respect is voor
mensenrechten, groeit een klimaat van frustratie en repressie dat tot een
gewapend conflict kan leiden. De tragische ontwikkelingen in Kosovo staan
ons allen nog in het geheugen gegrift. Worden de mensenrechten
gerespecteerd, dan kan daarvan een preventieve werking uitgaan. Alleen al om
die reden loont het om aan te dringen op naleving van mensenrechten.
Early warning systems
in het kader van conflictpreventie moeten daarom ook meer dan voorheen het
monitoren van de mensenrechtensituatie in hun toetsingsmechanismen opnemen.
Maar
early warning
dient te leiden tot
early action
. Uit een aantal recente kritische analyses van de Secretaris-Generaal van
de Verenigde Naties (SGVN) - onder andere met betrekking tot Rwanda en
Srebrenica - blijkt dat waarschuwingssignalen er vaak wel zijn, maar niet
tot tijdige actie van de internationale gemeenschap leiden. Meer dan eens
ontbreekt de wil of het vermogen om tot een eendrachtige opstelling te
komen. Dit ontslaat ons echter niet van de plicht om te erkennen, en te doen
erkennen, dat een verslechtering van de mensenrechtensituatie vaak het begin
vormt van een neerwaartse spiraal van conflict en geweld, resulterend in nog
veel omvangrijker mensenrechtenschendingen. Een meer integrale benadering
van deze materie binnen het VN-systeem kan helpen om dit besef veld te doen
winnen. Nederland heeft zich daar tijdens het lidmaatschap van de
Veiligheidsraad
steeds voor ingezet.
Breekt een conflict onverhoopt toch uit, dan leidt dit vaak tot
mensenrechtenschendingen van de ergste soort, waarvan grote groepen
onschuldige burgers - vaak vrouwen en kinderen - het slachtoffer worden. Het
feit dat een mens tot een bepaalde groep behoort, is dan voldoende om moord
en marteling, verkrachting en verdrijving te rechtvaardigen. De menselijke
waardigheid, de individuele rechten, tellen niet meer mee. Juist om
machteloos toezien te voorkomen, heeft Nederland de afgelopen periode een
voortrekkersrol gespeeld in het internationale debat over de legitimiteit
van militaire interventie op humanitaire gronden.
Soms lukt het wel om een crisis langs diplomatieke weg te bedwingen. Dit kan
geïllustreerd worden aan de hand van de casus Oost-Timor. In september 1999
speelde Nederland als voorzitter van de Veiligheidsraad tijdens de
Oost-Timor-crisis een actieve rol in het uiteindelijk beheersen van de
gewelddadigheden en het voorkomen van verdere escalatie en
mensenrechtenschendingen. Door het inzetten van diplomatieke middelen als
het zenden van een missie van de Veiligheidsraad en het organiseren van een
open debat in de Raad werd de druk op Indonesië opgevoerd om mee te werken
aan een oplossing in de vorm van een vredesmacht en, in latere instantie, de
opzet van een VN-overgangsbestuur in Oost-Timor. Tezelfdertijd werd tijdens
een speciale zitting van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens een
door de EU ingediende resolutie aangenomen, waarin de SGVN werd gevraagd een
internationale onderzoekscommissie in te stellen, die uiteindelijk onderzoek
heeft gedaan naar grootschalige mensenrechtenschendingen in Oost-Timor. Aan
de hand van onder meer deze onderzoeksresultaten worden momenteel in
Indonesië voorbereidingen getroffen om door middel van een speciaal
tribunaal de daders van deze schendingen te berechten.
Aan de problematiek van vluchtelingen en ontheemden kleven eveneens sterke
mensen-rechtenaspecten. Vaak liggen schendingen van hun rechten ten
grondslag aan hun vertrek van huis en haard. In de opvangkampen, waar het
wettelijk gezag dikwijls ver te zoeken is en het recht van de sterkste
prevaleert, kunnen vluchtelingen opnieuw gemakkelijk het slachtoffer van
mensenrechtenschendingen worden. Dit geldt nog in sterkere mate voor de
ontheemden, die immers op geen enkele rechtsbescherming kunnen rekenen,
wanneer hun nationale overheid het laat afweten.
In het Brahimi-rapport
, dat ingaat op de problematiek van VN-vredesoperaties, wordt het belang
benadrukt van betrokkenheid van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de
Rechten van de Mens bij de planning en uitvoering van die onderdelen van
vredesoperaties die mensenrechten regarderen. De Hoge Commissaris heeft in
2000 een
Memorandum of Understanding
afgesloten met de Afdeling Vredesoperaties van de VN inzake samenwerking op
dit gebied. Nederland acht zowel financiële als personele versterking van
het kantoor van de Hoge Commissaris een voorwaarde voor het realiseren van
de beoogde intensievere samenwerking. Daarnaast vindt Nederland het
belangrijk dat aandacht wordt besteed aan mensenrechten in het
voorbereidingsprogramma van de deelnemers aan vredesoperaties.
In de post-conflictfase is het zaak om in wederopbouw- en ontwikkelingsprogramma's vooral activiteiten te ondersteunen die de rechtsstaat versterken. Dergelijke activiteiten kunnen gericht zijn op het versterken van de rol van het parlement, het goed functioneren van de vrije media, de inrichting van een onafhankelijke rechterlijke macht, de installatie van een nationale ombudsman, training van het politie-apparaat of ondersteuning van mensenrechtenorganisaties. Mede afhankelijk van de lokale behoeften en de beschikbare capaciteit en middelen onzerzijds zal een keuze gemaakt worden voor specifieke programma's en activiteiten.
Bestrijding van straffeloosheid, inclusief de vervolging van
oorlogsmisdadigers, is vaak een eerste stap op weg naar herstel van het
rechtsgevoel. Berechting en bestraffing van plegers van ernstige
mensenrechtenschendingen maakt deel uit van het proces van vredesopbouw en
maatschappelijke verzoening en voorkomt eigenrichting. Bovendien mag worden
aangenomen dat van de wetenschap dat plegers van mensenrechtenschendingen
worden vervolgd een preventieve werking uitgaat. Om die redenen heeft
Nederland destijds de oprichting van het Joegoslavië-tribunaal en het
Rwanda-tribunaal gesteund en is ons land ook voorstander - mits aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan
- van strafhoven voor Cambodja en Sierra Leone. Daarom ook heeft Nederland
zo geijverd voor de oprichting van een Internationaal Strafhof. Verwacht
wordt dat het Statuut voor het Internationaal Strafhof op afzienbare termijn
door voldoende staten zal zijn goedgekeurd om in werking te treden.
IV Mensenrechten en ontwikkeling
Ook op het gebied van mensenrechten en ontwikkeling zien wij mogelijkheden
voor een integraler aanpak van beleid. Zo lijkt de tijd rijp om nadere
invulling te geven aan de verwevenheid tussen burger- en politieke
(BuPo-)rechten en economische, sociale en culturele (ESC-)rechten. Het
volstaat niet meer om het nastreven van BuPo-rechten tot het klassieke
buitenlandse beleid te rekenen
en het bevorderen van ESC-rechten naar het terrein van
ontwikkelingssamenwerking te verwijzen. Het post-Koude-Oorlog tijdperk heeft
duidelijk gemaakt dat de materie van conflictbeheersing, mensenrechten en
ontwikkeling zodanig met elkaar verstrengeld is, dat deze slechts vanuit een
samenhangende visie benaderd kan worden.
Het heeft in deze visie weinig zin om het te laten bij de vaststelling dat
BuPo- en ESC-rechten verschillend van aard zijn.
De VN-Wereldconferentie Mensenrechten (Wenen, 1993) gaf een eerste aanzet
om deze rechten meer in samenhang met elkaar te bezien. Zeker, de
individuele mens die in extreme armoede leeft, zal eerst in haar
basisbehoeften willen voorzien, alvorens het recht op vrijheid van
meningsuiting te willen opeisen. Toch biedt juist dit recht perspectief op
een einde aan de machteloosheid die ten grondslag ligt aan de
maatschappelijke marginalisatie waarmee armoede vaak gepaard gaat. Burgers
hebben dan ook een direct belang bij een democratische politieke ordening,
niet alleen om hun rechten en vrijheden te waarborgen, maar ook ter
bevordering van maatschappelijke welvaart en een evenwichtige distributie
van arbeid en inkomen. Rechtszekerheid en rechtvaardigheid zijn vaak twee
kanten van één medaille. Om economische ontwikkeling gepaard te doen gaan
met een sociale verdeling van de welvaart blijkt de voorwaardenscheppende
omgeving van een functionerende rechtsstaat onmisbaar te zijn.
Het recht op ontwikkeling, waarbij de mens het centrale onderwerp is van
ontwikkeling en het recht heeft op participatie en medezeggenschap in dat
ontwikkelingsproces
, moet naar onze overtuiging dan ook worden gebaseerd op een benadering
waarbij de burger subject en niet slechts het object van ontwikkeling is.
Een dergelijke
human rights based approach to development
, die momenteel internationaal veel opgeld doet
, benadrukt dat een evenwichtige maatschappelijke ontwikkeling de meeste
kans van slagen heeft als burgers aanspraak kunnen maken op deelname aan het
openbaar bestuur, op een regering die verantwoording aflegt en op een
onafhankelijk rechtssysteem dat voor iedereen toegankelijk is. Het is om die
reden dat tweede ondergetekende de bereidheid van regeringen om te werken
aan goed bestuur, inclusief eerbiediging van de mensenrechten, als basis
neemt voor een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie. Daarnaast wordt
aan een aantal landen steun geboden op het gebied van goed bestuur,
mensenrechten en vredesopbouw (de zogeheten GMV-landen).
Het erfgoed op het gebied van de mensenrechten en dat op het terrein van
ontwikkelingssamenwerking zijn vanuit verschillende tradities tot stand
gekomen. Vanuit het individu bezien biedt het beginsel van de intrinsieke
menselijke waardigheid echter een gemeenschappelijk fundament. Vanuit het
collectief bezien kan daarnaast het belang van de rechtsstaat als
conditio sine qua non
voor de menselijke ontwikkeling niet genoeg onderstreept worden. Wij zoeken
daarom naar een betere conceptuele aansluiting tussen het
mensenrechtenbeleid en ontwikkelingssamenwerking, teneinde meer synergie
tussen beide beleidsvelden tot stand te brengen.
V Naar een betere naleving
In het voorgaande ging het om de interactie tussen mensenrechten en
conflicten en om de interactie tussen mensenrechten en ontwikkeling. We
kunnen nog een stapje verder gaan: in feite noopt de trits
human security - human rights - human development
ons tot betere inbedding van het mensenrechtenbeleid in een materie die
zowel breed als complex is: van conflictpreventie en -beheersing tot
ontwikkelingssamenwerking. Een betere inbedding van het mensenrechtenbeleid
binnen dit spectrum is als zodanig echter niet voldoende. Het is ons vooral
te doen om een effectievere inzet
van het beleid. De normen, "de moraal van het verhaal", zijn immers bekend.
Het is daarmee gaandeweg belangrijker geworden de focus te verleggen van
normstelling naar daadwerkelijke naleving en implementatie van deze normen.
Daartoe beogen wij een consequentere afstemming van beleid en middelen tot
stand te brengen, onder meer door een betere verankering van de
mensenrechten in ons apparaat. Hiervoor zijn het afgelopen jaar reeds
duidelijke aanzetten gegeven. Zo is begin 2000 de Afdeling Mensenrechten
ondergebracht in de nieuwe Directie Mensenrechten en Vredesopbouw (DMV), die
naast coördinatie van de humanitaire hulp ook vraagstukken op het gebied van
vredesopbouw en goed bestuur inclusief conflictpreventie behartigt, waardoor
de bescherming van de mensenrechten in het perspectief van deze bredere
materie is geplaatst. Tezelfdertijd is de Mensenrechtenambassadeur benoemd,
wier mandaat bovenal gericht is op het integreren van mensenrechten in alle
onderdelen van het buitenlands- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Vanuit
dit mandaat wordt zij tevens geacht de contacten met de Nederlandse
samenleving te onderhouden en uit te bouwen. Ook speelt zij een belangrijke
rol in het uitdragen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid in het
buitenland. Met het oog op een coherente beleidsuitvoering worden zowel de
Directie Mensenrechten en Vredesopbouw als de Mensenrechtenambassadeur door
ons beiden aangestuurd.
Naast een continuering van het multilaterale beleid zullen in het komende
jaar ook de regiodirecties en de posten verder worden betrokken bij de
uitvoering van het mensenrechtenbeleid. De verzilvering van dit beleid vindt
immers vooral plaats op landenniveau. Zo zal de multilaterale standaard -
bij de totstandkoming waarvan Nederland heel vaak een voortrekkersrol
vervult - nog stringenter moeten worden teruggekoppeld naar de bilaterale
praktijk van alledag.
Voor de goede orde: een zwaarder accent op naleving en implementatie van
mensenrechten impliceert wat ons betreft geen verschuiving naar bilateraal
beleid ten koste van multilaterale inspanningen: denk alleen al aan het werk
van de diverse toezichthoudende verdragscomités, die juist zo'n belangrijke
rol spelen in het beoordelen van voortgangsrapportages van landen op
mensenrechtengebied. Wel zal het werk in internationale fora, met inzet van
het beschikbare instrumentarium, uiteindelijk gericht moeten zijn op
positieve resultaten op landenniveau. Onderstaand wordt nader ingegaan op de
plaats van die fora, instrumenten en landen in de tenuitvoerlegging van ons
mensenrechtenbeleid.
Fora
Het mensenrechtenbeleid wordt traditioneel uitgedragen in verschillende
fora, en in de praktijk dikwijls in verschillende fora tegelijkertijd. Op
het terrein van de mensenrechten stelt Nederland zich steeds op als een
actieve en constructieve medespeler, of het nu gaat om de VN, de Raad van
Europa of de OVSE. In het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en
Veiligheidsbeleid (GBVB) wordt daarbij steeds gezocht naar afstemming en
samenwerking met onze EU-partners. In het geval van een uiteenlopende visie
van partners dienen afgewogen beslissingen te worden genomen, waarbij
factoren als politieke haalbaarheid en te verwachten effectiviteit een rol
spelen. Waar nodig blijft het daarnaast altijd mogelijk om langs bilaterale
weg eigen accenten in het mensenrechtenbeleid aan te brengen.
In dit verband dient ook te worden erkend dat in het gepolitiseerde
krachtenveld van de fora - waarvan de EU er zelf ook één is - het lang niet
altijd mogelijk is alle mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen. Dat
geldt zeker ook voor de VN-Mensenrechtencommissie. Landen die een krachtige
lobby kunnen ontplooien, kunnen zich aan bespreking onttrekken. Ook zijn er
landen die zich niet veel aantrekken van resoluties. Dit mag er echter niet
ertoe leiden dat wij onze handen van dergelijke fora aftrekken. Niet
onderschat moet worden welke morele steun van de Commissie uitgaat naar
organisaties en personen die zich in hun land inzetten voor verbeteringen
van de mensenrechtensituatie. In de bijlage wordt een uitgebreid overzicht
geboden van de mensenrechtenactiviteiten in de diverse multilaterale fora en
van de Nederlandse inspanningen terzake.
Instrumenten
In de strijd voor een betere naleving van de mensenrechten kan een beroep
gedaan worden op een aantal instrumenten van uiteenlopende aard en
reikwijdte. De opstelling van het betrokken land zelf is daarbij van
wezenlijk belang. In landen waar de regering bereid is zich in te zetten
voor vooruitgang op het terrein van de mensenrechten, kan de internationale
gemeenschap de helpende hand bieden in de vorm van adviserende diensten,
ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van mensenrechten, vredesopbouw en
goed bestuur, uitwisselingen op relevante vakterreinen of politieke
samenwerking. In landen waar de regering niet wil meewerken, moet de
internationale gemeenschap vaak overgaan tot veroordelende verklaringen en
resoluties, de inzet van Speciale Rapporteurs of andere mechanismen,
sanctiemaatregelen of boycots. In het uiterste geval kan humanitaire
interventie noodzakelijk blijken. Om een regering op het goede spoor te
houden dan wel te brengen, kan ook gebruik worden gemaakt van instrumenten
als stille diplomatie, démarches, instelling van een onderzoekscommissie of
het onderhouden van een dialoog op mensenrechtengebied. In veel situaties
wordt vaak een combinatie van instrumenten ingezet. Op twee instrumenten
wordt op verzoek van de Tweede Kamer onderstaand nader ingegaan.
