Titel: Toezending verslag van de Ecofin Raad van 7 mei 2001 te
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR DEN HAAG
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
14 mei 2001
BFB 2001-00380 M
Onderwerp
Toezending verslag van de Ecofin Raad van 7 mei 2001 te Brussel.
Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris, het verslag van de vergadering van de Ecofin Raad van 7 mei 2001 te Brussel.
Dit verslag wordt toegezonden aan de Voorzitters van de Eerste en de
Tweede Kamer alsmede de Voorzitters van de Algemene Commissie voor
Europese Zaken en de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede
Kamer.
DE MINISTER VAN FINANCIEN,
MINISTERIE VAN FINANCIEN
Afdeling Europese Unie
Verslag van de Eurogroep en Ecofin Raad van 7 mei 2001
Op 7 mei 2001 kwam in Brussel de Eurogroep bijeen, gevolgd door een
Ecofin Raad. Onderstaand wordt van beide bijeenkomsten verslag
gedaan.
Eurogroep
Tijdens de vergadering van de Eurogroep is gesproken over de tour
dhorizon, de euro-introductie en de relatie tussen belasting- en
uitkeringsstelsels en het arbeidsaanbod. Er is niet gesproken over het
onderwerp betalingsbalans van het eurogebied.
Tour d' Horizon
In de Eurogroep is van gedachten gewisseld over de recente economische
ontwikkelingen in de VS, het eurogebied en Japan. Tijdens de tour
dhorizon deed voorzitter Reynders verslag van de G-7 vergadering van
Ministers van Financiën en Centrale-Bank-presidenten, in Washington 29
april jl. Evenals in de vorige bijeenkomsten sprak de Eurogroep over
de groeivertraging die momenteel in de VS plaatsvindt en de mogelijke
invloed hiervan op Europa. De ontwikkeling van de productiviteit en
het consumenten- en producentenvertrouwen werden van groot belang
genoemd voor het herstel in de VS. Hoewel het consumenten en
producentenvertrouwen in Europa licht gedaald is, blijven de
indicatoren op een hoog niveau liggen. De verwachtingen omtrent de
economische groei in het eurogebied blijven relatief gunstig voor 2001
en 2002. Er blijft dus sprake van een realistisch optimisme.
Belastings- en uitkeringsstelsels in relatie tot het arbeidsaanbod
Commissaris Solbes introduceerde het onderwerp en wees op de
structureel lage participatiegraad in Europa. Om tot een
werkgelegenheidsniveau van 70% te komen moeten er nog 11½ miljoen
extra banen gecreëerd worden. EFC-voorzitter Draghi sprak over de
noodzaak van prikkels die werken aantrekkelijker maken. Er werd
gesproken over de ervaringen die verschillende landen hebben bij het
verhogen van het arbeidsaanbod. In de discussie kwam naar voren dat
landen die een opmerkelijke daling van de werkloosheid hebben laten
zien, gebruik hebben gemaakt van belastingmaatregelen om het
effectieve arbeidsaanbod te stimuleren. Ook de flexibilisering van de
arbeidsmarkt werd aangemerkt als een effectieve beleidsoptie om de
participatie te verhogen. Opgemerkt werd dat de laag-productieven en
ouderen extra aandacht verdienen. Het verhogen van de participatie is
belangrijk met het oog op de vergrijzing. Afgesproken werd dat het EFC
hier verder over zal spreken.
Praktische aspecten euro-introductie
Commissaris Solbes gaf aan dat de frontloading voor het midden en
kleinbedrijf in sommige landen nog extra aandacht moet krijgen.
Vervolgens werd er kort gesproken over de gevolgen van de
euro-introductie op de inflatie. Aangegeven werd dat er nog geen
signalen van prijsstijgingen vooruitlopend op de fysieke introductie
van de euro zijn waargenomen. Afgesproken werd dat de lidstaten de
ontwikkeling van de prijzen bij de euroconversie nauwkeurig blijven
monitoren.
