http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=414881
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 11 mei 2001 Auteur P.M. Kurpershoek
Kenmerk DAM-312/01 Telefoon 070-3485193
Blad /6 Fax 070-3486639
Bijlage(n) geen
E-mail DAM@minbuza.nl
Betreft De situatie in het Midden-Oosten
Zeer geachte Voorzitter,
Ten vervolge op mijn brief aan uw Kamer van 25 april jl. (kamerstuknr. 23432, nr. 36) bericht ik u over mijn bevindingen van mijn reis de afgelopen week naar het Midden-Oosten.
In het kader van mijn bezoek aan het Midden-Oosten van 6-9 mei jl. voerde ik achtereenvolgens besprekingen met mijn Israëlische ambtgenoot Shimon Peres en premier Sharon, mijn Egyptische ambtgenoot Amre Moussa en president Mubarak, de Palestijnse minister van Planning en externe betrekkingen Nabil Shaath en president Arafat, en in Jordanië met minister Khatib. Daarnaast sprak ik in Israël en de Palestijnse Gebieden met een aantal politici en vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor de regio, alsmede met de Amerikaanse ambassadeur in Tel Aviv.
Deze gesprekken bevestigden het algemene beeld van de situatie in de regio zoals uiteengezet in hogergenoemde brief aan uw Kamer. De impasse die is ontstaan sinds het afbreken van de onderhandelingen in Taba in januari en het aantreden van de regering Sharon in Israël duurt onverminderd voort. Ook in het patroon van het gebruik van geweld, waarvan in veel gevallen onschuldige burgers aan beide kanten de tragische slachtoffers worden, is helaas geen verandering gekomen. Tijdens mijn bezoek werd dit nog eens onderstreept door de dood van een Palestijnse baby en de verminking van de moeder in het vluchtelingenkamp van Khan Yunis en door de moord op twee Israëlische jongens bij de nederzetting Teqoa ten oosten van Bethlehem De gevaren van verdere escalatie werden geïllustreerd door de lading met wapens die vanuit een Libanese haven waren verscheept in de richting van de Palestijnse Gebieden en door de Israëlische marine werd onderschept.
In zijn gesprek met mij stelde premier Sharon zich op het standpunt dat hij "volstrekte rust" als voorwaarde stelde voor een hervatting van de onderhandelingen over mogelijke politieke oplossingen voor de situatie. Hij verduidelijkte dat het daarbij niet alleen ging om een maximale inspanning van Arafat, maar vooral om de feitelijke situatie op de grond. Hij besefte dat er altijd individuen zouden zijn die ontsnapten aan de controle van de Palestijnse Autoriteit, maar Arafat diende alle middelen die hem ter beschikking stonden in te zetten om een eind te maken aan het geweld. Zo niet, dan zou Israël zich genoodzaakt zien dit zelf te doen. In dit verband diende Arafat de gewapende eenheden te reduceren, alle illegale wapens bij Israël in te leveren, de terroristen te arresteren, en een eind te maken aan alle aanvallen. Sharon zei te beseffen hoe moeilijk de omstandigheden waren waarin de Palestijnen leefden. Hij verklaarde zich daarom bereid om hierin enige verlichting te brengen, onder meer door enkele duizenden vergunningen te verstrekken aan Palestijnse arbeiders voor werk in Israël.
Indien de Palestijnse Autoriteit aan deze voorwaarden had voldaan zou de
regering Sharon bereid zijn om de ingehouden BTW-gelden aan de Autoriteit
over te maken en de politieke besprekingen te hervatten. Deze besprekingen
zouden zich kunnen richten op de uitvoering van eerdere akkoorden die door
de Knesset waren bekrachtigd, dat wil zeggen, de akkoorden die betrekking
hebben op de uitvoering van de bepalingen in de Oslo-akkoorden voor de
periode van de interim-fase. Over onderwerpen als vluchtelingen en Jeruzalem
was volgens de premier geen gesprek mogelijk. Jeruzalem was het hart van het
Israëlische volk en geen Israëlische regering zou "Jeruzalem kunnen opgeven
en aan de macht blijven". Dit betekende dat Israël niet zou terugkeren naar
het besprokene in Camp David in de zomer van 2000 en het vervolg daarop in
het Egyptische Taba begin dit jaar.
De premier liet zich niet in bijzonderheden uit over de internationale
inspanningen om het onderhandelingsproces vlot te trekken. Wel gaf hij aan
dat Israël schriftelijk commentaar zou leveren op het rapport van de
"fact-finding" commissie van Sharm el-Sheikh, het zogenaamde Mitchell
rapport, onder meer om afstand te nemen van het gestelde in het rapport
inzake de kwestie van het Israëlische nederzettingenbeleid en het optreden
van het Israëlische leger. Met betrekking tot de nederzettingen zou Israël
zich houden aan het regeerakkoord: er zouden geen nieuwe nederzettingen
komen, maar er moest wel ruimte zijn voor "natuurlijke aanwas". Te waarderen
achtte hij de aanbevelingen tot beëindiging van het geweld en het ontbreken
van een verwijzing naar de mogelijkheid van een internationale
waarnemersmacht. Premier Sharon liet zich kritisch uit over het
Midden-Oosten beleid van de Europese Unie, dat hij kenschetste als
"onevenwichtig", waaraan hij overigens toevoegde dat hij deze
karakterisering niet van toepassing achtte op Nederland. Over de
betrekkingen met Nederland liet premier Sharon zich zeer positief uit.