(a) Mensenrechtendialoog
Binnen het GBVB van de EU wordt het instrument van de kritische dialoog
gebruikt met betrekking tot landen waar de mensenrechtensituatie slecht is.
Zo'n dialoog tracht door het aangaan van een discussie de
mensenrechtensituatie op den duur te verbeteren. Dit is vaak een zaak van
lange adem. Naast concrete verbeteringen in de mensenrechtensituatie staat
bewustwording op het gebied van mensenrechten centraal. Het kan daarbij gaan
om een aparte mensenrechtendialoog (zoals in het geval van China); of de
mensenrechtendialoog kan onderdeel zijn van een wijdere dialoog (zoals in
het geval van Iran en Soedan). In een separate brief is ingegaan op de
inspanningen van Nederland in de EU om de EU-China-mensenrechtendialoog meer
resultaatgericht te maken.
Overigens omvat het mensenrechtenbeleid jegens China meer dan alleen de
officiële dialoogronden. Ten eerste spelen de mensenrechten ook in de
bilaterale relatie een zeer belangrijke rol.
Ten tweede worden in EU-verband regelmatig démarches uitgevoerd in Beijing
over specifieke mensenrechtenschendingen en stelt de EU
mensenrechtenschendingen in China aan de orde in internationale
mensenrechtenfora. Daarnaast worden er juridische seminars georganiseerd,
die de discussie tussen Chinese en EU-academici bevorderen over onderwerpen
als de doodstraf, vakbondsvrijheid, alternatieve straffen en de goedkeuring
van de VN-mensenrechtenverdragen. Voorts is er een EU-programma van
technische hulp in het kader van de EU/China-dialoog, dat zich voor een
groot deel richt op het assisteren van China met betrekking tot de
goedkeuring van de VN-mensenrechtenverdragen en de daarvoor noodzakelijke
aanpassing van nationale wetgeving. In het Nederlandse
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid behoort China tot de landen waaraan
specifieke steun op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en
vredesopbouw mogelijk is (de zogeheten GMV-landen). Nu het
Memorandum of Understanding (MoU)
tussen China en de VN-Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens in
november 2000 is getekend, kan het GMV-programma in China werkelijk van
start gaan. Het programma zal aansluiten bij de in het
MoU
geïdentificeerde aandachtsgebieden en bij voorkeur via multilaterale
kanalen worden uitgevoerd. De aandacht gaat onder meer uit naar versterking
van de rechtsstaat en naar mensenrechteneducatie. Met dit alles is China een
voorbeeld van de veelzijdige inzet van het mensenrechteninstrumentarium,
hetgeen recht doet aan het gewicht en de complexiteit van het land.
(b) Statenklachtrecht
Zoals hiervoor al aangegeven, is mensenrechtenbeleid vaak een kwestie van
het hanteren van meerdere instrumenten tegelijkertijd. Dialoog, ook met
landen waar mensenrechten in ernstiger mate worden geschonden, lijkt als wij
de effectiviteit van mensenrechtenbeleid over de afgelopen decennia
bekijken, nog de meeste resultaten te boeken. Aan het andere uiterste, zo
men wil, van het spectrum van instrumenten ligt de klacht bij een
internationaal (semi-)rechterlijk orgaan. Geen dialoog, geen gesprek, maar
een dagvaarding en de strijd om het gelijk. In het kader van een effectief
mensenrechtenbeleid is het juridisch gelijk hebben, zelfs het gelijk
krijgen, echter niet het hoogste goed. Mensenrechtenbeleid is pas dan
effectief als het daadwerkelijk bijdraagt aan een verbetering van een
situatie en schendingen helpt voorkomen. Juridische procedures en meer in
het bijzonder een statenklacht, vormen een ultimum remedium en zijn ook
altijd als zodanig beschouwd. Statenklachten hebben tot nog toe ook niet ook
niet erg veel opgeleverd. In het kader van de Raad van Europa zijn een
aantal klachten ingediend bij het EVRM, maar die hebben - waar al van een
resultaat mag worden gesproken - eerder geleid tot langdurige
schikkingsprocedures dan tot significante verbeteringen. Een statenklacht in
het geval van grove schending van mensenrechten heeft eigenlijk alleen zin,
wanneer (een substantieel deel van) "de gemeenschap" die de (geschonden)
norm heeft opgesteld zo'n klacht indient. Een klacht van een enkel lid van
de gemeenschap, van één enkele staat, is vanuit de bescherming van
universele normen, van een gezamenlijk acquis, een zwaktebod. Immers, de
gemeenschap als geheel is kennelijk verdeeld over 'het gelijk', of durft
haar nek niet uit te steken. Waar nodig moet Nederland bereid zijn het
statenklachtrecht als instrument van mensenrechtenbescherming te hanteren,
maar dan wel met een zo groot aantal staten gezamenlijk.
Landen
Multilateraal beleid moet zijn uitwerking vinden op regionaal en nationaal
niveau. Met Hoge Commissaris Mary Robinson is Nederland van mening dat
regionale mechanismen goed kunnen inspelen op specifieke problemen in een
bepaald gebied. Ook bieden zij een podium voor de betrokken landen om
onderling praktische ervaringen uit te wisselen. Daarnaast mag worden
aangenomen dat regionale beschermings- en toezichtsmechanismen een gunstige
invloed hebben op de implementatie van mensenrechtennormen op nationaal
niveau.
De verantwoordelijkheid voor de bescherming van de rechten van de mens komt
niettemin primair de nationale staat toe. Het Nederlandse
mensenrechtenbeleid richt zich vooral op de volgende categorieën landen:
landen waar sprake is van ernstige en/of massale schendingen;
landen die willen toetreden tot de EU dan wel tot de Raad van Europa;
landen waarmee Nederland om historische of andere redenen bijzondere
betrekkingen onderhoudt.
De bescherming van de mensenrechten wereldwijd loopt zoals eerder aangegeven
als een rode draad door alle dossiers van het buitenlands beleid heen.
Andere doelstellingen van dat beleid, inclusief economische belangen, mogen
niet leiden tot het negeren van mensenrechtenschendingen. Niet alle, maar
wel veel landen blijken gevoelig voor kritiek op dit punt. Het is immers
vervelend voor landen als de slechte mensenrechtensituatie negatieve
gevolgen heeft voor de handelsbetrekkingen. Overigens kunnen bilaterale
handelsbetrekkingen juist ook een kanaal zijn om mensenrechtenschendingen
aan te kaarten. Wij moeten dus niet schromen waar nodig druk uit te oefenen
op landen om hun staat van dienst op het gebied van de mensenrechten te
verbeteren. Waar sprake is van ernstige en massale schendingen kunnen
sancties noodzakelijk zijn; deze worden in beginsel altijd in multilateraal
kader genomen.
Dergelijke sancties kunnen ook heroverweging van de handelsrelaties
omvatten. Op korte termijn kan het Nederlandse handelsbelang daarvan schade
ondervinden. Op langere termijn zijn echter ook onze eigen handelsbelangen
gediend met behoorlijk bestuur en respect voor de mensenrechten in die
landen waarmee commerciële banden worden onderhouden. Veel bedrijven zijn in
dat opzicht ook behoorlijk wat kieskeuriger geworden. Een samenleving die
geworteld is in rechtsstaat en democratie is immers over het algemeen
stabieler en biedt een aantrekkelijker investeringsklimaat. Zakelijke
belangen zijn in principe dan ook gebaat met een goede mensenrechtensituatie
in partnerlanden. Bedrijven kunnen daaraan zelf een actieve bijdrage leveren
door maatschappelijk verantwoord te ondernemen, onder andere door het in de
praktijk brengen van internationaal erkende normen en door het stimuleren
van de welvaart ter plaatse. Bij het bedrijfsleven dringt dit besef ook
steeds meer door, hetgeen onder meer blijkt uit de Ronde Tafelgesprekken die
een werkgeversorganisatie als het VNO/NCW met Amnesty International voert
over mensenrechten en ondernemen. Ook hebben enkele grote Nederlandse
multinationale ondernemingen hun eigen gedragscodes ontwikkeld en besteden
zij aandacht aan de mensenrechten in hun jaarverslagen.
In het bilaterale ontwikkelingsbeleid nemen de mensenrechten eveneens een prominente positie in. Zij spelen daarin op verschillende manieren een rol:
de mensenrechtensituatie in een land vormt integraal onderdeel van het
criterium 'goed bestuur' in de afweging of een land in aanmerking komt voor
een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie;
aan een aantal landen wordt specifieke steun geboden op het gebied van goed
bestuur,
mensenrechten en vredesopbouw (de zogeheten GMV-landen);
een ontwikkelingsbeleid waarin armoedebestrijding centraal staat, blijft een enorme impuls voor de verwezenlijking van de mensenrechten, met name (maar niet alleen) van de economische, sociale en culturele rechten.
Voorzover het gaat om financiële ondersteuning van concrete activiteiten
zullen, afhankelijk van het beleidsterrein waarop deze activiteiten zich
afspelen, naast ODA-middelen
in beperkte mate ook non-ODA-middelen kunnen worden ingezet voor de
bescherming en bevordering van de mensenrechten. Zo is voor 2001 fl 27,5
mln. beschikbaar lastens Ontwikkelingssamenwerking en fl 2 mln. lastens het
Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB). Ook kan voor het
ondersteunen van mensenrechtenactiviteiten een beroep worden gedaan op
MATRA-middelen
en op de Balkan-faciliteit.
Juist op landenniveau blijft ons streven gericht op een samenhangende aanpak
met nadruk op de praktische invulling. Het is ons te doen om concrete
vooruitgang in het naleven van de mensenrechten door regeringen veraf en
dichtbij, onder meer door aanmoediging en samenwerking. Zoals hierboven
uiteengezet, wordt daarbij gebruik gemaakt van uiteenlopende fora en
instrumenten op een beleidsveld dat strekt van inspanningen ter voorkoming
van conflicten tot bijdragen aan de verwezenlijking van het recht op
ontwikkeling. De keuzes die daaraan te pas komen, zijn vaak niet eenvoudig.
Nog minder eenvoudig is het om vast te stellen hoeveel succes die
inspanningen oogsten. Verwijzingen naar de bescherming van de mensenrechten
in de grondwet, of het aantal goedkeuringen van internationale verdragen,
zeggen immers weinig over daadwerkelijke naleving. Ook is niet altijd even
duidelijk welke verbeteringen moeten worden toegeschreven aan druk van
buitenaf, of aan ontwikkelingen van binnenuit. Mensenrechtenbeleid is voorts
niet altijd, maar wel vaak een zaak van lange adem. Kortom: hoe kunnen de
resultaten van ons beleid gemeten worden? Ook internationaal is er nog maar
weinig ervaring opgedaan met mensenrechteneffectrapportage. Wij volgen de
discussie over dit instrument met belangstelling en hopen dat nader
onderzoek zich op termijn zal vertalen in indicatoren die ons in staat
stellen de uitwerking van het mensenrechtenbeleid, bijvoorbeeld in EU- of
VN-verband, beter zichtbaar te maken. Wij zijn daarnaast van mening dat ook
bij tegenslag en uitblijvende resultaten de strijd voor de mensenrechten
niet kan en mag worden opgegeven.
VI Bredere allianties
Ongeacht de moeilijkheid zo niet onmogelijkheid om de effecten van het
mensenrechtenbeleid te meten, rust op ons de plicht om de beschikbare
middelen zo effectief mogelijk in te zetten. Soms komt dit neer op het
formuleren van intermediaire doelen. Zo kan het verstevigen van nationale en
internationale netwerken als tussentijds beleidsdoel worden gezien, in de
wetenschap dat die netwerken op den duur een middel vormen om betere
naleving en implementatie van mensenrechten te bewerkstelligen. Het vinden
van nieuwe partners en het benutten van nieuwe technologieën past in ons
streven naar een breed gedragen mensenrechtenbeleid, dat met inzet van
eigentijdse middelen opkomt voor de bescherming van mensenrechten.
Het "Global Compact"
Terwijl de onderlinge verwevenheid van een aantal mondiale problemen groeit,
worden geld- en informatiestromen in toenemende mate beheerst door
conglomeraten: wie de macht heeft en waar de besluiten worden genomen, is
lang niet altijd duidelijk. Wil de wereldgemeenschap ernst maken met de
uitdagingen waarvoor zij zich momenteel gesteld ziet, dan is een coherente
en eendrachtige aanpak geboden. In juli 2000 nam de Secretaris-Generaal van
de VN het initiatief tot het
Global Compact
. Dit VN-platform omvat een samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven,
werknemersorganisaties en "
civil society
" ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het
Global Compact
is gebaseerd op negen beginselen, die hun grondslag vinden in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens, de fundamentele beginselen over
arbeid van de ILO
en de zogeheten Rio-beginselen over milieu en ontwikkeling. De deelnemende
partners zijn overeengekomen om het
Global Compact
in hun eigen organisatie te bevorderen en jaarlijks aan te geven welke
vooruitgang is geboekt. Ook zullen zij in VN-kader nadere actie formuleren
op politiek en operationeel niveau. Mede vanwege de signaalfunctie
beschouwen wij het
Global Compact
als een nuttig initiatief, dat recht doet aan de toenemende macht van
multinationale ondernemingen en een nieuwe impuls kan geven aan het mondiale
debat over een aantal grens- en organisatie-overstijgende thema's.
Rol van het bedrijfsleven
In onze visie kan het internationaal opererende bedrijfsleven een
belangrijke rol vervullen bij de bevordering van mensenrechten, onder andere
door internationaal erkende normen systematisch in praktijk te brengen. Door
maatschappelijk verantwoord te ondernemen wordt niet alleen het eigen belang
van het bedrijf gediend, te weten winst en groei, maar kan ook worden
bijgedragen aan een rechtvaardiger en socialer samenleving. Dit hoeft niet
strijdig met elkaar te zijn. Welvarende samenlevingen zijn over het algemeen
stabieler en versterken het investeringsklimaat. Daarnaast lopen bedrijven
die verantwoord ondernemen minder risico geconfronteerd te worden met een
consumentenboycot. Binnen de OESO zijn de Richtlijnen voor multinationale
ondernemingen onlangs herzien; daarin wordt ook aandacht besteed aan
mensenrechten, vooral wat betreft respect voor de fundamentele arbeidsnormen
.
Steeds meer bedrijven ontwikkelen ook eigen gedragscodes. Dit juichen wij
toe, omdat juist zelfregulering van ondernemingen de beste waarborg biedt
dat normen daadwerkelijk zullen worden nageleefd. De
Mensenrechtenambassadeur is van plan de contacten met het bedrijfsleven te
intensiveren, teneinde van gedachten te wisselen over de invulling die aan
het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen kan worden gegeven en ook
om in bredere zin mogelijkheden te identificeren tot effectiever
samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op het gebied van de
mensenrechten - een bedrijfsleven dat terzake overigens al de nodige
activiteiten aan de dag legt. Voor de verdere uitwerking van de relatie
tussen het bedrijfsleven en maatschappelijk verantwoord ondernemen -
waaronder mensenrechten - verwijzen wij voorts naar de kabinetsreactie op
het SER-advies "De winst van waarden" (kamerstuk 26485, nr. 14) en naar de
brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Minister
voor Ontwikkelings-samenwerking en de Minister van Financiën, over de
relatie tussen maatschappelijk verantwoord ondernemen en het financieel
beleidsinstrumentarium (kamerstuk 26485, nr. 15).
Rol van niet-gouvernementele organisaties
Niet-gouvernementele organisaties (NGO's) spelen al sinds jaar en dag een
onmisbare rol bij het beschermen en bevorderen van mensenrechten. Zij
signaleren misstanden en oefenen druk uit op regeringen om deze te
verhelpen. Zij vertegenwoordigen individuen die de macht en middelen
ontberen om voor zichzelf op te komen en vormen zo de stem van de stemlozen.