Ecofin Raad
Follow-up ER Stockholm
Voorzitter Ringholm gaf een uiteenzetting van de uitkomsten en
opdrachten die de Europese Raad van Stockholm heeft opgeleverd die
relevant zijn voor de Ecofin Raad. Zo heeft Stockholm het Key issues
paper inzake de Globale richtsnoeren bekrachtigd. Ook zullen de
lidstaten voortaan de gevolgen van de vergrijzing meenemen in hun
stabiliteits- of convergentieprogrammas. In het bijzonder noemde hij
het vraagstuk van de pensioenen en de vergrijzing waarover de Ecofin
Raad eind dit jaar een verslag zal aannemen. Verder zullen de Raad en
de Commissie aan de Europese Raad van Barcelona (voorjaar 2002) een
gezamenlijke rapportage voorleggen over de invloed van belasting en
sociale zekerheidssystemen op het aanbod van arbeid. Ten slotte noemde
Voorzitter Ringholm het mandaat dat aan de EIB is verleend voor
activiteiten op het gebied van milieu-investeringen in Rusland. De
Commissie werd uitgenodigd snel met een voorstel hierover te komen.
Vice-voorzitter van het EPC Cotis gaf aan dat Stockholm voor het EPC voor de komende periode drie hoofdaandachtsgebieden heeft opgeleverd: i) de vergrijzing, ii) de arbeidsmarkt, met speciale aandacht voor de aanbodzijde en iii) het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling. Over dit laatste onderwerp zal in de herfst een rapport worden afgerond.
Commissaris Solbes voegde daar aan toe dat ook aandacht moet worden gegeven aan de integratie van ouderen op de arbeidsmarkt.
Van de kant van een grote lidstaat kwam de suggestie te bezien in
hoeverre het Luxemburgproces (werkgelegenheidsrichtsnoeren) en het
Lissabonproces in elkaar kunnen worden geschoven. Daarnaast werd door
deze lidstaat aandacht gevraagd voor hervorming van de elektriciteit-
en gasmarkt en voor het verbeteren van de kwaliteit van economische
statistieken.
Voorzitter Ringholm memoreerde vervolgens de ontwikkelingen sedert
Stockhom inzake de resolutie van de Raad over het Lamfalussy-rapport.
De Raad leefde in de veronderstelling dat er
in de resolutie voldoende rekening was gehouden met de positie van het
Europees Parlement (EP). Het EP heeft evenwel aangegeven vast te
houden aan zijn eis dat de Commissie in geval van een negatief oordeel
van het EP over voorgestelde uitvoeringsbesluiten de voorstellen
aanpast (zogenaamde call back clausule). Een briefwisseling terzake
tussen Commissie en EP heeft nog geen resultaat opgeleverd. De
Voorzitter gaf aan te hopen dat de Commissie nog voor de Europese Raad
van Göteborg voorstellen zal doen volgens de in het Lamfalussy rapport
geschetste procedure.
Globale richtsnoeren 2001
Commissaris Solbes gaf een algemene toelichting op de
Commissie-aanbeveling voor de Globale richtsnoeren 2001. Hij gaf aan
dat de Commissie aanbeveling is gebaseerd op het Key issues paper van
de Ecofin en op de uitspraken van de Europese Raad van Stockholm. De
economische achtergrond vormt de Voorjaarsraming van de Commissie.
Deze raming laat weliswaar een vertraging van het groeitempo in Europa
zien, maar de groeiverwachting voor 2001 bevindt zich nog steeds dicht
bij de potentiële groei.