Mijnerzijds heb ik tegenover minister Peres en premier Sharon aangegeven dat
ik Arafat zou trachten te doordringen van de noodzaak om alle hem ter
beschikking staande middelen in te zetten om het geweld te beëindigen.
Israël heb ik gevraagd niets te doen wat bij kan dragen tot escalatie.
Voorts heb ik aangedrongen op een volledige bevriezing van alle
nederzettingenactiviteiten, inclusief de zogenaamde "natuurlijke aanwas" -
een begrip waarvan in de praktijk is gebleken dat het vrijwel geen
beperkingen stelt aan verdere uitbreiding van de bouwactiviteiten. Ook het
Mitchell rapport en het eerdere Jordaans-Egyptische non-paper onderstreepten
het belang hiervan. Voorts heb ik toegelicht dat Nederland de kwestie van de
origineregels en de toepassing daarvan door Israël aan de orde wenste te
stellen in de komende bijeenkomst van het Associatie Comité evenals het
gestelde in Artikel 2 van het Associatie akkoord.
In mijn gesprek met president Arafat heb ik gesteld dat Nederland diens
uitspraken tegen de mortierbeschietingen verwelkomde, evenals zijn
veroordeling tegenover mij van pogingen om scheepsladingen met wapens de
gebieden onder controle van de Palestijnse Autoriteit binnen te smokkelen.
Het was evenwel duidelijk dat een veel grotere inspanning van de Palestijnse
Autoriteit en de blijvende persoonlijk inzet van president Arafat op dit
gebied vereist waren. Daarnaast heb ik aangegeven dat alom werd beseft hoe
moeilijk de omstandigheden waren waarin de bevolking van de bezette gebieden
leefde. In dit verband heb ik de hoop uitgesproken dat het Mitchell rapport
het kristallisatiepunt zou kunnen zijn voor een gecoördineerde
internationale inspanning om een uitweg te vinden uit de impasse.
President Arafat stelde dat hij zich tot het uiterste inspande om de
bevolking in de gebieden onder zijn controle tot zelfbeheersing aan te
sporen. De Palestijnen voelden zich echter opgesloten en belegerd in
versnipperde "bantoestans". Het Palestijnse geduld had grenzen en als het
geduld op was zouden de nadelige gevolgen zich in de gehele regio doen
voelen.
De verantwoordelijkheid voor de onderschepte scheepslading wapens lag
volgens hem bij de Palestijnse radicale elementen die werden gebruikt door
Syrië en Iran. In het kader van zijn inspanningen had hij een aantal
radicale islamisten laten arresteren. Arafat verwelkomde de internationale
betrokkenheid bij de situatie en stelde een conferentie voor over het
Mitchell rapport, dat de Palestijnen ondanks reserves ten aanzien van enkele
formuleringen daarin hadden aanvaard.
In separate besprekingen met minister Shaath heb ik de volledige Nederlandse
steun uitgesproken voor de voorwaarden op het terrein van transparantie,
goed bestuur en democratische controle die de Europese Commissie aan de
Palestijnse Autoriteit heeft gesteld voor de verlening van budgetsteun in
het kader van de Special Cash Facility. Het antwoord was dat de Autoriteit
controle op de besteding van de gelden door het IMF aanvaardde, maar zich
verzette tegen de koppeling van de hulp aan andere condities op bestuurlijk
en institutioneel gebied die niet direct verband hielden met de besteding
van de hulpgelden. Niettemin gaf Shaath aan dat de discussies met de
Commissie teneinde tot een oplossing te komen zouden worden voortgezet,
zoals ik ook had bepleit.
De gesprekken in Egypte en Jordanië concentreerden zich op de inspanningen
van deze twee Arabische buurstaten die een vredesakkoord met Israël hebben
gesloten om het geweld een halt toe te roepen en de partijen te helpen de
weg terug te vinden naar de onderhandelingstafel. Het Jordaans-Egyptische
non-paper was in dit verband eerder bedoeld als katalysator dan als een
poging om een leidende rol te spelen. Beide landen drongen aan op een
grotere betrokkenheid van de Europese Unie en de Verenigde Staten en maakten
zich zorgen over de tot dusverre geringe internationale daadkracht om de
situatie te redresseren.