Zij mobiliseren minderheden en dringen aan op anti-discriminatoire wet- en
regelgeving. In hun diversiteit en als vertolker van uiteenlopende
maatschappelijke geluiden en belangen vormen NGO's de belichaming van de
vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van associatie. Niet zelden vragen
en krijgen zij de aandacht van de internationale gemeenschap om misstanden
aanhangig te maken. Zo zijn het dikwijls NGO's die de eerste aanzet geven
tot actie om verbetering te brengen in de mensenrechtensituatie in een land.
Dergelijke actie kan variëren van diplomatieke druk tot financiële steun
voor specifieke activiteiten, zoals mensenrechteneducatie, training en
voorlichting. Nederland ondersteunt in een aantal ontwikkelingslanden de
programma's van lokale mensenrechtenorganisaties.
Zelfs onder zeer repressieve regimes blijken individuen, al of niet
georganiseerd, bereid tot grote risico's en persoonlijke offers om hun
maatschappelijke waakhondfunctie te kunnen vervullen. Dergelijke
human rights defenders
vormen het geweten van een samenleving en dienen waar mogelijk gesteund te
worden in hun strijd voor mensenrechten en democratie.
Ook in landen met een goede reputatie op het gebied van de mensenrechten
zijn NGO's vaak de luis in de pels van de overheid. Geen enkel land heeft
immers een perfecte staat van dienst. Is het klimaat gunstig, dan kunnen de
acties van regering en NGO's elkaar echter versterken. Voorbeelden hiervan
zijn de meldpunten voor racisme en voor kinderporno op het internet in
Nederland. Deze zijn door NGO's opgezet; bestrijding vindt plaats in nauwe
samenwerking met de overheid. Juist door dergelijke interactie, waarbij
ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid de nodige initiatieven neemt,
kunnen problemen effectief worden aangepakt.
De regering waardeert het engagement en de deskundigheid van veel
Nederlandse NGO's en stelt prijs op de wederzijdse uitwisseling van
inzichten en informatie waarvan veelvuldig sprake is. De
Mensenrechtenambassadeur weet een belangrijke taak voor zich weggelegd in
het onderhouden van de betrekkingen met de Nederlandse
mensenrechtenorganisaties en andere
stakeholders
op het gebied van de mensenrechten, zoals kerken en andere religieuze
organisaties, universiteiten, media, vakbonden, bedrijven en specifieke
belangengroepen.
Daarnaast onderhoudt de regering contacten met een aantal wereldwijd
opererende NGO's; ook onder hen bevinden zich organisaties die steun
ontvangen voor hun werk lastens ontwikkelingssamenwerkingsfondsen.
Inzet van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën
Voor
human rights defenders,
maar ook voor talloze gewone burgers zijn moderne informatie- en
communicatietechnologieën zoals internet, e-mail en mobiele telefoon zeer
instrumenteel in het afdwingen van hun rechten en vrijheden. Overheden
verliezen hun monopoliepositie en controle op informatiestromen. Met name
het internet biedt ongekende mogelijkheden tot informatievoorziening en
opbouw van wereldwijde netwerken. Het recht op vrijheid van meningsuiting en
op vrijheid van associatie wordt daarmee enorm versterkt. Internet kan
mensenrechten echter ook bedreigen. Racisme,
hate speech
, kinderporno et cetera vinden ruime verspreiding via het net. Zij dienen
actief bestreden te worden.
VII Aandachtspunten voor 2001 en verdere beleidsvoornemens
Een geïntegreerder aanpak van het mensenrechtenbeleid zoals hierboven
geschetst komt in feite neer op een verbreding en verdieping van dat beleid.
Dat vraagt om prioriteiten. Wij aarzelen echter om binnen het
mensenrechtenbeleid van "prioriteiten" te spreken. Is ons streven naar de
positieverbetering van vrouwen belangrijker dan onze inspanningen voor de
rechten van kinderen? Is een wijziging in de mensenrechtensituatie in Azië
van groter belang dan die in Afrika? Het is gevaarlijk ons te laten
verleiden tot een dergelijke selectiviteit. Feitelijk staat die op gespannen
voet met de universaliteit van de mensenrechten; zij gelden immers voor
iedereen, overal en altijd. In de praktijk moeten er niettemin keuzes worden
gemaakt.
Voor de korte termijn zijn deze bovenal pragmatisch ingegeven: Wat komt er
op ons af? Wat is het te verwachten resultaat? Is er internationaal
momentum? Is er voor Nederland reden om een trekkersrol te vervullen? Met
dergelijke afwegingen in het achterhoofd zijn wij tot de volgende
aandachtspunten voor 2001 gekomen:
Vrijheid van godsdienst of overtuiging
Nederland heeft een traditie hoog te houden op het gebied van de vrijheid
van godsdienst of overtuiging. Het gaat daarnaast om een belangrijk thema in
OVSE- en VN-verband; binnen de OVSE is Nederland voor de EU woordvoerder
voor dit onderwerp. In een aantal OVSE-lidstaten is de relevantie van het
onderwerp recent weer toegenomen door aanname of voorbereiding van
restrictieve wetgeving terzake. Nederland zal in OVSE-kader op 26 juni 2001
te Den Haag een seminar organiseren over de vrijheid van godsdienst of
overtuiging in het OVSE-gebied.
Bestrijding van racisme
De aanloop naar en resultaten van de VN-Wereldconferentie (Durban, september
2001) vormen een belangrijke nieuwe impuls in de strijd tegen racisme. Zo
zal op het terrein van het buitenlands beleid worden getracht om binnen de
Europese regio uitvoering te geven aan de Politieke Verklaring en Conclusies
van de Europese Regionale Conferentie tegen Racisme. Na de Wereldconferentie
moet dit leiden tot een Actieplan voor Europa. Via ontwikkelingssamenwerking
wordt waar mogelijk steun geboden aan lokale initiatieven gericht op een
goede nationale inbreng ten behoeve van de conferentie.
Uitbanning van marteling
De regering voelt zich aangesproken door de wereldwijde campagne van Amnesty
International voor de uitbanning van marteling die in oktober 2000 van start
is gegaan. Daarom heeft de regering er bij het EU-voorzitterschap op
aangedrongen om richtlijnen voor het EU-beleid jegens derde landen inzake
foltering op te stellen. Inspanningen terzake hebben geleid tot aanname van
deze Richtlijnen door de Algemene Raad van 9 april 2001. Verder zal de
regering zich in 2001 actief blijven inspannen voor de totstandkoming van
een facultatief protocol bij het Anti-Folterverdrag. Dit protocol zou moeten
voorzien in een regeling voor een internationaal inspectieregime van
gevangenissen, waardoor een bijdrage kan worden geleverd aan het voorkomen
van marteling in de wereld.
De rechten van het kind
In september 2001 zal een Speciale Zitting van de AVVN plaatshebben in
navolging van de eerdere Wereldkindertop. Ook zal in Yokohama (Japan) in
december 2001 opnieuw een conferentie worden gewijd aan de seksuele
exploitatie van kinderen. Nederland zal bij deze conferenties wereldwijde
naleving bepleiten van de rechten van het kind zoals vastgelegd in het
Verdrag inzake de Rechten van het Kind, en onder meer aandacht vragen voor
toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, bescherming van kinderen in
oorlogssituaties en bestrijding van kinderpornografie. Daarnaast vindt
Nederland jeugdparticipatie belangrijk en zal in de delegatie naar de
Speciale Zitting een kind deelnemen.
Buiten deze aandachtspunten voor 2001 blijven wij gericht op een nadere
invulling van de relatie tussen mensenrechten en conflicten enerzijds en
mensenrechten en ontwikkeling anderzijds. Voor wat betreft mensenrechten en
conflicten zijn al de nodige lijnen uitgezet.
In de eerste plaats is sprake van gestage beleidsontwikkeling op het gebied
van conflictpreventie, waarin de bescherming van de mensenrechten een
belangrijke plaats inneemt. Over conflictpreventie is een notitie in
voorbereiding. In de praktijk vindt op dit terrein reeds een groot aantal
activiteiten plaats, variërend van politieke druk en diplomatieke
bemiddeling tot financiële hulp en technische assistentie. Te denken valt
bijvoorbeeld aan het ondersteunen van de inspanningen in Midden- en
Oost-Europa van de Hoge Commissaris inzake de Nationale Minderheden van de
OVSE, de heer Max van der Stoel, maar ook aan onze bijdrage aan het
Conflictpreventiecentrum van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in Addis
Abeba.
Ook op het gebied van conflictbeheersing
blijft Nederland zeer actief. De aanzienlijke Nederlandse bijdrage aan de
United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea
(UNMEE) getuigt daarvan. Hetzelfde geldt voor de instelling van het
Vredesfonds (fl 15 mln. per jaar), dat zich onder meer richt op financiering
van activiteiten in het kader van vredesoperaties door ontwikkelingslanden.
Los van concrete activiteiten is het beleid met betrekking tot
conflictbeheersing en mensenrechten in de afgelopen periode meer ingekleurd.
Zo verscheen in 2000 de reeds eerder genoemde notitie inzake het
sanctiebeleid van de regering.
Tevens speelde Nederland de afgelopen periode een voortrekkersrol in het
internationale debat over de legitimiteit van militaire interventie op
humanitaire gronden, waarover onder meer een drietal internationale seminars
werd georganiseerd. Over dit onderwerp zal zeer binnenkort een notitie
verschijnen. Naar de toekomst kijkend heeft ook de discussie rond een
mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van het internationaal
humanitair recht onze aandacht.
In de post-conflictsituatie is het van belang om het respect voor de
mensenrechten opnieuw 'op de kaart' te zetten; geen vrede zonder
gerechtigheid. In de praktijk geeft Nederland hieraan reeds vorm door het
verlenen van hulp bij de (weder)opbouw van de rechtsstaat, bijvoorbeeld door
steun aan het Balkan-Stabiliteitspact, en door het tegengaan van
straffeloosheid, zoals onder meer tot uitdrukking komt in onze inzet voor
het Internationaal Strafhof. Zonder te kunnen anticiperen op de concrete
invulling van dit concept in de toekomst, zien wij het begrip universele
jurisdictie aan de horizon verschijnen - ook dit begrip biedt wellicht nog
ruimte voor een nadere invulling van beleid ter bescherming van de
mensenrechten in post-conflictsituaties.
Ook op het gebied van mensenrechten en ontwikkeling wordt gezocht naar een
betere coherentie en slagvaardigheid. Conceptueel valt er op dit vlak nog
het nodige werk te verrichten. Het gaat om transparantie en
accountability
van regeringen, om participatie en medezeggenschap van burgers, om gelijke
kansen en verdelingsvraagstukken op nationaal en internationaal niveau -
zoveel is duidelijk. Maar hoe rijmen wij al die begrippen in de
woordenstroom van de multilaterale fora met de praktijkervaringen van de
bilaterale ontwikkelingssamenwerking en omgekeerd? Deze vraag dringt zich in
toenemende mate op, reden waarom de regering terzake advies wil inwinnen bij
de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken. Het gaat erom beide
beleidsvelden beter met elkaar te doen sporen, conform de waarden en
uitgangspunten die eraan ten grondslag liggen.
Bezien vanuit bestaande VN-verdragen (CEDAW, CRC
), ligt een nadere uitwerking van de
human rights based approach
met betrekking tot de ontwikkeling van vrouwen respectievelijk kinderen in
de rede. Juist aangegane verdragsverplichtingen bieden een goede kapstok en
een praktische ingang om regeringen aan te spreken op naleving van hun
rechten, nadrukkelijk ook vanuit ontwikkelingsoptiek. Zo maakt Nederland
zich reeds jaren sterk voor de reproductieve en seksuele gezondheid en
rechten van vrouwen. Deze rechten zijn echter in het mensenrechtendiscours
nog onderbelicht, zoals ook door de AIV wordt gesteld.
Tijdens de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling
(Cairo, 1994) is, naast erkenning van het belang van reproductieve en
sexuele gezondheid, het begrip reproductieve rechten geformuleerd, waarbij
aansluiting is gezocht bij erkende mensenrechtennormen. De Sociale Top
(Kopenhagen, 1995) verklaarde reproductieve gezondheid tot één van de vijf
basisvoorzieningen waarin de internationale gemeenschap moest investeren.
Tijdens de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie (Beijing, 1995) is bepaald dat
onder de mensenrechten van vrouwen ook hun recht valt om zeggenschap te
hebben en te beslissen over zaken betreffende hun sexualiteit, inclusief
sexuele en reproductieve gezondheid, vrij van dwang, discriminatie en
geweld.
Mede omdat de uitoefening van reproductieve en seksuele rechten een
voorwaarde is om reproductieve gezondheid te kunnen bereiken, worden deze
rechten momenteel voornamelijk door middel van het
ontwikkelingssamenwerkingsinstrumentarium bevorderd.
In het najaar van 2001 zal op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een
intern seminar worden georganiseerd over de mensenrechtenbenadering van
ontwikkeling. Daarbij kan worden aangesloten op recente Zweedse en Britse
initiatieven terzake. Extern biedt Nederland reeds ondersteuning aan het
Programme for Human Rights Strengthening
(HURIST) van UNDP
in samenwerking met het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van
de Mens. Ook steunt Nederland het werk van de VN-Onafhankelijk Expert voor
het recht op ontwikkeling, de heer Arjun Sengupta.
De beleidsconsequenties van beide voornoemde gedachtelijnen overstijgen de
korte termijn; kant-en-klare recepten bestaan immers niet. Op zowel het
terrein van mensenrechten en conflicten als het terrein van mensenrechten en
ontwikkeling beogen wij in eerste instantie de actuele gedachtevorming te
peilen en de discussie te stimuleren tussen beleidsmakers, deskundigen uit
het veld, academici en andere geïnteresseerden. Hierbij kan onder meer
gebruik gemaakt worden van het groeiende netwerk van de
Mensenrechtenambassadeur. Dergelijke consultaties passen goed in het zoeken
naar bredere allianties waarvan in het voorgaande sprake was. De uitkomsten
van dit proces staan dan ook niet op voorhand vast, maar zullen mede
afhankelijk zijn van de inbreng en ideeën van derden. Deze aanpak kan de
verdere ontwikkeling van het mensenrechtenbeleid ten goede komen en het
draagvlak voor dit beleid versterken.
Tot slot blijft onze aandacht natuurlijk uitgaan naar het reguliere
werk-in-uitvoering over de gehele linie van het mensenrechtenbeleid: zie
daarvoor de bijlage. Ook daar blijft de antenne onverminderd gericht op
nieuwe ontwikkelingen, nieuwe terugslagen, nieuwe uitdagingen in de wereld
om ons heen. Het beleid moet daar soepel en gericht op kunnen inspelen,
opererend op basis van bestaande normen, werkend langs het meest effectieve
kanaal, steeds de juiste instrumenten kiezend, en dat alles met het oog op
een maximale effectiviteit. Het mensenrechtenstelsel is nog niet af, is
misschien wel nooit af. Maar het fundament is goed en het bouwwerk staat.
Wat ons betreft komt het zoals gezegd vooral aan op een praktische invulling
van het mensenrechtenbeleid, in samenwerking met oude en nieuwe partners.
Wij gaan daar graag mee verder.
****
BIJLAGE NOTITIE MENSENRECHTENBELEID 2001
Pag.
Verenigde Naties 1
Raad van Europa 4
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa 6
Europese Unie 8
Non-discriminatie 10
Afschaffing van de doodstraf 12
Vrijwaring van marteling 14
Vrijheid van godsdienst of overtuiging 16
Vrijheid van meningsuiting 18
Bescherming van de rechten van minderheden 19
Economische, sociale en culturele rechten 21
Recht op ontwikkeling 23
Vrouwen 24
Kinderen 26
Mensenrechtenactivisten en slachtoffers van mensenrechtenschendingen 28
Verenigde Naties
Vanaf de aanvaarding van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
(1948) heeft de VN een cruciale rol gespeeld bij het opstellen van
internationale normen op het gebied van de mensenrechten. De universaliteit
van deze normen wordt de laatste jaren eens te meer onderstreept door het
grote aantal nieuwe goedkeuringen van de zes belangrijkste
VN-mensenrechtenverdragen.