Zoals gebruikelijk heeft de Commissie algemene en landenspecifieke
richtsnoeren opgesteld. Voor de korte termijn is de boodschap dat
lidstaten zich niet moeten laten verleiden tot procyclisch
begrotingsbeleid. Een op stabiele macro-economische verhoudingen
gericht beleid vergroot het vertrouwen en is in het belang van
duurzame economische ontwikkeling. Voor de middellange termijn dient
de inspanning gericht te zijn op het vergroten van potentieel van de
economie. Commissaris Solbes noemde hierbij als speerpunten:
voortzetting van structurele hervormingen, stimuleren van onderzoek en
ontwikkeling en bevordering van ondernemerschap. Voor de lange termijn
zou de nadruk moeten liggen bij het inpassen van de gevolgen van de
vergrijzing in houdbare overheidsfinanciën.
Alle lidstaten steunden de Commissie-aanbeveling op hoofdlijnen. Veel
opmerkingen van lidstaten hadden betrekking op de aanbevelingen die de
Commissie voorstelt in het landenspecifieke
gedeelte. Niet in alle gevallen is naar het oordeel van deze lidstaten
voldoende rekening gehouden met de actuele situatie in de lidstaten,
bijvoorbeeld wanneer beleidsaanbevelingen
betrekking hebben op zaken waartoe reeds in de betrokken lidstaten is
besloten maar die nog niet (volledig) zijn geïmplementeerd. Sommige
lidstaten vonden dat er teveel aanbevelingen worden gedaan en toonden
zich bovendien bezorgd dat er teveel aandacht uitgaat naar onderwerpen
waarvoor de lidstaten zelf primair verantwoordelijk zijn. Andere
lidstaten bepleitten juist meer ambitie en vroegen aandacht voor
onderwerpen die naar hun oordeel nu onderbelicht blijven. In dit
verband werden genoemd loonontwikkeling en milieu.
Commissaris Solbes reageerde door te constateren dat de veelheid aan onderwerpen verband houdt met de opdrachten die onder meer door de Europese Raad zijn geformuleerd. Hij gaf aan dat er in
de behandeling in het EFC nog gelegenheid is om onvolkomenheden te corrigeren respectievelijk zaken te actualiseren indien daar aanleiding voor is. De Commissaris meende dat in de aanbeveling
een balans is gevonden tussen de eis een aanbeveling op te stellen die
voldoende landenspecifieke elementen omvat enerzijds en de grenzen die
daaraan worden gesteld vanuit een oogpunt van
subsidiariteit anderzijds.
Enkele lidstaten achtten de aanbevelingen van de Commissie die
betrekking hebben op het niveau of ontwikkeling van overheidsuitgaven
en -inkomsten in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. De Commissie
zou volgens deze lidstaten het vizier gericht moeten houden op het
overheidstekort conform het stabiliteits- en groeipact.
Een grote lidstaat verzette zich in krachtige bewoordingen tegen de
aanbeveling van de Commissie om de uitgaven te maximeren op een
bepaald percentage van het BBP. Deze aanbeveling staat naar het
oordeel van deze lidstaat haaks op de eveneens door de Commissie
bepleite stimulering van publieke investeringen. Bovendien bood de
budgettaire situatie van de desbetreffende lidstaat geen enkele reden
tot zorg.
Minister Zalm steunde de desbetreffende lidstaat hierin, ook vanwege
subsidiariteitsoverwegingen. Het niveau van overheidsuitgaven
uitgedrukt als percentage van het BBP ligt in deze lidstaat
aanzienlijk onder het EU-gemiddelde.
Commissaris Solbes bestreed dat alleen naar het overheidstekort
gekeken mag worden. De Globale richtsnoeren hebben volgens hem een
bredere invalshoek dan het Stabiliteits- en groeipact.
Commissaris Solbes antwoordde de grote lidstaat dat het genoemde
cijfer afkomstig is uit de op behoedzame veronderstellingen gebaseerde
raming voor de begroting van deze lidstaat zelf. Als de economische
ontwikkeling afwijkt van de veronderstelde ontwikkeling dan kan die
uitkomst anders uitvallen. Een andere kwestie is volgens de
Commissaris of de "golden rule" mag worden toegepast ook wanneer die
strijdig is met de vereisten uit het Stabiliteit- en groeipact. Van
dat laatste kan geen sprake zijn.