Zij onderschreven mijn analyse dat de belangrijkste punten van het
Jordaans-Egyptische paper waren ingebed in het bredere kader van het
Mitchell rapport, dat thans derhalve als internationaal referentiepunt kon
dienen. President Mubarak sprak zijn teleurstelling uit over het feit dat de
elementen uit het Jordaans-Egyptische paper die hij met minister Peres had
besproken, waaronder een staakt-het-vuren en de implementatie van
vertrouwenwekkende maatregelen, niet waren geïmplementeerd. Hij waarschuwde
dat het concept van een door geweld opgelegde oplossing onmogelijk en
buitengewoon gevaarlijk was: dit zou onvermijdelijk leiden tot terrorisme
waarvan ook de gematigde landen in de regio en het Westen het slachtoffer
zouden worden. Tegen deze achtergrond had hij president Bush geadviseerd zo
snel mogelijk de Amerikaanse betrokkenheid bij de situatie op te voeren. Zo
niet, dan zou Arafat de controle verder verliezen en zouden radicale
elementen de overhand krijgen.
Anders dan premier Sharon was president Mubarak van opvatting dat er wel
degelijk mogelijkheden waren om ten aanzien van de moeilijkste kwesties,
Jeruzalem en de vluchtelingen, tot pragmatische en voor beide partijen
aanvaardbare oplossingen te komen. Slechts tijdgebrek en de politieke druk
waaronder moest worden gewerkt hadden verhinderd dat de ideeën waartoe ook
Egypte had bijgedragen vorig jaar de weg hadden geopend voor een permanente
regeling, aldus de president. De huidige Israëlische benadering liet naar
Egyptische mening echter geen ruimte om creatieve gedachten te ontwikkelen
en bracht de gematigde regimes in de regio en in de Golf in een lastig
parket, gezien de groeiende verontwaardiging van de bevolking. Dit getij kon
alleen worden gekeerd door grotere betrokkenheid van de internationale
gemeenschap. De president zou zich derhalve tot president Bush wenden
teneinde hem dringend aan te raden de aanbevelingen van het Mitchell rapport
als uitgangspunt te nemen. Dit standpunt werd gedeeld door mijn Jordaanse
ambtgenoot, minister Khatib.
Conclusie
Het beeld dat uit deze gesprekken naar voren kwam acht ik in hoge mate
verontrustend. Hoewel er regelmatig contacten zijn tussen de betrokken
partijen, zowel direct als via of gefaciliteerd door derde partijen, is men
er niet in geslaagd het geweld terug te dringen. Het voortduren van de
patstelling tussen de partijen houdt naar mijn stellige mening het gevaar in
van verdere escalatie en kan een bedreiging gaan vormen voor de regionale
vrede en stabiliteit. Aan Palestijnse kant wordt het geweld in stand
gehouden door georganiseerde elementen, waarbij islamitische organisaties en
andere radicale groeperingen steeds meer terrein winnen op de Palestijnse
Autoriteit van president Arafat. Indien zich niet op korte termijn een
verandering ten goede in de huidige situatie voordoet is de kans groot dat
Arafat geen andere uitweg ziet dan te proberen het voortouw op dit gebied
van de radicale oppositie over te nemen. De gevolgen van een dergelijke
ontwikkeling kunnen slechts dramatisch zijn.
Tegen deze achtergrond acht ik een grotere inspanning van de internationale
gemeenschap om tot de-escalatie te komen dringend gewenst. Het rapport en de
aanbevelingen van de Mitchell commissie bieden naar mijn mening een
uitstekend handvat om de partijen te helpen een pakket maatregelen overeen
te komen die de negatieve spiraal doorbreken en een klimaat scheppen waarin
met vrucht kan worden onderhandeld over een meer duurzame regeling.
Een dergelijk pakket zou onder meer de volgende elementen dienen te
omvatten: een staakt-het-vuren en beëindiging van alle geweld (inclusief
hervatting van de veiligheidscoördinatie en terugtrekking van het
Israëlische leger naar de stellingen van voor het uitbreken van de
Intifada), en vertrouwenwekkende maatregelen, zoals stappen om de
economische en humanitaire omstandigheden van de Palestijnse bevolking te
verlichten, een volledige bevriezing van alle nederzettingenactiviteiten in
de bezette gebieden, en hervatting van het overleg over de implementatie van
de interim-akkoorden. Hieraan zou naar mijn mening moeten worden toegevoegd:
een effectievere internationale inspanning om een gezonde institutionele en
democratische ontwikkeling van het Palestijnse bestuur te bevorderen.
Immers, de huidige bestuurlijke zwakte van de Palestijnse Autoriteit dreigt
haar gezag uit te hollen. Indien deze ontwikkeling niet tijdig wordt gekeerd
kan het gevolg slechts zijn dat de Autoriteit noch door Israël noch door de
eigen bevolking gezien zal worden als een geloofwaardige en betrouwbare
partner waarmee in een twee-staten oplossing kan worden samengeleefd en die
een politiek en institutioneel kader biedt waarin de Palestijnse bevolking
perspectief heeft op een betere toekomst.
Gezien de kritieke fase waarin het Midden-Oosten zich bevindt en de
voortdurende patstelling tussen de partijen zal ik in de komende Algemene
Raad en tijdens mijn daarop volgende overleg met de Amerikaanse regering
langs deze lijnen pleiten voor een actievere internationale betrokkenheid,
waarbij de aanbevelingen van het Mitchell rapport als uitgangspunt kunnen
dienen.
Langs bovenstaande lijnen heb ik mij ook in de media uitgelaten.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Kenmerk
Blad /6
===