In 1990 had nog slechts 10 % van alle landen alle zes verdragen
goedgekeurd; tien jaar later is dit bijna de helft van alle landen
.
De internationale inspanningen raken daarmee in toenemende mate gericht op
een betere implementatie van de overeengekomen normen. Zo is in 1999 een
Facultatief Protocol bij het CEDAW aangenomen. Dit Protocol biedt vrouwen de
kans gehoord te worden door het CEDAW-Comité. Basis voor de tekst vormde een
Nederlands ontwerp opgesteld op een deskundigenbijeenkomst aan de
Universiteit van Maastricht. Totstandkoming van het Protocol was één van de
belangrijkste doelstellingen van de regering op het gebied van
vrouwenemancipatie. Nederland heeft het Facultatief Protocol als één van de
eerste landen ondertekend en inmiddels is de goedkeuringsprocedure in gang
gezet.
Ook bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn recent twee nieuwe
Facultatieve Protocollen tot stand gekomen; één op het gebied van de
bescherming van kinderen in gewapend conflict en één op het gebied van de
uitbanning van kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie. Tijdens
de Millennium-Top heeft Nederland beide Protocollen ondertekend. Binnen de
Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) was Nederland verder één van de
voorvechters van het Verdrag inzake het verbod op en onmiddellijke actie
voor de uitbanning van de ergste vormen van Kinderarbeid (ILO-Verdrag 182,
1999). Dit verdrag is eind 2000 goedgekeurd.
Naast verdragen kent de VN een groot aantal andere instrumenten ter
bevordering van de mensenrechten. Zo worden in de VN-Commissie voor de
Rechten van de Mens
en in de Derde Commissie van de AVVN
resoluties aangenomen, die zowel landensituaties als thema's kunnen
betreffen. Nederland nam de afgelopen jaren met succes het initiatief tot
resoluties in de Derde Commissie op het gebied van traditionele praktijken
die schadelijk zijn voor de gezondheid van vrouwen en meisjes (1997, 1998,
1999) en op het gebied van eerwraak (2000).
Een andere manier waarop de VN aandacht vraagt voor een belangrijk thema of
probleemgebied is het initiëren van een wereldconferentie. Zo zal in Durban
(Zuid-Afrika) in de eerste week van september 2001 de VN-Wereldconferentie
tegen racisme, discriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen van
intolerantie plaatsvinden. De VN-Hoge Commissaris voor de Rechten van de
Mens, mevrouw Mary Robinson, is benoemd als Secretaris-Generaal van deze
conferentie. Zij heeft elk land en elke regio opgeroepen zich in het
voorbereidingstraject te richten op de
eigen
problemen. Zo organiseerde de Raad van Europa in oktober 2000 in
Straatsburg de Europese Regionale Conferentie tegen Racisme "
All different all equal: from principle to practice
". Nederland is actief betrokken geweest bij de opstelling van de Politieke
Verklaring en Algemene Conclusies, die de Europese inbreng voor Durban
vormen. Nederland bepleit voorts een grote betrokkenheid van
niet-gouvernementele organisaties bij de voorbereiding van de
Wereldconferentie.
In september 2001 zal tevens een Speciale Zitting van de AVVN plaatsvinden
als
follow up
van de eerder gehouden Wereldkindertop (New York 1990). Nederland hecht
groot belang aan de bescherming van de rechten van kinderen en zal dan ook
een actieve bijdrage leveren aan deze zitting. Hetzelfde geldt voor de in
december 2001 te houden conferentie over sexuele uitbuiting van kinderen te
Yokohama (Japan) die opvolging biedt aan de eerste conferentie terzake in
Stockholm (Zweden) in 1995.
Het blijft daarnaast belangrijk dat de VN via de bestaande mechanismen
toezicht houdt op naleving van overeengekomen mensenrechtennormen. Zo is
Nederland voorstander van een sterke rol van de Verdragscomités, die zich
aan de hand van periodieke rapportages van de landen die partij zijn bij een
bepaald verdrag een oordeel vormen over de voortgang in de nationale
tenuitvoerlegging van de onder dat verdrag aangegane verplichtingen.
De concluderende observaties, algemene opmerkingen en/of aanbevelingen van
deze Comités bieden belangrijke handreikingen voor verdere verbetering in de
mensenrechtensituatie op landenniveau en invulling van afzonderlijke
mensenrechten.
Over een aantal zorgwekkende landensituaties brengt de VN-Commissie voor de
Rechten van de Mens specifieke resoluties uit. Daarin wordt dikwijls ook
mandaat verleend aan een Speciale Rapporteur of Vertegenwoordiger die
onderzoek doet naar en verslag aflegt over de mensenrechtensituatie in het
desbetreffende land. Verder kent de Commissie een aantal thematische
rapporteurs - inzake marteling, geweld tegen vrouwen, etcetera - die
evenzeer bijdragen aan een goede informatievoorziening van de Commissie en
suggesties aandragen voor verbetering op hun terrein. Daarnaast heeft de
regering de recente benoeming door de SGVN van een
Special Representative for Human Rights Defenders
toegejuicht; mevrouw Hina Jilani heeft haar mandaat in augustus 2000
opgevat.
Nederland steunt al deze mechanismen voor de volle honderd procent. In de
praktijk komt veel van het werk neer op
damage control
teneinde het erfgoed en het instrumentarium op mensenrechtengebied (normen,
verdragscomités, rapporteurs, etcetera) in stand te houden. Dat is
belangrijk voor Nederland, dat handhaving van de internationale rechtsorde
als hoofddoel van het buitenlands beleid aanmerkt. Dit maakt dat het werk
steeds slechts ten dele op de eigen prioriteiten gericht kan zijn; optreden
tegenover initiatieven die beogen bestaande normen of mandaten te
ondermijnen blijft minstens zo belangrijk.
Ook door beschikbaarstelling van deskundigheid tracht Nederland uitdrukking
te geven aan het belang dat ons land hecht aan goed functionerende
VN-mensenrechtenmechanismen. Zo is na een intensieve campagne Professor Jaap
Doek gekozen in het Comité voor de Rechten van het Kind en Professor Fried
van Hoof (met als substituut Professor Lammy Betten) in de de
VN-Subcommissie voor de Rechten van de Mens. Om al deze 'mechanismen' hun
werk te laten verrichten, is het van groot belang dat het Bureau van de Hoge
Commissaris, dat hen alle ambtelijk ondersteunt, goed functioneert. Via
diverse vrijwillige bijdragen voor uiteenlopende doeleinden steunt Nederland
het Bureau en een aantal van de daaronder ressorterende activiteiten.
Het is tot slot verheugend te constateren dat verscheidene VN-instellingen
de bescherming en bevordering van mensenrechten steeds meer tot hun
core business
lijken te rekenen.
Zo is een aantal VN-fondsen, waaronder UNDP en UNICEF, de afgelopen jaren
geïnteresseerd geraakt in de eerder genoemde
human rights based approach to development.
Dit sluit aan bij de Nederlandse wens om de mensenrechten beter geïntegreerd
te krijgen in het VN-systeem als geheel.
Raad van Europa
De in 1949 opgerichte Raad van Europa telt momenteel 41 lidstaten.
Lidmaatschap van de Raad brengt de verplichting mee de fundamentele waarden
van de organisatie op het gebied van de rechtsstaat, mensenrechten en
pluriforme democratie te onderschrijven en na te leven. Het Europees Verdrag
tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
(EVRM) vormt de kern van de mensenrechtenbescherming van de organisatie.
Andere belangrijke verdragen op het gebied van de mensenrechten zijn het
Europees Sociaal Handvest (1961), het Europees Verdrag ter voorkoming van
Marteling (1989), en het Kaderverdrag voor de bescherming van Nationale
Minderheden (1994).
Sinds de inwerkingtreding van het EVRM zijn twaalf Protocollen
totstandgekomen. Met het Elfde Protocol is het controlemechanisme van het
Verdrag gereorganiseerd. De toegenomen werklast leidde tot samenvoeging van
de Europese Commissie respectievelijk het Europese Hof voor de Rechten van
de Mens tot een nieuw, permanent Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
dat op 1 november 1998 operationeel is geworden. Ook dit Hof kampt echter
alweer met een groeiende werklast en achterstanden in de behandeling van
klachten. Nederland beschouwt een goed functionerend Hof van wezenlijk
belang voor naleving van de normen en waarden van de Raad van Europa. Naast
versterking van beleid en wetgeving in de nieuwe lidstaten vormt
capaciteitsversterking van het Hof voor Nederland daarom een prioriteit.
Goede wetgeving en goed beleid voorkomen mensenrechtenschendingen en
verminderen de werklast van het Hof. Omgekeerd kunnen uitspraken van het Hof
tot aanpassing van beleid en wetgeving dwingen.
Naast toezichthoudende verdragsorganen als het Hof en het Europees Comité
ter voorkoming van marteling leveren diverse commissies van onafhankelijke
deskundigen - zoals de Europese Commissie voor Democratie door Recht (de
Venetië Commissie) en de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie
(ECRI) - alsmede de comités van onafhankelijke deskundigen van het Europees
Sociaal Handvest
en van het Kaderverdrag voor de bescherming van Nationale Minderheden
belangrijke bijdragen aan de mensenrechtenbescherming in Europa.
De Raad is in hoog tempo uitgebreid met landen die weliswaar de
doelstellingen van de Raad onderschrijven, maar die nog een lange weg te
gaan hebben op het gebied van beleid en wetgeving. Nederland heeft er steeds
voor gepleit dat nieuwe toetreders in afdoende mate voldoen aan de
doelstellingen van de Raad van Europa alvorens ingestemd wordt met
toetreding, ook in het geval van de toetreding van Armenië en Azerbaijan.
Zijn landen eenmaal toegetreden, dan wordt veel gedaan aan advisering en
projectondersteuning.
Naast de toezichthoudende activiteiten van het Comité van Ministers en de
Parlementaire Assemblee speelt de Commissaris voor de Mensenrechten - wiens
functie is ingesteld bij de Verklaring van Boedapest (mei 1999) - een eigen
rol op het gebied van mensenrechtenbescherming. Zijn activiteiten om de
mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië een halt toe te roepen zijn hiervan
een voorbeeld.
Discriminatie vormt vaak de basis voor andere mensenrechtenschendingen.
Traditioneel bestaat binnen de Raad van Europa veel aandacht voor het
tegengaan van discriminatie, hetgeen nauw verbonden is met
minderhedenbescherming, gelijke behandeling van mannen en vrouwen,
bestrijding van discriminatie wegens sexuele voorkeur, en uitbanning van
racisme en intolerantie. Tijdens de viering van 50 jaar EVRM op 4 november
2000 in Rome is het Twaalfde Protocol inzake non-discriminatie door 25
landen, waaronder Nederland, ondertekend. Artikel 14 van het EVRM biedt
reeds een verbod op discriminatie in verband met één van de door het EVRM
beschermde rechten. Het Twaalfde Protocol bevat een ruimer, algemeen verbod
op discriminatie.
Het Kaderverdrag voor de bescherming van Nationale Minderheden bevat geen
individueel via de rechter afdwingbare rechten, doch beginselen op het
gebied van minderhedenbescherming, die staten verplicht zijn verder uit te
werken in hun nationale wetgeving. Deze beginselen hebben geen betrekking op
minderheden als collectief maar op personen die tot een minderheid behoren.
Ter voorbereiding op de VN-Wereldconferentie tegen Racisme heeft in oktober
2000 in Straatsburg de Europese Regionale Conferentie tegen Racisme
"All different all equal: from principle to practice
" plaatsgevonden. Nederland heeft actief bijgedragen aan de Politieke
Verklaring en de Algemene Conclusies die de inbreng vormen voor de
Wereldconferentie. Na de Wereldconferentie moet dit leiden tot een Regionaal
Actieplan op het gebied van bestrijding van racisme en intolerantie in
Europa.
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) - tot 1995
de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) - heeft in
de afgelopen 25 jaar een belangrijke rol gespeeld op het gebied van
mensenrechten in het door de OVSE bestreken gebied (de Europese landen,
inclusief Centraal Azië, de Verenigde Staten en Canada). De periode van
normstelling, die begon met de Slotakte van Helsinki van 1975, was met de
Slotdocumenten van de Conferentie over de Menselijke Dimensie van Kopenhagen
(1990) en Moskou (1991) in belangrijke mate voltooid. Vanaf die tijd richt
de OVSE zich in het bijzonder op de naleving van de bepalingen op het
terrein van de menselijke dimensie.
Om de stand van deze naleving te toetsen vindt sinds 1993 jaarlijks in
Warschau
de zogeheten Implementatiebijeenkomst over de Menselijke Dimensie plaats,
waaraan door vertegenwoordigers van deelnemende staten, internationale
organisaties en niet-gouvernementele organisaties wordt gesproken over de
situatie op het gebied van de menselijke dimensie in de onderscheiden
landen. De Implementatiebijeenkomst behandelt de diverse onderdelen van het
OVSE-acquis op thematische wijze, waarbij binnen de Europese Unie een
werkverdeling bestaat. Nederland is op deze bijeenkomst EU-woordvoerder voor
de onderwerpen godsdienstvrijheid en tolerantie en (afwisselend met Finland)
Roma en Sinti. De Implementatiebijeenkomst wordt afgesloten met een rapport
voor de OVSE-Permanente Raad in Wenen, waarin ook aanbevelingen zijn
opgenomen.
In 1990 werd het OVSE
Office for Democratic Institutions and Human Rig
hts (ODIHR) opgericht, dat is gevestigd te Warschau. Dit Bureau heeft tot
taak het bevorderen van democratische verkiezingen, in het bijzonder door
het waarnemen van de verkiezingsprocessen in daarvoor in aanmerking komende
landen, het bieden van praktische ondersteuning bij het consolideren van
democratische instellingen en mensenrechten en het versterken van de
rechtsstaat, alsmede het bijdragen aan conflictpreventie door het volgen van
de implementatie van de afspraken op het gebied van de menselijke dimensie.
Daarnaast bevindt zich op het ODIHR het Contactpunt voor aangelegenheden
betreffende Roma en Sinti. Het ODIHR voert ook trainingsprogramma's en
projecten uit, onder meer op het terrein van wetgeving,
mensenrechteneducatie en de mensenrechten van vrouwen. Nederland levert
hieraan een vrijwillige financiële bijdrage.
Het ODIHR organiseert jaarlijks in Warschau een seminar over een voor de
OVSE actueel onderwerp op het gebied van de menselijke dimensie. In 2000 was
dit een seminar over kinderen in gewapend conflict. Mede op Nederlands
aandringen is in 1996 een seminar gehouden over godsdienstvrijheid. Dat
heeft onder meer geleid tot de instelling van het ODIHR-panel van
deskundigen over dit onderwerp, waarin ook twee Nederlanders zitting hebben.
In 1999 werd in Wenen, wederom mede op initiatief van Nederland, één van de
drie jaarlijks plaatsvindende
Supplementary Human Dimension Meetings
aan dit onderwerp gewijd. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar de in
veel landen nog bestaande of nieuw ingevoerde restrictieve wetgeving op dit
gebied. Nederland zal op 26 juni 2001 te Den Haag een seminar organiseren
over vrijheid van godsdienst of overtuiging in het OVSE-gebied. Tijdens dit
seminar zal specifiek worden ingegaan op de actuele problematiek van
(her-)registratie- en vestigingseisen ten aanzien van religieuze
gemeenschappen. Het doel van het seminar is richtlijnen terzake op te
stellen en deze in een later stadium door de OVSE aanvaard te krijgen.
In een aantal landen bevinden zich OVSE-missies. Ongeacht het mandaat, dat sterk uiteen kan lopen, houden zij zich zonder uitzondering bezig met toezicht op naleving en met bevordering van de mensenrechten. Dit kan door het onderhouden van directe contacten met de betrokken regeringen, het signaleren van ontwikkelingen aan de Permanente Raad in Wenen en ook door het ondersteunen van activiteiten van het ODIHR. Bescherming van minderheden is een onderwerp dat in veel landen de bijzondere aandacht heeft.