Voorzitter Ringholm gaf ter afsluiting van dit onderwerp aan dat de
Commissie-aanbeveling in het EFC zal worden behandeld ter
voorbereiding van de Ecofin Raad van 5 juni a.s.
Economische dialoog EU-Rusland
Voorzitter Ringholm informeerde de Raad over het bezoek dat het
Voorzitterschap zal brengen aan Rusland op 11 mei a.s. De economische
dialoog die bij deze gelegenheid zal worden gestart zal hand in hand
moeten gaan met het naleven van verplichtingen door Rusland in onder
meer de Club van Parijs (groep van crediteurenlanden) en op het gebied
van de bestrijding van witwaspraktijken. Boodschap aan de Russische
autoriteiten zal ook zijn dat investeringen in Rusland alleen te
realiseren zijn indien het institutionele kader in dat land wordt
verbeterd.
Voorontwerp begroting 2002
Voorzitter Ringholm memoreerde de belangrijkste conclusies van de
Ecofin Raad van 13 maart jl. betreffende de begrotingsprioriteiten
voor 2002, te weten: handhaving van de Financiële Perspectieven,
respecteren van het Inter Institutioneel Akkoord en naleving van de
begrotingsdiscipline.
Commissaris Schreyer wees erop dat het Voorontwerp van de Begroting
2002 (VOB 2002) pas op 8 mei, de dag na de Ecofin Raad, door de
Commissie zou worden besproken en vastgesteld. Zij beperkte zich
daarom tot een toelichting op hoofdlijnen. De vastleggingskredieten
van het VOB 2002 zullen ruim @ 100 miljard bedragen, de
betalingskredieten bijna @ 98 miljard, hetgeen een stijging van 3,4%,
resp. 4,8% betekent ten opzichte van het de begroting 2001. De
betalingskredieten van het VOB 2002 vertegenwoordigen 1,07% van het
BNP van de EU.
De sterkste stijging doet zich voor bij categorie 1 (Landbouw), een
stijging van 5% ofwel @ 2,2 miljard tot ruim @ 46 miljard die met name
voortvloeit uit de afspraken in het kader van Agenda 2000. Met name
door een gunstiger euro-dollar verhouding dan ten tijde van de
ramingen voor Agenda 2000, alsmede lagere uitgaven als gevolg van de
voorgestelde hervormingen van de marktordeningen voor schapenvlees en
suiker, is sprake van meevallers in categorie 1a (marktmaatregelen
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid). De Commissie stelt voor daarvan @ 1
miljard te reserveren voor de voorziene kosten van de BSE- en
MKZ-crises, waarna een marge van @ 365 miljoen resteert onder het
plafond van deze categorie.
In categorie 2 stijgen de betalingskredieten met 2,8% t.o.v. de
begroting 2001 tot ruim @ 32 miljard.
Wat betreft categorie 4 (extern beleid) is sprake van een daling van
2,5% in vastleggingskredieten ten opzichte van 2001, veroorzaakt
doordat in 2001 de flexibiliteitsreserve ter waarde van @ 200 miljoen
is ingezet in categorie 4. Zonder deze incidentele factor is sprake
van een geringe stijging van de betalingskredieten in categorie 4.
Doordat het voorziene visserijakkoord met Marokko niet tot stand is
gekomen, bestaat binnen categorie 4 een additionele ruimte van @ 125
miljoen. Voor de herstructurering danwel reductie van de Spaanse vloot
zullen conform de conclusies van de Europese Raad van Nice middelen
moeten worden gevonden, waarbij categorie 2 vanwege de aard van de
maatregelen de aangewezen categorie lijkt te zijn, aldus Commissie
Schreyer.
