IP/01/673
Brussel, 10 mei 2001
Commissie sluit onderzoek naar discriminerende landingsrechten in de
Europese luchthavens af
Als gevolg van formele procedures door de Europese Commissie werd de
structuur van de landingsrechten in de Europese luchthavens gewijzigd
in die landen waar zij niet voldeden aan de concurrentieregels. De
meeste landen pasten van oudsher discriminerende landingsrechten toe,
dat wil zeggen dat zij de binnenlandse luchtvaartmaatschappijen
bevoordeelden en de buitenlandse luchtvaartmaatschappijen
discrimineerden ten nadele van de klanten, met name op vluchten binnen
de EU. De eliminatie van dergelijke praktijken zal de concurrentie
binnen Europa ten goede komen, aangezien de ondernemingen in staat
zullen zijn op gelijke voet met elkaar te concurreren.
"Het wergwerken van de discriminerende landingsrechten gebeurt ten
voordele van de Europese consumenten, vooral op vluchten binnen de EU,
waar de landingsrechten gedaald zijn. De Commissie zal waakzaam
blijven ten aanzien van eventuele nieuwe discriminerende maatregelen
in de sector," verklaarde Europees commissaris voor concurrentie Mario
Monti bij die gelegenheid.
In 1995 lanceerde de Commissie in de gehele Gemeenschap een onderzoek
nadat in een besluit op 28 juni 1995 was gesteld dat een systeem van
kortingen op de belangrijkste luchthaven van Brussel in strijd was met
het mededingingsrecht van de EU. De zaak werd op gang gebracht door
British Midland, die erover klaagde dat de Belgische
luchtvaartmaatschappij Sabena profiteerde van aanzienlijk gereduceerde
landingsrechten. Vervolgens werd de Commissie zich ervan bewust dat de
meeste lidstaten soortgelijke stelsels toepasten, en derhalve
discrimineerden ten gunste van de nationale luchtvaartmaatschappijen.
Dat onderzoek is thans met succes afgerond, nadat de overblijvende
beperkingen in Finland, Spanje, Zweden en Italië werden weggewerkt en
de luchtvaartautoriteiten in die landen de structuur van hun
landingsrechten hebben gewijzigd.
Het ging om een wijd verspreide praktijk waarbij de landingsrechten
systematisch lager waren voor binnenlandse vluchten dan voor
internationale vluchten, ongeacht de grootte van het vliegtuig.
Daarenboven bestonden er kortingenstelsels, waarbij de nationale
luchtvaartmaatschappijen nogmaals werden bevoordeeld.
De Commissie was van mening dat aangezien de door de luchthavens
aangeboden diensten niet verschilden volgens de herkomst van de vlucht
of het aantal door een luchtvaartmaatschappij uitgevoerde landingen,
er geen objectieve rechtvaardiging bestond voor een dergelijk
prijsverschil. Dit systeem verstoorde de Europese interne
luchtvaartmarkt ten nadele van de passagiers binnen de EU, die in
vergelijking een hogere prijs betaalden.
Het optreden van de Commissie leidde in 1999 en 2000 tot formele
beschikkingen voor Portugal, Finland en Spanje. In juni 2000 werd
eveneens een aanmaningsschrijven gericht aan de Italiaanse
autoriteiten.
Portugal was het enige land dat ten aanzien van het beleid van de
Commissie bij het Europees Hof van Justitie in beroep is gegaan. Dat
beleid werd echter op 29 maart 2001 bevestigd, aangezien het Gerecht
van eerste aanleg de Portugese klacht heeft verworpen.
Ondertussen hebben alle landen in de Europese Economische Ruimte zich geschikt naar het standpunt van de Commissie en hun respectieve systemen gewijzigd. Daardoor kon de Commissie dit onderzoek afronden.