De Hoge Commissaris inzake de Nationale Minderheden van de OVSE speelt een
belangrijke rol op het gebied van conflictpreventie. Bij
mensenrechtenschendingen gaat het immers vaak om schending van de rechten
van personen behorend tot bepaalde minderheidsgroepen. Discriminatie en
gebrek aan tolerantie ten opzichte van minderheden kunnen tot gewelddadige
conflicten leiden, die op hun beurt vaak weer aanleiding vormen voor
ernstige en massale schendingen. Goede bescherming van de rechten van
(personen behorend tot) nationale minderheden draagt daarentegen bij aan het
verminderen van etnische spanningen. De rol van de HCNM is deze spanningen
te identificeren en daarvoor, in dialoog met de regeringen en minderheden,
een oplossing te vinden.
Tot slot besteedt de OVSE besteedt veel aandacht aan de bescherming van het
recht op vrijheid van meningsuiting en het belang van vrije media. In 1996
is er een OVSE-vertegenwoordiger inzake de vrijheid van media ingesteld en
het ODIHR onderneemt verschillende activiteiten ter ondersteuning van vrije
media en onafhankelijke journalisten.
Europese Unie (EU)
De EU heeft zich in toenemende mate ontwikkeld van een economische
gemeenschap tot een unie gebaseerd op gemeenschappelijke normen en waarden.
Ook de mensenrechten behoren daartoe. Zowel het Verdrag betreffende de
Europese Unie (VEU) als het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap (VEG)
bevatten verscheidene voorzieningen met betrekking tot de mensenrechten,
die de grondslag vormen voor het EU-beleid op dit terrein.
Voor een groot deel gaat het daarbij om het externe beleid van de Unie. In
het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB)
worden regelmatig gemeenschappelijke strategieën, gemeenschappelijke
posities of gezamenlijke acties opgesteld, die geheel of ten dele gericht
zijn op mensenrechten en democratisering. Dit gemeenschappelijk beleid wordt
zowel in de betrekkingen met derde landen als in multilaterale fora
uitgedragen. Juist op een gevoelig onderwerp als de mensenrechten kan de
collectieve standpuntinname van vijftien regeringen minder gemakkelijk
terzijde geschoven worden dan de vragen of kritiek van één regering op dit
terrein. Mede daarom heeft de EU in haar streven naar universele afschaffing
van de doodstraf in 1998 de Richtlijnen voor beleid jegens derde landen
inzake de doodstraf aangenomen. In aansluiting op de wereldwijde campagne
tegen het martelen die Amnesty International in oktober 2000 is gestart,
heeft een aantal EU-partners waaronder Nederland aangedrongen op richtlijnen
inzake het anti-martelingbeleid van de EU. Inspanningen terzake hebben
geleid tot aanname van deze Richtlijnen door de Algemene Raad van 9 april
2001.
Uiteraard voelt de EU een bijzondere verantwoordelijkheid voor de
mensenrechtensituatie in de toetredingslanden. Voordat het lidmaatschap van
de Unie kan worden verkregen, dient de kandidaat-lidstaat in elk geval te
voldoen aan de Kopenhagen-criteria (1993). Daarin heeft de Europese Raad
verklaard dat het lidmaatschap van de Unie vereist dat het kandidaatland
zover is gekomen, dat het beschikt over stabiele instellingen die de
democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de
bescherming van minderheden garanderen. Bij hun toetreding tot de EU zullen
de nieuwe lidstaten zich ertoe verbinden de beginselen van het Verdrag
betreffende de Europese Unie na te leven, waaronder de eerbiediging van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Sinds het begin van de jaren negentig wordt in een groot aantal EU-handels-
en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen een mensenrechtenclausule
opgenomen.
Ook de nieuwe EU-ACP-overeenkomst die vorig jaar te Cotonou (Benin)
ondertekend is, verwijst naar het belang van respect voor de mensenrechten
en fundamentele vrijheden, democratie, de rechtsorde en een transparant en
verantwoordelijk bestuur als integraal onderdeel van duurzame ontwikkeling.
Sinds 1999 biedt het
European Initiative for Democracy and Human Rights
een specifiek kader voor projectfinanciering op het gebied van
democratisering en mensenrechten in derde landen.
Om een geloofwaardige gesprekspartner te blijven voor derde landen, is het
van belang dat de EU ook steeds blijft toezien op eerbiediging van de
mensenrechten binnen het gebied van de Unie. Bij dit interne beleid gaat het
onder meer om de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat
, om het streven naar een EU als zone van vrijheid, veiligheid en
gerechtigheid (de zogeheten
Tampere Milestones
), om de voortgaande strijd tegen sociale uitsluiting en om de bevordering
en bescherming van de rechten van kinderen en de rechten van vrouwen.
Ook de totstandkoming van de Politieke Verklaring over het EU-Handvest van
Grondrechten is in dit verband een belangrijke ontwikkeling. Het proces van
formulering en verankering van grondrechten in de EU is met deze Verklaring
echter nog niet voltooid. Nederland is van oordeel dat bepaalde grondrechten
uit de Politieke Verklaring binnen de EU ook juridisch bindende verankering
verdienen. De Politieke Verklaring kan daarbij als basis dienen. Van groot
belang is dat EVRM-rechten die in het EU-Handvest zijn opgenomen, niet
verschillend geïnterpreteerd worden. In het EU-Handvest is op instigatie van
Nederland een bepaling opgenomen die moet waarborgen dat geen verschillende
uitleg tussen bepalingen van het EU-Handvest en die van het EVRM zal
optreden. Tevens is Nederland er voorstander van dat de EU op termijn
toetreedt tot het EVRM, waardoor de kans op divergentie van interpretatie
eveneens verkleind wordt.
Om het EU-mensenrechtenbeleid zichtbaarder te maken, werd in 1999 besloten
tot het publiceren van een jaarlijks rapport over de mensenrechten.
Hierin wordt een overzicht gegeven van de fundamenten binnen de EU met
betrekking tot de mensenrechten alsmede van de instrumenten en activiteiten
in de relaties van de Unie met derde landen.
Non-discriminatie
Het non-discriminatiebeginsel is cruciaal voor de bescherming tegen
mensenrechtenschendingen.
Iedereen is gelijk voor de wet en heeft zonder onderscheid van persoon
recht op gelijke bescherming van de wet.
Staten hebben de verplichting erop toe te zien dat alle mensen op hun
grondgebied verzekerd zijn van bescherming tegen mensenrechtenschendingen.
Zij moeten zich inzetten om uitingen van discriminatie, racisme en
intolerantie te bestrijden. Een actief non-discriminatiebeleid richt zich op
bescherming van burgers door wetgeving, beleid, mensenrechteneducatie en
bewustwordingscampagnes. Ook onafhankelijke instellingen, zoals een
ombudsman, vervullen daarbij een belangrijke rol.
In Europa is de normstelling inzake non-discriminatie gestaag uitgebreid.
Een belangrijke ontwikkeling in de EU is de recent aanvaarde Richtlijn tegen
rassendiscriminatie in het kader van het Verdrag van Amsterdam. Binnen de
Raad van Europa is het Twaalfde Protocol bij het EVRM tot stand gekomen, dat
de werking van artikel 14 van het EVRM uitbreidt. Artikel 14 verbiedt
discriminatie in samenhang met een van de door het EVRM beschermde rechten.
Het Twaalfde Protocol omvat een ruimer algemeen discriminatieverbod. Het
Protocol past in een actief mensenrechtenbeleid van de Raad van Europa en
zijn lidstaten. Nederland heeft het Protocol op 4 november 2000 in Rome
ondertekend.
Nederlands beleid
Het Nederlandse beleid is gericht op bescherming en versterking van de
positie van personen behorend tot groepen in de samenleving die slachtoffer
zijn of dreigen te worden van discriminatie en intolerantie. Daarbij gaat
het onder andere om vrouwen, om personen die vanwege hun sexuele voorkeur
worden gediscrimineerd en om etnische, nationale en religieuze minderheden.
De VN-Wereldconferentie tegen Racisme, die de eerste week van september 2001
in Durban gehouden wordt, kan een belangrijke impuls geven aan de
wereldwijde bestrijding van discriminatie op grond van ras of etnische
afkomst. Doelstelling van de conferentie is het formuleren van maatregelen
en beleid op internationaal, regionaal en nationaal niveau ter bestrijding
van racisme, discriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen van
intolerantie. Op verzoek van de Secretaris-Generaal van de Wereldconferentie
richt elk land en elke regio zich op de eigen problemen bij de
voorbereiding van de conferentie. Zo organiseerde de Raad van Europa in
oktober 2000 in Straatsburg de Europese Regionale Conferentie tegen Racisme
"
All different all equal: from principle to practice
". Nederland is actief betrokken geweest bij de opstelling van de Politieke
Verklaring en Algemene Conclusies, die de inbreng van Europa voor de
Wereldconferentie vormen. Nederland heeft zich er eveneens actief voor
ingezet dat niet-gouvernementele organisaties een actieve rol vervullen voor
en tijdens de Wereldconferentie.
Nederlandse activiteiten
Nederland heeft financieel bijgedragen aan de Europese Regionale Conferentie
tegen Racisme. Ook is steun gegeven aan het mondiale voorbereidingsproces
van de VN-Wereldconferentie tegen racisme. Het geld wordt gebruikt voor de
ondersteuning van regionale activiteiten ter voorbereiding van de
conferentie, voor de bevordering van deelname door niet-gouvernementele
organisaties en voor een wereldwijde informatiecampagne over de
doelstellingen van de conferentie.
Afschaffing van de doodstraf
Er is geen artikel in internationale mensenrechtenverdragen dat het opleggen
en toepassen van de doodstraf expliciet verbiedt. Niettemin stelt artikel 6
van het VN-Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (BuPo, 1966), waarin
het recht op leven is neergelegd
,
wel duidelijke beperkingen aan het opleggen en uitvoeren van de doodstraf
(bijvoorbeeld niet op minderjarigen, zwangere vrouwen en geestelijk
gehandicapten; zie ook het Verdrag inzake de rechten van het Kind). Ook zijn
op basis van artikel 6 van het BuPo door de Economische en Sociale Raad van
de VN (ECOSOC)
safeguards
aangenomen, die als minimumstandaarden gelden en die in acht moeten worden
genomen bij het opleggen en uitvoeren van de doodstraf door landen, die de
doodstraf nog niet hebben afgeschaft. Daarnaast kunnen staten toetreden tot
het Tweede Facultatieve Protocol bij het BuPo
,
dat gericht is op afschaffing van de doodstraf. Nederland heeft dit
protocol in 1991 goedgekeurd. Een aantal mensenrechtenbepalingen zijn
specifiek van belang in situaties waarin de doodstraf wordt toegepast
,
zoals het recht op een eerlijk en onafhankelijk proces, inclusief het recht
op hoger beroep. Het schenden van deze rechten kan, wanneer de doodstraf
wordt opgelegd en uitgevoerd, leiden tot een schending van het recht op
leven.
De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa beschouwt oplegging van de
doodstraf als een onmenselijke en vernederende bestraffing, zoals bedoeld in
artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de
Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950). Het Zesde Protocol inzake
afschaffing van de doodstraf behoort tot het standaard-acquis, waartoe
toetredende landen zich verplichten. De Oost-Europese landen waar de
doodstraf nog bestaat, hebben bij toetreding tot de Raad van Europa een
moratorium afgekondigd. In alle lidstaten van de Raad van Europa is de
doodstraf afgeschaft of wordt de doodstraf niet langer uitgevoerd.
Nederlands beleid
Nederland zet zich in voor afschaffing van de doodstraf, niet alleen
bilateraal, maar vooral in nauwe samenwerking met EU-partners. Sinds de EU
in 1998 Richtlijnen voor beleid jegens derde landen inzake de doodstraf
heeft aangenomen, is de EU het voornaamste kanaal geworden voor Nederland om
wereldwijde afschaffing van de doodstraf te bewerkstelligen. In eerste
instantie roept de EU derde landen op de doodstraf af te schaffen of ten
minste een moratorium in te stellen. Als landen niettemin de doodstraf
opleggen en toepassen, dan dringt de EU aan op geleidelijke beperking van de
doodstraf, met inachtneming van bovengenoemde minimumstandaarden en maximale
transparantie bij doodvonnissen. Wanneer in individuele doodstrafgevallen
deze minimumstandaarden worden geschonden, voert de EU démarches uit of
wordt op andere wijze getracht hier aandacht op te vestigen.
In de VS vinden dergelijke démarches met grote regelmaat plaats. In november
2000 stelde het Amerikaanse hooggerechtshof, na onder meer démarches van de
EU, de executie van de zwakzinnige Johnny Paul Penry uit. Begin 2001 heeft
de EU ook bij de Japanse regering geprotesteerd tegen schendingen van de
minimumstandaarden bij het toepassen van de doodstraf.
Voorts heeft de EU onlangs, op initiatief van Nederland, besloten de
herinvoering van de doodstraf in Sri Lanka bij de Sri Lankese regering aan
de orde te stellen.
In 1999 en 2000 heeft
de EU tijdens de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens een resolutie
tegen de doodstraf ingediend, die met ruime meerderheid van stemmen werd
aangenomen. In de resolutie worden staten die de doodstraf nog kennen,
opgeroepen deze af te schaffen. Voorzover afschaffing niet kan plaatsvinden,
worden staten opgeroepen zich te houden aan de verplichtingen voortvloeiend
uit het BuPo en het Verdrag inzake de rechten van het Kind. Verder worden
staten aangespoord het aantal misdrijven waarop de doodstraf staat, te
beperken en een moratorium op de uitvoering ervan in te stellen. Nederland
heeft een actieve bijdrage geleverd aan het welslagen van de resolutie in
de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens. In de Algemene Vergadering van
de VN is het, vanwege krachtige tegenstand, nog niet mogelijk gebleken een
resolutie tegen de doodstraf aangenomen te krijgen.
Binnen de OVSE vormt de afschaffing van de doodstraf steeds een belangrijk agendapunt op de Implementatiebijeenkomsten over de Menselijke Dimensie.
Nederlandse activiteiten
In een aantal landen steunt Nederland ook concrete activiteiten in het kader
van het beleid voor de afschaffing van de doodstraf. Zo wordt in de
Filippijnen een bijdrage verleend aan een seminar over strafrecht en de
doodstraf. Ook in EU-kader worden projecten ondersteund die de démarches
tegen de doodstraf bij de Filippijnse autoriteiten kracht bij zetten. In de
VS wordt een project ondersteund ten laste van het Programma Ondersteuning
Buitenlands Beleid (POBB), dat de opstelling van een handboek behelst voor
het formuleren en indienen van zogenaamde
amicus curiae
brieven. Via deze brieven kunnen organisaties, die zich inzetten voor het
voorkomen van executies, zich voegen in de strafzaak.
Vrijwaring van marteling
Het recht op vrijwaring van marteling is een absolute mensenrechtennorm.
Er mag onder geen enkele omstandigheid een uitzondering op worden gemaakt.
Niettemin vinden wereldwijd nog steeds op grote schaal martelingen plaats.
Nederlands beleid
In het Nederlandse mensenrechtenbeleid zijn het tegengaan van foltering en
steun aan slachtoffers van martelingen altijd prioritaire aandachtsgebieden
geweest. In de jaren zeventig en tachtig betekende dit vooral het initiëren
en meewerken aan internationale normstelling, zoals het CAT, dat in 1984 tot
stand kwam. Ook voor het instellen van een VN-Speciale Rapporteur inzake
Marteling was Nederland een actief pleitbezorger. Het was de latere minister
van Buitenlandse Zaken Peter Kooijmans die de functie in 1985 voor het eerst
mocht vervullen (tot 1992). Daarnaast nam Nederland met een aantal andere
landen in 1981 in de Algemene Vergadering van de VN het initiatief om het
Vrijwillig Fonds voor Slachtoffers van Martelingen in te stellen. Momenteel
is een Nederlandse ambassadeur voorzitter van de bestuursraad van dit Fonds.