Categorie 5, de administratieve uitgaven, kent bijzonder weinig marge
onder meer doordat hierbinnen de tweede tranche nieuwe posten (317
voor 2002) als uitvloeisel van de hervormingsvoorstellen van de
Commissie moet worden opgevangen. Daarnaast brengt de deconcentratie
van het management van externe steun programmas extra kosten met zich
mee. Bovendien telt de aanvullende begroting 2001 van het
Raadssecretariaat in 2002 voor een volledig jaar mee.
Als blijde boodschap meldde Commissaris Schreyer tenslotte dat het saldo 2000 uiteindelijk @ 7,5 miljard bedraagt. Dit bedrag bevat zowel meevallers aan de inkomstenkant als aan de uitgavenkant van de begroting. Tevens is in dit verband een hogere VK-compensatie verwerkt. Commissaris Schreyer gaf aan dat de onderliggende berekeningen ten aanzien van de consequenties voor de afdrachten van individuele lidstaten zo spoedig mogelijk worden verspreid.
Minister Zalm complimenteerde de Commissaris met het feit dat het VOB
2002 binnen de Financiële Perspectieven blijft en dat er tevens sprake
is van marges onder de plafonds van de diverse categorieën. De
reservering in categorie 1a voor de BSE- en MKZ-crises is verstandig.
Waakzaamheid blijft geboden voor de Commissie om te garanderen dat de
landbouwuitgaven binnen de kaders blijven.
Ook enkele grote lidstaten benadrukten in hun bijdragen het belang van
het respecteren van de Financiële Perspectieven in de begroting voor
2002. Een van deze lidstaten voegde hieraan toe dat zonodig gekort
moet worden op de directe inkomenssteun aan boeren om de uitgaven in
categorie 1a binnen de vastgestelde kaders te houden.
Een andere grote lidstaat wees voorts op het belang van een beperkte
stijging van de betalingen, om deze meer in lijn te brengen met de
stijging van de nationale begrotingen. Bovendien gaf deze lidstaat aan
dat de tweede tranche nieuwe posten via herschikking gevonden zou
moeten worden.
Een derde grote lidstaat vroeg zich af of de reservering ad @ 1
miljard ten behoeve van de BSE- en MKZ-crises ten koste zal gaan van
andere steunmaatregelen voor agrarische bedrijven. Daarnaast meende
deze lidstaat dat de herstructurering van haar vissersvloot als gevolg
van het mislukken van de onderhandelingen met Marokko over een nieuw
visserijakkoord niet uit categorie 2, maar uit categorie 3 (intern
beleid) zou moeten worden bekostigd. Een kleine lidstaat gaf aan dat
de omvang van de hulp voor 2002 voor de Balkan op het niveau van 2001
dient te blijven.
In haar reactie geeft Commissaris Schreyer aan dat in 2002 voor de
Balkan een bedrag van ruim @ 800 miljoen wordt uitgetrokken, waardoor
aan de zorg van genoemde kleine lidstaat tegemoet wordt gekomen. Ten
aanzien van de herstructurering van de visserijvloot van genoemde
grote lidstaat herhaalde zij dat categorie 2 de meest aangewezen
categorie is. Voor de financiering denkt de Commissie aan het inzetten
van (een gedeelte van) het flexibiliteitsinstrument.
Richtlijnvoorstel pensioenfondsen
Voorzitter Ringholm gaf aan dat de pensioensystemen in de lidstaten
erg verschillend zijn. Hij benadrukte dat het van belang is tot
politieke sturing te komen, omdat er anders nog veel tijd over heen
zal gaan voordat er een Politiek Akkoord wordt bereikt. De richtlijn
is een belangrijk onderdeel van het Risk Capital Action Plan, het
Financial Services Action Plan en het Lamfalussy rapport. De bedoeling
is de richtlijn in 2002 aan te nemen en in de loop van 2003 te
implementeren.