Tegenwoordig richt Nederland zich vooral op een betere implementatie en
naleving van bestaande normen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in onderhandelingen
in VN-verband over een protocol, waarin een regeling voor een internationaal
inspectieregime van gevangenissen moet worden neergelegd. Nederland streeft
naar een sterk inspectiesysteem dat overeenkomt met het Europese systeem van
missies door het Europese Comité ter voorkoming van Marteling (CPT). Dit
Comité kan zelf bepalen wanneer het naar een land gaat om onaangekondigd
gevangenissen te bezoeken. Nederland hecht veel waarde aan de totstandkoming
van het protocol, onder meer vanwege de preventieve werking die van
onaangekondigde missies uit kan gaan. Met gelijkgezinde staten praat
Nederland in een 'vriendengroep van het protocol' over initiatieven die
genomen kunnen worden om de moeizame onderhandelingen over het protocol
nieuw leven in te blazen.
Een nieuwe impuls in de strijd tegen marteling is gegeven door de recente
campagne ter voorkoming van marteling van
Amnesty International
. Op 18 oktober 2000 nam de Mensenrechtenambassadeur namens de Minister van
Buitenlandse Zaken het Vijfpuntenplan van
Amnesty International
in ontvangst. De regering zegde daarop toe zich binnen de EU te zullen
inspannen om te komen tot Richtlijnen voor beleid jegens derde landen inzake
marteling, waarmee net als bij de doodstraf een intensief en consistent
beleid op dit onderwerp gevoerd kan worden. Inspanningen terzake hebben
geleid tot aanname van deze Richtlijnen door de Algemene Raad van 9 april
2001. Daarnaast stelt Nederland in door haar gesteunde landen- en
themaresoluties en verklaringen in fora zoals de VN, de Raad van Europa en
de OVSE, marteling al dan niet in EU-verband aan de orde en worden landen
aangesproken op martelpraktijken. Ook in bilaterale contacten wordt het
onderwerp aan de orde gesteld.
Nederlandse activiteiten
Sinds de oprichting in 1981 stort Nederland jaarlijks een miljoen gulden in
het VN-Vrijwillig Fonds voor slachtoffers van foltering. In meer dan vijftig
landen worden uit dit fonds therapie- en rehabilitatieprogramma's alsmede
trainingsprojecten voor gezondheids-werkers, sociaal maatschappelijk werkers
en psychologen gefinancierd. Voorts biedt het Fonds assistentie bij de
ontwikkeling en toepassing van geschikte behandelingsmethodieken voor
slachtoffers van foltering. In de strijd tegen onmenselijke en vernederende
behandeling of bestraffing biedt Nederland steun aan verbetering van het
gevangeniswezen. Zo worden projecten ondersteund op het terrein van educatie
van gevangenispersoneel en gezondheidszorg voor gedetineerden. In Oeganda
werd aan de bouw van een nieuwe vrouwengevangenis bijgedragen. Ook wordt een
institutionele bijdrage gegeven aan de organisatie
Penal Reform International
, die hervormingen in het rechtssysteem en in gevangenissen in
ontwikkelingslanden bevordert, waaronder verbetering van de omstandigheden
in gevangenissen. Dergelijke projecten, waardoor de strijd tegen marteling
en tegen wrede behandeling of bestraffing wordt gediend, zullen ook in de
komende jaren op Nederlandse steun kunnen rekenen.
Vrijheid van godsdienst of overtuiging
De vrijheid van godsdienst of overtuiging is neergelegd in artikel 18 van de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948) en vervolgens
uitgewerkt in verschillende mondiale en regionale verdragen en verklaringen
op het gebied van mensenrechten. Verschillende VN-verdragscomités en het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens hebben nader invulling gegeven aan
deze bepalingen. Hieruit blijkt onder meer dat het begrippenpaar 'godsdienst
of overtuiging' alle theïstische, atheïstische en non-theïstische
overtuigingen dient te omvatten - zowel traditionele, nieuwe, bekende en
onbekende. Tevens benadrukken zij dat het staten alleen onder strikte
voorwaarden is toegestaan om uitingsvormen van godsdienst of overtuiging te
beperken. Het aanhangen dan wel veranderen van een bepaalde godsdienst of
overtuiging mag als zodanig nooit aan banden worden gelegd.
Sinds 1989 is de belangstelling voor vrijheid van godsdienst of overtuiging
in Midden- en Oost-Europa toegenomen. Na de val van de communistische
regimes zijn de mogelijkheden om uiting te geven aan religieuze of andere
levensovertuigingen hersteld of vergroot. Dit heeft geleid tot een
explosieve groei van kleine, reeds bestaande, alsook nieuwe religieuze
gemeenschappen. Zowel overheden als traditionele, gevestigde religieuze
gemeenschappen ervaren deze ontwikkeling soms als bedreigend. Hierbij speelt
ook een al dan niet vermeende vrees voor religieus extremisme een rol. In
verschillende landen in Midden- en Oost-Europa heeft dit geleid tot
voorbereiding of aanvaarding van wetten waarin onder meer restrictieve
(her-)registratie- en vestigingseisen ten aanzien van religieuze
gemeenschappen zijn opgenomen.
Nederlands beleid
De notitie die de regering in 1998 over de internationale bescherming van de
vrijheid van godsdienst of overtuiging heeft opgesteld, blijft de basis
vormen voor het Nederlandse beleid als het gaat om schendingen van deze
specifieke vrijheid.
Nederland zet zich in voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van
godsdienst of overtuiging wereldwijd en voor steun aan slachtoffers van
schendingen op dit gebied, ongeacht hun godsdienst of overtuiging. Nederland
laat zich onder meer binnen de OVSE en VN alsook bilateraal uit over
schendingen van de vrijheid van godsdienst of overtuiging. Binnen de EU zet
Nederland zich ervoor in dat schendingen van deze vrijheid bij autoriteiten
van derde landen aan de orde worden gesteld, bijvoorbeeld in het geval van
Iran, Nigeria, Soedan, Indonesië, China en in landen in Centraal-Azië.
In VN-kader zet Nederland zich elk jaar tijdens de zitting van de
VN-Commissie voor de Rechten van de Mens (voorjaar) en de zitting van de
Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN (najaar) actief in
voor godsdienstvrijheid. Zo neemt Nederland vaak het initiatief bij het
vermelden van verschillende landen in de zogenaamde EU-interventie inzake
landensituaties in verband met schendingen van godsdienstvrijheid en
ondersteunt Nederland de resoluties over dit thema. Tijdens de 55e zitting
van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens heeft Nederland een
nationale interventie gewijd aan verschillende aspecten van vrijheid van
godsdienst of overtuiging. Als voorbeeld van interreligieuze samenwerking
werd daarbij gewezen op de verschillende in Nederland bestaande lokale raden
voor levensbeschouwingen en religies.
Nederland profileert zich in de OVSE sterk op het gebied van de
godsdienstvrijheid. Mede door toedoen van Nederland is in de OVSE in 1996 en
in 1999 speciale aandacht aan het thema godsdienstvrijheid gegeven. Daarbij
werd onder meer ingegaan op thema's als de interreligieuze dialoog,
conflictpreventie, religieus pluralisme en toegestane beperkingen op de
godsdienstvrijheid. Binnen de OVSE is Nederland voor de EU woordvoerder voor
dit onderwerp. Ook hebben twee Nederlanders zitting in het adviserend panel
van deskundigen op het gebied van godsdienstvrijheid.
Van Nederlandse kant wordt regelmatig deelgenomen aan verschillende
nationale en internationale conferenties over vrijheid van godsdienst of
overtuiging, dikwijls georganiseerd door niet-gouvernementele organisaties.
Naar aanleiding van een in augustus 1998 gehouden conferentie in Noorwegen
heeft een Nederlandse deskundige zitting genomen in de internationale
adviserende raad van de
Oslo Coalition of Freedom of Religion or Belief
. Ter gelegenheid van de 20ste verjaardag van de VN-Verklaring inzake
vrijheid van godsdienst of overtuiging (1981) zal Nederland deelnemen aan
een internationale consultatieve conferentie in Madrid over schooleducatie
in relatie tot vrijheid van godsdienst of overtuiging, tolerantie en
non-discriminatie, die door de VN-Speciale Rapporteur inzake vrijheid van
godsdienst of overtuiging in samenwerking met de Spaanse regering wordt
georganiseerd.
Nederlandse activiteiten
De regering heeft bijgedragen aan het totstandkomen van de internationale
publicatie "
Freedom of religion: a precious human right
" en de naar aanleiding daarvan op 5 december 2000 door Bureau
Beleidsvorming Ontwikkelingssamenwerking, Justitia et Pax en de Nederlandse
Zendingsraad georganiseerde conferentie "Godsdienstvrijheid: een kostbaar
mensenrecht".
Nederland zal in OVSE-kader op 26 juni 2001 te Den Haag een seminar
organiseren over vrijheid van godsdienst of overtuiging in het OVSE-gebied.
Tijdens dit seminar zal specifiek worden ingaan op de actuele problematiek
van (her-)registratie- en vestigingseisen ten aanzien van religieuze
gemeenschappen. Het doel van het seminar is richtlijnen terzake op te
stellen en deze in een later stadium door de OVSE aanvaard te krijgen. Met
het oog op dit seminar heeft de regering onlangs de Adviesraad
Internationale Vraagstukken gevraagd te adviseren over de minimale vereisten
waaraan wetgeving betreffende (her-)registratie- en vestigingseisen ten
aanzien van religieuze gemeenschappen moet voldoen op basis van
internationale normen op het gebied van mensenrechten, met inbegrip van de
toegestane beperkingen op de vrijheid van godsdienst of overtuiging.
Vrijheid van meningsuiting
De vrijheid van meningsuiting vormt de hoeksteen van de democratische
rechtsstaat. Zonder deze vrijheid zijn andere mensenrechten moeilijk te
realiseren. Ook is de vrijheid van meningsuiting onontbeerlijk voor sociale,
economische en politieke ontwikkeling.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich in een groot aantal
zaken uitgesproken over de reikwijdte van het recht op vrijheid van
meningsuiting, met name over de mate waarin de overheid deze vrijheid kan
beperken ten gunste van andere rechten, bijvoorbeeld het recht op
non-discriminatie.
De vrijheid van meningsuiting wordt in een samenleving onder meer bevorderd
door een open informatiebeleid in de publieke sector met inbegrip van
toegang tot informatie. Belangrijk is verder vrijheid van censuur of andere
vormen van controle of beperking op informatieverschaffing in het algemeen
en het bevorderen van vrije onafhankelijke media die de diversiteit van
opvattingen in een samenleving kunnen vertegenwoordigen.
Nederlands beleid
Aangezien de normstelling op het gebied van de vrijheid van meningsuiting
grotendeels is voltooid, richt het Nederlandse beleid zich vooral op de
naleving van de vrijheid van meningsuiting door het steunen van
niet-gouvernementele organisaties die actief zijn in landen waar deze
vrijheid wordt geschonden. Daarnaast spreekt Nederland, al dan niet in
EU-verband, landen in verschillende internationale fora zoals de VN, OVSE en
de Raad van Europa aan op schendingen van het recht op vrijheid van
meningsuiting. Nederland zet zich ook actief in voor de resolutie in de
VN-Commissie voor de Rechten van de Mens over dit thema. De vrijheid van
meningsuiting vormt verder een belangrijk element in verschillende
landenresoluties van de Commissie. Ook de OVSE besteedt veel aandacht aan de
bescherming van het recht op vrijheid van meningsuiting en het belang van
vrije media. In 1996 is er een OVSE-vertegenwoordiger inzake de vrijheid van
media ingesteld en het
Office for Democratic Institutions and Human Rights
(ODIHR)
onderneemt verschillende activiteiten ter ondersteuning van vrije media en
onafhankelijke journalisten.
Nederlandse activiteiten
Sinds 1995 steunt Nederland de internationale mensenrechtenorganisatie
Article XIX,
die zich wereldwijd inzet voor de vrijheid van meningsuiting, onder meer
door de versterking van lokale structuren en organisaties die op dit terrein
werken. Daarnaast bevordert Nederland de vrije nieuwsgaring op de Balkan via
niet-gouvernementele organisaties die onafhankelijke media ondersteunen. Ook
ondersteunt Nederland een aantal activiteiten in de Palestijnse Gebieden,
Egypte en Jemen, die het respect voor de internationale rechtsnormen en het
maatschappelijk debat inzake vrijheid van meningsuiting beogen te
bevorderen.
Bescherming van de rechten van minderheden
In de jaren negentig is de bescherming van de rechten van nationale
minderheden uitgegroeid tot een prioritair aandachtsgebied in
internationale fora zoals de VN, de Raad van Europa en de OVSE. Al bestaan
hierover nog geen eenduidige definities, vast staat dat minderheden zich
door hun linguïstische, etnische, religieuze of culturele kenmerken
onderscheiden van de meerderheid en dat zij hun identiteit willen behouden.
Vaak zijn minderheden en inheemse volken het slachtoffer van discriminatie,
racisme en (religieuze) intolerantie. Waar rechten van minderheden in het
geding zijn, kunnen interne of zelfs internationale crises ontstaan. De
recente gebeurtenissen in Kosovo, maar ook de genocide in Rwanda en het
conflict op de Molukken zijn hier voorbeelden van.
Al bestaat er geen specifiek VN-verdrag voor de bescherming van minderheden, in de VN neemt de aandacht hiervoor toe, onder meer door de aanvaarding, eind 1992, van de VN-Verklaring inzake de rechten van personen die behoren tot nationale, etnische, religieuze of linguïstische minderheden. De VN-Wereldconferentie tegen Racisme, die begin september 2001 plaatsvindt in Durban, zal een belangrijke impuls moeten geven aan de normstelling en naleving van regels inzake minderhedenbescherming.
Op regionaal niveau besteden de OVSE en de Raad van Europa veel aandacht aan
de bescherming van personen behorend tot minderheden in Europa. De in 1992
ingestelde Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden van de OVSE speelt
hierbij een belangrijke rol. In de Raad van Europa is het Kaderverdrag voor
de bescherming van Nationale Minderheden (aangenomen in 1994) inmiddels in
werking getreden.
Nederlands beleid
Het Nederlandse beleid is gericht op ondersteuning van de positie van
minderheden wereldwijd. Nederland spreekt landen bilateraal en multilateraal
aan op hun minderhedenbeleid. Minderheden zijn vaak slachtoffer van
discriminatie op het gebied van zowel hun burger- en politieke rechten als
van hun economische, sociale en culturele rechten. In Europa spitst de
Nederlandse aandacht zich toe op de versterking van het minderhedenbeleid in
de landen van de OVSE en de Raad van Europa. In OVSE- en bilateraal verband
wordt de achterstandspositie van minderheden zoals Roma en Sinti regelmatig
aan de orde gesteld. Nederland hoopt binnenkort de goedkeuringsprocedure van
het Kaderverdrag voor de bescherming van Nationale Minderheden afgerond te
hebben, zodat de Nederlandse wetgeving overeenkomstig de beginselen van dit
verdrag kan worden aangepast. Een adviserend comité van de Raad van Europa
houdt toezicht op het Kaderverdrag door op grond van landenrapportages te
beoordelen of een lidstaat aan zijn verdragsverplichtingen inzake
non-discriminatie en bescherming van minderheden voldoet.
In het Nederlandse beleid is tevens aandacht voor de positie van inheemse
volken. Het Nederlandse beleid richt zich voornamelijk op ondersteuning van
activiteiten van niet-gouvernementele organisaties in landen waarmee
Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt.
Nederlandse activiteiten
Nederland geeft een institutionele bijdrage aan de organisatie
Minority Rights Group
, die zich wereldwijd inzet voor de bevordering van mensenrechten van
etnische, religieuze en linguïstische minderheden en van inheemse volken.
Verder draagt de regering financieel bij aan het werk van het VN-Vrijwillig
Fonds voor inheemse volken, dat onder meer de afvaardiging van
vertegenwoordigers van inheemse volken mogelijk maakt naar voor hen
relevante internationale fora. Daarnaast heeft de regering recentelijk een
bijdrage van fl 200.000 toegezegd aan het Nederlands Centrum voor Inheemse
Volken (NCIV) voor de organisatie van een internationale conferentie, in mei
2001 te Guatemala, van vertegenwoordigers van inheemse volken ter
voorbereiding op de VN-Wereldconferentie tegen Racisme. Ook binnen het
MATRA-programma (maatschappelijke transformatie in Oost-Europa) steunt
Nederland activiteiten ter bescherming en versterking van de positie van
minderheden. Tot slot ondersteunt Nederland activiteiten voor minderheden,
met name ten behoeve van Roma, binnen het Stabiliteitspact voor de Balkan.
Economische, sociale en culturele rechten
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 1948) bevat in de
artikelen 22 tot en met 26 een opsomming van economische, sociale en
culturele rechten. Deze zijn nader uitgewerkt in het VN-Verdrag inzake
Economische, Sociale en Culturele Rechten (ESC-Verdrag, 1966). Deze rechten
omvatten onder meer het recht op arbeid, het recht op vrije keuze van
beroep, het recht op onderwijs en het recht op een adequate levensstandaard,
waaronder adequate voeding, huisvesting en geneeskundige zorg. Artikel 2 van
het ESC-verdrag legt aan nationale staten de verplichting op om alle
passende maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als in het kader van
internationale hulp, om steeds nader tot een algehele verwezenlijking van de
rechten te komen.
In de loop der tijd ontstond er een verwijdering tussen de Burger- en
Politieke (BuPo-) rechten en de ESC-rechten vanwege het verschil in hardheid
van de verplichting die de staat zou hebben: een direct voor de rechter
inroepbare onthoudingsverplichting ten aanzien van BuPo-rechten tegenover
een niet direct afdwingbare inspanningsverplichting ten aanzien van
ESC-rechten.
In de jaren negentig begon het besef van de ondeelbaarheid van alle
mensenrechten weer opgeld te doen. De slotverklaring van de
VN-Wereldconferentie Mensenrechten (1993) benadrukt het uitgangspunt van
ondeelbaarheid, onderlinge afhankelijkheid en samenhang van alle
mensenrechten en legt staten de verplichting op deze rechten gelijkwaardig
te behandelen. Dit brengt onder meer met zich mee dat de
inspanningsverplichting van staten om de ESC-rechten geleidelijk aan te
realiseren, niet betekent dat zij niet op implementatie kunnen worden
aangesproken. Het feit dat het recht op vrijheid van meningsuiting een
instrument is om aandacht voor gebrek aan sociaal-economische voorzieningen
te mobiliseren, geeft de sterke samenhang tussen BuPo- en ESC-rechten aan.
Nederlands beleid
Het Nederlandse mensenrechtenbeleid zal de komende jaren meer dan voorheen
worden gevoerd vanuit het inzicht dat BuPo-rechten en ESC-rechten
gelijkwaardig zijn, onderling samenhangen en elkaar versterken.
Ontwikkelingssamenwerking kan bijdragen aan het creëren van condities
waarbinnen het respect voor mensenrechten gedijt. Meer direct is
ontwikkelingssamenwerking, waarin armoedebestrijding centraal staat, een
belangrijk instrument voor het realiseren van ESC-rechten. Het gaat daarbij
om meer dan het bereiken van een bepaalde graad van sociaal-economische
ontwikkeling. Een evenwichtige spreiding van welvaart, sociale
rechtvaardigheid en non-discriminatie zijn minstens zo belangrijk. Daartoe
is de mogelijkheid van burgers om inspraak te hebben in de ontwikkeling van
het land onontbeerlijk.
De ESC-rechten zijn door de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten tot
één van de prioriteiten van haar beleid gemaakt. De Nederlandse regering
steunt haar daarbij. In 1998 riep de toenmalige minister van Buitenlandse
Zaken de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens op de onevenwichtigheid in
de aandacht voor BuPo-rechten ten opzichte van ESC-rechten te corrigeren.
Inmiddels heeft de Commissie drie speciale rapporteurs op het terrein van
ESC-rechten benoemd: voor het recht op onderwijs (1998), het recht op
huisvesting (2000) en het recht op voedsel (2000). Voorts heeft de Commissie
verschillende onafhankelijke deskundigen het mandaat verleend om methodes te
ontwikkelen voor een betere naleving van verschillende ESC-rechten.
Daarnaast heeft Nederland in de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens een
oproep gedaan aan VN-instellingen zoals de WHO, de FAO en de ILO, en de
internationale financiële instellingen om beter inzicht te bieden in de
wijze waarop verwezenlijking van ESC-rechten een rol speelt in uitvoering
van hun mandaten.
Evenals voor de BuPo-rechten bestaat er een verdragscomité voor ESC-rechten,
dat de rapportages van regeringen beoordeelt over de naleving van hun
verplichtingen onder het ESC-verdrag en aanbevelingen doet voor verbeterde
implementatie. Nederland hecht aan een versterking van deze verdragscomités.
De regering heeft zich tot dusverre geen voorstander betoond van een
facultatief protocol bij het ESC-verdrag, dat een individueel klachtrecht
zou regelen overeenkomstig het protocol bij het BuPo-verdrag. De
belangrijkste bezwaren blijven de geringe mate van afdwingbaarheid van
ESC-rechten alsmede de geringe meetbaarheid van schendingen, die samenhangt
met de afwezigheid van internationale mimimum-standaarden. In 2000 is een
discussie gestart met verschillende niet-gouvernementele organisaties over
de wenselijkheid van een facultatief protocol. De Nederlandse regering
blijft
de gedachtewisseling en informatie over voortschrijdende inzichten met
betrekking tot een individueel klachtrecht bij het ESC-verdrag op prijs
stellen.
Nederlandse activiteiten
Talloze activiteiten die worden gefinancierd lastens
Ontwikkelingssamenwerking dragen bij aan de verwezenlijking van ESC-rechten
van mensen in de hele wereld. Te denken valt aan interventies op het gebied
van voedsel, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, enzovoort. Het gaat er
daarbij niet alleen om dat mensen toegang tot voorzieningen krijgen, maar
ook dat zij zich bewust worden van hun rechten terzake. Dit onderstreept het
belang van mensenrechteneducatie.
Recht op ontwikkeling
In december 1986 werd de Verklaring inzake het Recht op Ontwikkeling door de
Algemene Vergadering van de VN aanvaard. Hierin wordt ontwikkeling
gedefinieerd als een alomvattend economisch, sociaal, cultureel en politiek
proces, gericht op de voortdurende verbetering van het welzijn van de
bevolking als geheel en van alle individuen, op basis van hun actieve, vrije
en zinvolle participatie in het proces en in een eerlijke verdeling van de
vruchten ervan. Tijdens de VN-Wereldconferentie Mensenrechten in 1993 werd
herbevestigd dat het recht op ontwikkeling een universeel en onvervreemdbaar
recht van de mens is. Dit recht houdt in dat de mens het centrale subject
van ontwikkeling is en dat de staat de primaire verantwoordelijkheid draagt
voor het stimuleren van ontwikkeling, niet alleen vanuit economisch
perspectief maar ook vanuit het perspectief van de individuele ontplooiing.
In VN-verband is de discussie over het recht op ontwikkeling nog niet geheel
uitgekristalliseerd en lopen de opvattingen van Westerse landen aan de ene
kant en ontwikkelingslanden aan de andere kant nog uiteen. Westerse landen
zien een primaire verantwoordelijkheid voor nationale regeringen in het
verwezenlijken van het recht op ontwikkeling, en complementair daaraan
internationale steun, terwijl ontwikkelingslanden neigen naar het primair
benadrukken van de noodzaak van internationale steun. Ter nadere uitwerking
heeft de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens een Werkgroep inzake het
recht op ontwikkeling ingesteld. Vanwege de onderlinge tegenstellingen is er
nog weinig vooruitgang geboekt. Daarnaast werd in 1998 een onafhankelijk
expert benoemd door de Commissie, de heer Sengupta.
Nederlands beleid
Nederland steunt de opvatting, zoals deze in de slotverklaring van Wenen
(1993) is neergelegd, dat het accent ligt op het individu als primaire
drager van het recht op ontwikkeling. In dit recht komt de onlosmakelijke
samenhang tussen burger- en politieke rechten (BuPo-rechten) en economische,
sociale en culturele rechten (ESC-rechten) goed tot uitdrukking. Vandaar dat
het recht op ontwikkeling als een belangrijk handvat wordt gezien in het
streven naar "
development with a human face
". Betreurd wordt dat de VN-Werkgroep tot nog toe weinig vooruitgang heeft
geboekt in de nadere uitwerking van dit recht. Nederland is van mening dat
de inspanningen van de onafhankelijk expert een duwtje in de rug kunnen
betekenen en heeft steun uitgesproken voor zijn werk.
Nederlandse activiteiten
Steun is toegezegd aan een project van de onafhankelijk expert van de VN
voor het recht op ontwikkeling voor het verrichten van
pilot studies
in een zestal landen om inzicht te verkrijgen in overheidsbeleid en
-praktijk op de terreinen van gezondheidszorg, voedselvoorziening en
basisonderwijs en in de mate van participatie van de bevolking bij de
totstandkoming en uitvoering van dat beleid.
Vrouwen
Het non-discriminatiebeginsel, zoals dat is neergelegd in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens en in de internationale verdragen
zoals het VN-Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten en het Europees
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele
Vrijheden, is in de loop der jaren verder versterkt door de toevoeging van
speciale standaarden en instrumenten tegen discriminatie van specifieke
groepen. Voor vrouwen gaat het met name om het VN-Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie van Vrouwen (CEDAW, 1979) en de
Verklaring inzake de uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (1993). De daarin
weergegeven ambities hebben nog steeds een grote actualiteitswaarde. In de
meeste landen genieten vrouwen niet dezelfde rechten en vrijheden als mannen
waar het gaat om inkomen, werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en
deelname aan besluitvormingsprocessen. In veel landen staan traditionele
normen en waarden op gespannen voet met een gelijkwaardige behandeling van
mannen en vrouwen.
In juni 2000 werden in een Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van
de VN de resultaten van de VN-Wereldvrouwenconferentie (Beijing, 1995)
geëvalueerd. Er werd onder meer bevestigd dat staten de verplichting hebben
om actief, met
due diligence
, geweld tegen vrouwen te voorkomen, te onderzoeken en te bestraffen. Verder
werd voor het eerst aandacht geschonken aan de bestrijding van eerwraak.
Nederlands beleid
De verbetering van de positie van vrouwen wereldwijd en de bestrijding van
discriminatie van vrouwen zijn belangrijke aandachtspunten in het
Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in voor een betere
normstelling alsook voor een betere naleving van normen. Zo leverde
Nederland de ontwerptekst voor het Facultatief Protocol bij het
CEDAW-verdrag en speelde ons land een belangrijke rol bij de
onderhandelingen. Het protocol voorziet in een klachtenprocedure, die
vrouwelijke slachtoffers van mensenrechtenschendingen de kans geeft gehoord
te worden door het CEDAW-comité. Het comité kan voorts, in landen die dit
toestaan, zelf onderzoek instellen naar schendingen van de rechten van
vrouwen. Nederland heeft als een van de eerste landen het facultatief
protocol ondertekend; de goedkeuringsprocedure is in gang gezet.
Behalve voor normstelling vraagt Nederland aandacht voor specifieke
onderwerpen en praktijken die vrouwen schaden. De afgelopen jaren ijverde
Nederland in VN-verband in het bijzonder voor de bestrijding van geweld
tegen vrouwen. Zo heeft de Algemene Vergadering van de VN op initiatief van
Nederland resoluties aangenomen op het gebied van traditionele praktijken
die schadelijk zijn voor de gezondheid van vrouwen en meisjes, met inbegrip
van vrouwenbesnijdenis (1997, 1998, 1999). De resolutie werd telkens zonder
stemming aangenomen; de laatste keer dienden 120 landen de resolutie mede
in.
Tijdens de 56e zitting van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens
(voorjaar 2000) heeft Nederland een nationale interventie over verschillende
vormen van geweld tegen vrouwen afgelegd. Tijdens de 55ste zitting
aanvaardde de AVVN op initiatief van Nederland een resolutie over de
bestrijding van eerwraak; hiermee is dit onderwerp definitief op de
internationale agenda geplaatst.
Met deze initiatieven wil Nederland de bewustwording over bepaalde moeilijke
en controversiële onderwerpen vergroten, waarmee hopelijk een impuls wordt
gegeven aan de aanpassing van wetgeving in landen en aan ondersteunend
beleid door internationale organisaties en niet-gouvernementele
organisaties, teneinde de positie van vrouwen te verbeteren.
Nederlandse activiteiten
Nederland heeft in 1999 een bijdrage geleverd aan een VN-colloquium in Wenen
over de nationale toepassing van mensenrechtennormen ter gelegenheid van het
20-jarig bestaan van het CEDAW en het 10-jarige bestaan van het CRC. In het
colloquium spraken rechters en andere deskundigen over het tegengaan van
discriminatie van vrouwen en kinderen. Door de Nederlandse bijdrage kon
onder meer de deelname van rechters uit ontwikkelingslanden mogelijk worden
gemaakt. Vanuit Nederland heeft de voorzitter van de Commissie Gelijke
Behandeling deelgenomen.
In OVSE-kader heeft Nederland in 2000 een bijdrage beschikbaar gesteld voor
projecten op het gebied van vrouwen en ontwikkeling in Centraal-Azië van het
Office for Democratic Institutions and Human Rights.
Bovendien zal Nederland in 2001 een gender-adviseur detacheren bij het
ODIHR.
In oktober 2000 organiseerde het departement in samenwerking met het
Koninklijk Instituut voor de Tropen een internationale conferentie over
moslimvrouwen en ontwikkeling.
Wereldwijd ondersteunt Nederland een groot aantal projecten op het terrein
van de mensenrechten van vrouwen, vaak als integraal onderdeel van de
programma's voor vrouwen en ontwikkeling op landenniveau.
Voor ontwikkelingssamenwerking zijn na de VN-Wereldvrouwenconferentie
(Beijing, 1995) vijf prioriteiten vastgesteld, waaronder verbetering van
reproductieve gezondheid en -rechten van vrouwen en verbetering van de
deelname van vrouwen aan politieke besluitvorming en het openbaar bestuur.
Kinderen
Al in 1924, met de aanvaarding van de Verklaring over de Rechten van het
Kind door de Volkenbond, bestond er internationale overeenstemming dat
speciale bescherming voor kinderen juridisch moest worden vastgelegd. Door
de aanvaarding van het VN-Verdrag voor de rechten van het Kind (CRC, 1989)
heeft de internationale gemeenschap onderstreept, dat kinderen als
onafhankelijke individuen een eigen recht op leven en ontwikkeling hebben.
Inmiddels is het CRC het VN-verdrag dat kan bogen op het grootste aantal
ratificaties: op de VS en Somalië na is het door alle VN-lidstaten
goedgekeurd.
De bescherming en het welzijn van kinderen kregen de afgelopen jaren steeds
meer internationale aandacht, onder meer door de VN-Wereldkindertop (New
York, 1990) en de VN-Wereldconferentie Mensenrechten (Wenen, 1993). Verder
is in 2000 belangrijke vooruitgang geboekt met de totstandkoming van twee
Facultatieve Protocollen bij het CRC: één over kinderen in gewapend conflict
en één over kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie.
Nederlands beleid
De aandacht voor kinderen in het Nederlandse mensenrechtenbeleid spitst zich
toe op de bescherming van kinderen in gewapend conflict en op de bestrijding
van kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie. Nederland heeft
een actieve rol gespeeld bij de onderhandelingen over de desbetreffende
protocollen. Tijdens de VN-Millenniumtop in augustus 2000 heeft Nederland
beide protocollen ondertekend.
Naar aanleiding van de Conferentie van Stockholm (1996) over seksuele
uitbuiting van kinderen heeft Nederland in 2000 een Nationaal Actieplan
terzake afgerond. In december 2001 wordt in Yokohama een vervolgconferentie
gehouden.