Commissaris Bolkestein stelde dat het harmoniseren van de technische
voorzieningen op een hoger niveau, zoals sommige lidstaten willen,
gelijk staat aan het openen van een doos van Pandora. Daarmee zouden
de doelstellingen van de richtlijn (bescherming van deelnemers en
handhaven van een veilig en betaalbaar pensioensysteem) in het geding
komen. Regels voor de technische voorzieningen moeten van kwalitatieve
aard zijn. Voor de beleggingen moet het prudent person principe (geen
kwantitatieve beleggingsrestricties) het uitgangspunt zijn. Van de
huidige pensioenvermogens wordt reeds 90% volgens dit principe belegd.
De returns daarvan waren in de afgelopen 15 jaar tweemaal zo hoog als
die van fondsen die beperkt werden door kwantitatieve regels. Recent
onderzoek ondersteunt deze conclusies. Kwantitatieve regels bieden
absoluut geen grotere zekerheid.
Een aantal lidstaten gaf aan het nog te vroeg te vinden voor het
trekken van Raadsconclusies. Een grote lidstaat achtte het beter om
aan te geven dat de "Raad en het Voorzitterschap open staan voor
verschillende standpunten". Volgens een andere grote lidstaat was het
aannemen van de voorgestelde Raadsconclusies strijdig met de
institutionele regels.
Een groep van lidstaten, waaronder Nederland, gaf aan een voorkeur te
hebben voor een brede reikwijdte van de richtlijn. Minister Zalm gaf
aan het raar te vinden dat de richtlijn betrekking heeft op de best
geregelde (op kapitaaldekking gebaseerde) pensioensystemen, terwijl
ondernemingen die een andersoortige financieringsregeling hebben
minder strikte of zelfs geen regels krijgen opgelegd. Dat moet worden
voorkomen. Een grote lidstaat was van mening dat door de richtlijn
geen Interne Markt wordt gecreëerd, omdat enkele systemen er geen
onderdeel van uitmaken. Alle instellingen voor
bedrijfspensioenvoorziening moeten onder de richtlijn vallen.
Ten aanzien van de technische voorzieningen en beleggingsregels toonde een drietal lidstaten, waaronder Nederland, zich voorstander van kwalitatieve regels voor technische voorzieningen en het prudent person principle voor de beleggingsregels. Minister Zalm gaf aan dat het prudent person principle niet overruled mag worden door "archaïsche regelgeving". Aan dat laatste bestaat geen behoefte. Ook stelde minister Zalm dat het beter zou zijn als de lidstaten die kwantitatieve regels willen opleggen eerst pensioenfondsen creëren, voordat door die lidstaten dergelijke verplichtingen aan landen met echte pensioenfondsen worden opgelegd. Volgens een grote lidstaat geven kwantitatieve regels een vals gevoel van veiligheid, terwijl het prudent person principle juist een heel goed track record heeft.
Een grote groep lidstaten gaf echter de voorkeur aan het opnemen van
meer kwantitatieve regels onder beide onderdelen. Volgens een van deze
lidstaten bestaat het gevaar dat lidstaten met kwantitatieve regels
concurrentie ondervinden van lidstaten met "laksere" kwalitatieve
regels.
Een grote lidstaat gaf aan dat kwalitatieve regels onvoldoende
zekerheid bieden en dat de regels analoog aan die van Instellingen
voor Collectieve Beleggingen in Effecten (ICBEs) en levensverzekeraars
moeten worden opgesteld. Een kleine lidstaat gaf aan het vreemd te
vinden dat het prudent person principle en kwantitatieve regels
tegelijkertijd zouden kunnen gelden, terwijl ze strijdig met elkaar
zijn.
Voorzitter Ringholm concludeerde dat het een nuttige discussie was,
maar dat er nog veel werk is te doen. Het Voorziterschap zal samen met
de Commissie bepalen hoe nu verder te gaan. Er zal een rapport worden
opgesteld dat via Coreper aan de Ecofin Raad van oktober zal worden
voorgelegd.
De Raadsconclusies zijn bijgevoegd.
Commissiemededeling over belasting van pensioenen
Commissaris Bolkestein gaf een kort overzicht van de drie onderdelen
waaruit de Commissiemededeling bestaat. Hij benadrukte dat de
Commissie de wetgeving van lidstaten zal
onderzoeken op hun verenigbaarheid met het Verdrag. Hij doelde onder
andere op de uitsluiting van de fiscale aftrekbaarheid van premies als
deze betaald worden aan instellingen gevestigd
buiten de eigen lidstaat. Hij kondigde aan dat de lidstaten hierover
een brief van de Commissie zullen ontvangen. Verder riep hij op tot de
automatische uitwisseling van inlichtingen voor wat betreft
grensoverschrijdende pensioenen om belastingclaims te waarborgen. De
modaliteiten voor een
dergelijke automatische uitwisseling zouden dan vastgesteld kunnen
worden in het Comité waarin de richtlijn inzake wederzijdse bijstand
in belastingzaken voorziet.
Verder riep hij de lidstaten op in samenwerking met de Commissie te
zoeken naar oplossingen om dubbele belasting dan wel de afwezigheid
van belasting te voorkomen die voortvloeit uit de verschillen tussen
de belastingsystemen in de lidstaten op het gebied van de pensioenen.
Er volgde geen discussie. Voorzitter Ringholm concludeerde dat het Coreper en de Groep Fiscale Vraagstukken de Commissiemededeling nader dienen te bestuderen met name op het gebied van de
uitwisseling van inlichtingen.
Elektronische handel en financiële diensten
Voorzitter Ringholm stelde dat enkele lidstaten van mening zijn dat
verdere harmonisatie van de consumentenbeschermingsregels nodig is
voordat het oorsprongland-beginsel (home country control) zoals
opgenomen in de richtlijn elektronische handel volledig kan worden
toegepast. Raadsconclusies, waarin onder andere wordt aangegeven dat
toepassing van het oorsprongland-beginsel in de richtlijn
elektronische handel de onderhandelingen over de ontwerp-richtlijn
verkoop op afstand onverlet laat, konden door alle lidstaten worden
geaccepteerd. De Raadsconclusies zijn bijgevoegd.
Commissaris Bolkestein gaf aan verheugd te zijn over deze uitkomst. Er
dient nu snel vooruitgang te worden geboekt aan de hand van de Road
Map voor het bereiken van een interne markt voor financiële diensten
in 2005 (conform politieke beslissing tijdens de Europese Raad van
Lissabon, april 2000).
Frankrijk, gesteund door België, Spanje, Griekenland en Portugal,
heeft een verklaring bij deze Raadsconclusies opgesteld waarin wordt
aangegeven dat eerst moet worden gestreefd naar een zo hoog mogelijk
niveau van consumentenbescherming op het gebied van de marketing van
financiele diensten. Zolang dat nog niet is bereikt zouden
overgangsperiodes met betrekking tot het oorsprongland-beginsel moeten
worden overwogen. Daarnaast moet de pre-contractuele reflectieperiode
die in bepaalde lidstaten bestaat gerespecteerd worden. Ook dient de
transparantie voor consumenten ten aanzien van de pre-contractuele
verplichtingen, groter te worden. De verklaring is bijgevoegd.
Overig: Macro-economische dialoog
Na afloop van de Ecofin Raad vond voor de vierde maal een
macro-economische dialoog op politiek niveau plaats.
Vertegenwoordigers van de Raad, de Commissie en de sociale partners
bespraken de Voorjaarsraming van de Commissie en haar aanbeveling voor
de Globale richtsnoeren 2002. Verder werd ingegaan op de invloed van
mondiale economische ontwikkelingen op de Europese economie, en op
loonontwikkelingen.
-o-
Bijlagen:
- Raadsconclusies richtlijn pensioenfondsen
- Raadsconclusies e-commerce en financiële diensten
- Verklaring van Frankrijk, België, Spanje, Griekenland en Portugal
bij
Raadsconclusies e-commerce en financiële diensten