Daarnaast krijgt in september 2001 de Wereldkindertop van 1990 een vervolg
met een speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
(SAVVN). Nederland zal bij deze SAVVN naleving bepleiten van de rechten van
het kind en onder meer aandacht vragen voor onderwijs, gezondheidszorg en
bescherming van kinderen in oorlogssituaties. Daarnaast vindt Nederland
jeugdparticipatie belangrijk en zal in de delegatie naar de SAVVN een kind
deelnemen. Ter voorbereiding van de SAVVN vindt in Nederland intensief
overleg plaats tussen regering, deskundigen en niet-gouvernementele
organisaties, alsook met kinderen zelf. Deze zullen eveneens betrokken
worden bij de voorbereiding van de nationale rapportage over de
tenuitvoering van het actieplan van de Wereldkindertop van 1990.
In juni 1999 is het Verdrag inzake het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van Kinderarbeid (ILO-Verdrag 182) aangenomen. Ook in dit verdrag is sprake van specifieke aandacht voor kinderen in gewapend conflict. De goedkeuringsprocedure is in gang gezet.
Nederlandse activiteiten
Nederland geeft een substantiële bijdrage aan de Speciale Vertegenwoordiger
van de Secretaris-Generaal van de VN inzake kinderen in gewapend conflict.
Ook zet Nederland zich in voor demobilisatie van kindsoldaten en het
voorkomen van recrutering van kinderen, bijvoorbeeld in Angola. Daarnaast is
bijgedragen aan de opvang van voormalige kindsoldaten en medische
rehabilitatie van oorlogsslachtoffertjes in onder meer Oeganda.
Voor de periode 1999-2001 geeft de regering daarnaast jaarlijks wereldwijd
fl 10 miljoen uit aan projecten ter voorkoming van kinderarbeid. Ook voor de
mensenrechteneducatie van kinderen worden middelen vrijgemaakt. Zo is
recentelijk een bijdrage gegeven aan de organisatie
Peace Child International
voor de ontwikkeling en vertaling van een schoolboek, dat in diverse landen
in het onderwijs gebruikt zal gaan worden.
Tot slot is Nederland voornemens meer projecten te steunen op het gebied van
kinderen in gewapend conflict, evenals op het gebied van seksuele uitbuiting
van kinderen.
Mensenrechtenactivisten en slachtoffers van mensenrechtenschendingen
Naast de traditionele aandachtsgroepen zoals vrouwen, kinderen en minderheden is het Nederlandse beleid gericht op speciale ondersteuning van zowel mensenrechtenactivisten als slachtoffers van mensenrechtenschendingen in landen waar schendingen plaatsvinden. Individuele mensenrechtenactivisten en organisaties spelen immers een essentiële rol bij het toezicht op naleving en implementatie van internationale verdragen en andere instrumenten op het gebied van mensenrechten. De huidige mondiale en regionale mensenrechtenmechanismen zouden niet goed kunnen werken zonder de bijdrage van al diegenen, die zich actief voor de bescherming en bevordering van mensenrechten inzetten. Individuen die op eigen titel of als vertegenwoordiger van een mensenrechtenorganisatie hun mond opendoen tegen mensenrechtenschendingen in autocratisch of dictatoriaal geregeerde landen, lopen extra risico om slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen.
Nederlands beleid
Nederland zet zich speciaal in voor mensenrechtenactivisten en heeft zich
sterk gemaakt voor een verklaring die specifiek gericht is op de bescherming
van deze individuen en organisaties in de uitvoering van hun
mensenrechtenwerk. Na dertien jaar onderhandelen heeft de Algemene
Vergadering van de VN in 1998 de Verklaring inzake mensenrechtenactivisten
aangenomen. De Verklaring benadrukt dat individuen, groepen en instellingen
het recht en de verantwoordelijkheid hebben om mensenrechten te bevorderen
en te beschermen. Staten behoren dit recht te respecteren.
Mede op initiatief van de EU heeft de 56
zitting van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens (2000) een resolutie
aangenomen, waarin de Secretaris-Generaal van de VN wordt verzocht een
Speciale Vertegenwoordiger voor dit thema aan te stellen. In augustus 2000
is de mensenrechtenactiviste mevrouw Hina Jilani in de functie benoemd. Zij
zal rapporteren over de situatie van mensenrechtenactivisten in de wereld en
aanbevelingen doen aan regeringen over de implementatie van de Verklaring
inzake Mensenrechtenactivisten.
Het Nederlandse beleid is vooral gericht op financiële steun te verlenen
voor mensenrechtorganisaties en individuele activisten. Ook onderhouden de
Nederlandse ambassades nauw contact met mensenrechtenorganisaties en
individuele activisten in het land waarin zij werken, om betrouwbare
informatie te vergaren en steun voor hun activiteiten uit te spreken.
Ingeval een activist of organisatie door de overheid wordt lastig gevallen
of hen het werken onmogelijk wordt gemaakt, stelt de Nederlandse ambassade
dit waar mogelijk, al dan niet in EU-kader, aan de orde bij de betreffende
autoriteiten. In een aantal gevallen woont een vertegenwoordiger van de
ambassade de rechtszaak bij tegen een of meerdere mensenrechtenactivisten om
toe te zien op een eerlijke procesgang, zoals recentelijk bijvoorbeeld in
Maleisië en Iran. Verder zet Nederland zich in voor specifieke verwijzingen
naar de moeilijke positie van mensenrechtenactivisten in de diverse
landenresoluties die in VN-verband worden aangenomen. De laatste jaren is er
ook meer aandacht gegeven aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen en
de vaak zeer ingrijpende gevolgen van schendingen op het verdere leven van
de slachtoffers. Nederland zal ook in de komende jaren bijzondere aandacht
blijven schenken aan steun voor de opvang en rehabilitatie van slachtoffers.
Nederlandse activiteiten
Wereldwijd steunt Nederland projecten die mensenrechtenactivisten en
-organisaties op hun taak toerusten, bijvoorbeeld in Cambodja, de
Palestijnse Gebieden en Tunesië. Ook worden programma's van internationale
en lokale organisaties gesteund, die juridische of medische bijstand
verlenen aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen. In onder andere
Nepal, Cambodja, Burundi en Algerije draagt Nederland bij aan
rehabilitatiecentra, die slachtoffers van mensenrechtenschendingen opvangen
en medische en psychosociale hulp verlenen. Daarnaast geeft Nederland
jaarlijks een bijdrage aan het VN-Vrijwillig Fonds betreffende hedendaagse
vormen van Slavernij. Dit Fonds staat slachtoffers van slavernij bij op
humanitair, juridisch en financieel terrein. Ook verleent het Fonds
financiële ondersteuning aan vertegenwoordigers van niet-gouvernementele
organisaties, die deelnemen aan de bijeenkomsten van de VN-Werkgroep over
dit thema.
1 Het gaat daarbij om non-discriminatie, afschaffing van de doodstraf,
vrijwaring van marteling, vrijheid
van godsdienst of overtuiging, vrijheid van meningsuiting en bescherming van
de rechten van
minderheden. Ook is er aandacht voor de economische, sociale en culturele
rechten en voor het recht
op ontwikkeling. Tot slot wordt ingegaan op het beleid ten aanzien van
vrouwen en kinderen en op de
ondersteuning van mensenrechtenactivisten en slachtoffers van schendingen.
Het ligt in de bedoeling om de betreffende fiches periodiek te actualiseren,
zodat in feite sprake is van een nieuw instrument om inzicht te krijgen in
de Nederlandse standpunten en activiteiten op mensenrechtengebied en de
nieuwe ontwikkelingen terzake. Dit sluit aan bij de praktische benadering
die wij nastreven in de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid.
2 In de VN behelst dit werk overigens evenzeer het concipiëren en steunen
van opbouwende voorstellen
als het optreden tegenover initiatieven die beogen bestaande internationale
normen of mandaten te
ondermijnen.
3 Nederland bekleedde het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad in de
periode 1999-2000.
4 Verwezen zij naar de drie seminars die Nederland terzake organiseerde te
Scheveningen (november
1999), Noordwijk (april 2000) en New York (november 2000). Binnenkort
verschijnt de aan de Tweede Kamer toegezegde notitie terzake.
5
Report of the Panel on United Nations Peace Operations
(A/55/305 - S/200/809).
6 Deze voorwaarden zijn meestal terug te voeren op wat in het Engels
genoemd wordt:
international
standards of justice, fairness and due process of law.
7 Gedurende de Koude Oorlog speelden de mensenrechten een rol in de
ideologische strijd tussen de twee
blokken. Daarbij benadrukte de westerse wereld het belang van rechten en
vrijheden die voortvloeiden uit het BuPo-verdrag, terwijl het Oostblok de
communistische verworvenheden als een vorm van verwezenlijking van de
ESC-rechten presenteerde.
8 Kort samengevat: BuPo-rechten zouden zich kenmerken door hun ieder
verbindend, rechterlijk
afdwingbaar karakter, gekoppeld aan een "negatieve" verplichting van de kant
van de staat, namelijk
om af te zien van ingrijpen in de rechten en vrijheden van de burger.
ESC-rechten daarentegen zijn
geformuleerd als een "positieve" inspanningsverplichting voor de overheid om
het welzijn van de
burgers te bevorderen, en als zodanig niet afdwingbaar voor de rechter.
9 Het is daarom gerechtvaardigd kritisch te blijven jegens die landen, die
in internationale fora uitsluitend
het belang van de ESC-rechten benadrukken, om daarmee de aandacht af te
leiden van hun slechte staat
van dienst op het terrein van de BuPo-rechten.
10 De Engelse begrippen
empowerment
en
inclusive development
zijn hier eveneens van toepassing.
Zie onder meer het
UNDP Human Development Report 2000.
12 In deze vertaalslag kan de Mensenrechtenambassadeur een instrumentele
rol vervullen, onder andere
door middel van openbare pleitbezorging, landenbezoeken en gerichte
initiatieven.
13 Brief van eerste ondergetekende aan de Tweede Kamer van 12 maart 2001,
kenmerk DAO/0235-01,
betreffende de stand van zaken met betrekking tot de
EU-China-mensenrechtendialoog.
14 Zoals bekend stelde eerste ondergetekende zijn voorgenomen officiële
bezoek aan China in februari
2001 uit, omdat hij geen gevolg wilde geven aan de Chinese eis om een
geplande ontmoeting in Hong
Kong tussen de Mensenrechtenambassadeur en vertegenwoordigers van elf
niet-gouvernementele
organisaties, waaronder leden van de Falun Gong, af te zeggen.
15 Zie de notitie "Sancties: een balans tussen legitimiteit, proportionaliteit en effectiviteit" van 27 oktober
2000 (kamerstuk 24477, nr.1).
16 ODA staat voor
official development assistance
zoals gedefinieerd door het Development Assistance
Committee van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO/DAC).
17 Programma voor maatschappelijke transformatie in Midden- en Oost-Europa.
18
International Labour Organisation
.
19 Om deze reden is bijvoorbeeld in het
Crime in Cyberspace
verdrag, dat momenteel binnen de Raad
van Europa wordt opgesteld, een bepaling opgenomen over bestrijding van
kinderporno op internet.
Wat betreft de bestrijding van racisme op internet ijvert Nederland voor een
protocol bij het verdrag;
opname van een vergelijkbare bepaling als voor de bestrijding van
kinderporno in het verdrag zelf
bleek niet haalbaar.
20 Zie voetnoot 15.
21 Dit zijn de
Convention on the Elimination on all forms of Discrimination against Women
(1979) en de
Convention on the Rights of the Child
(1989).
22 AIV-advies no. 18 van februari 2001getiteld: Geweld tegen vrouwen -
enkele rechtsontwikkelingen.
23 Zie para 96 van het
Platform for Action.
24
United Nations Development Programme
.
25 Dit zijn: het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke
Rechten (BuPo, aangenomen in 1966),
het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten
(ESC,1966), het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
Rassendiscriminatie (CERD, 1965),
het Verdrag tegen Foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende
behandeling of bestraffing
(CAT, 1984), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
discriminatie van Vrouwen
(CEDAW, 1979) en het Verdrag inzake de rechten van het Kind (CRC, 1989).
26 Eén van de functionele commissies onder de Economische en Sociale Raad
van de VN (ECOSOC).
27 De Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
(AVVN) behandelt
Humanitaire en Sociale Vraagstukken.
4 Nederland zal dan ook participeren in een door Nieuw-Zeeland voor te
zitten werkgroep die
aanbevelingen zal doen ter hervorming van de verdragscomité's; op 5 maart
2001 heeft te Londen de
eerste zitting plaatsgevonden.
29 De ILO heeft altijd al belangwekkend werk verricht op het gebied van
onder meer werknemersrechten
en speelt ook vandaag de dag een actieve rol op het gebied van de
mensenrechten, zoals onder meer
blijkt uit de resolutie over Birma, aangenomen tijdens de 88e zitting van
mei/juni 2000, betreffende
schendingen van ILO-Verdrag 29 inzake dwangarbeid.
30 In 1995 kwam er een additioneel protocol inzake een collectief
klachtrecht tot stand bij het Europees
Sociaal Handvest. Niet individuen, maar belanghebbende organisaties kunnen
een klacht indienen. Het
protocol is op 1 juli 1998 in werking getreden. Er bestaat nog weinig
ervaring met dit collectief
klachtenrecht.
31 In de OVSE wordt het begrip "menselijke dimensie" sinds 1989 gebruikt
voor de klassieke
mensenrechten (in de Slotakte van Helsinki te vinden in het Zevende
Beginsel) en de menselijke contacten en daarmee verwante onderwerpen (te
vinden in Hoofdstuk III van de Slotakte) tezamen.
32 Alleen in de jaren dat een OVSE-Topbijeenkomst plaatsvindt, vormt de
Implementatiebijeenkomst een
onderdeel van de meer uitgebreide OVSE-Toetsingsbijeenkomst (sinds 1996
steeds in Wenen
gehouden).
33 Betr. VEU, zie art. 2, 6, 7 en 11; betr. VEG zie art. 13 en 177.
34 In mei 1995 heeft de Europese Raad de belangrijkste elementen van deze
clausule vastgesteld, teneinde
de samenhang van de tekst en de toepassing ervan te waarborgen; sindsdien is
deze opgenomen in alle
algemene bilaterale overeenkomsten (met uitzondering van sectorale
overeenkomsten over textiel,
landbouwproducten etcetera).
35 Dit geschiedt lastens Hoofstuk B7-7 van de EU-begroting.
36 1997 was het Europese jaar tegen Racisme; in dat jaar werd ook het
European Monitoring Centre on
Racism and Xenophobia
opgericht. Het Centrum heeft bijgedragen aan de voorbereiding van de
Wereldconferentie inzake Racisme (Durban, september 2001) door het aanbieden
van vier
beleidsstukken ten behoeve van de Europese Regionale Conferentie
(Straatsburg, oktober 2000).
37 In oktober 2000 is het tweede EU-Jaarrapport inzake de Mensenrechten
verschenen.
38 Dit beginsel is neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens (UVRM, 1948),
verschillende algemene mensenrechtenverdragen zoals het VN-Verdrag inzake
Burger- en Politieke
Rechten (BuPo-verdrag, 1966), het VN-Verdrag inzake Economische, Sociale en
Culturele Rechten
(ESC-verdrag, 1966), het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950) en verdragen specifiek gericht op de
uitbanning van discri-minatie (Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen
van Rassendiscriminatie (CERD, 1965) en het Verdrag inzake de uitbanning van
alle vormen van discriminatie van Vrouwen (CEDAW, 1979).
39 Dit komt ook tot uitdrukking in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet.
40 Dit is de VN-Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, mevrouw Mary
Robinson.
41 Dit recht is vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens (1948) en in vele
verdragen, zoals het VN-Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (BuPo,
1966), het VN-Verdrag
tegen Foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of
bestraffing (CAT,
1984), het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950) en de Geneefse Conventies (1949).
42 Het recht op vrijheid van meningsuiting is opgenomen in de Universele
Verklaring van de Rechten
van de Mens (1948) en daarna uitgewerkt in het VN-Verdrag inzake Burger- en
Politieke Rechten
(BuPo, 1966). Verder komt het recht terug in het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten
van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM, 1950), het Amerikaans
Verdrag inzake de
Rechten van de Mens (ACHR, 1969) en het Afrikaans Handvest inzake de Rechten
van de Mens en de
Rechten van Volken (ACHPR, 1981).
===