Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Toespraak minister Van Boxtel bij de opening van de internationale conferentie Social organizing capacity in cities; experiences in European cities,
Een toespraak bij het onderwerp Grotestedenbeleid 10 mei 2001
Dames en heren,
Europa heeft 376.447.000 inwoners. Daarvan wonen er ruim 300 miljoen in steden. Dat is bijna 80%. Steden zijn centra van economische en culturele activiteiten, en -de cijfers spreken voor zich- bevolkingscentra. Van oudsher trokken mensen van het platteland naar de steden op zoek naar een betere toekomst; het waren de eerste migratiestromen. De laatste decennia heeft de migratie voor een belangrijk deel een internationaal karakter gekregen, en ook op de buitenlandse migranten bleek de stad een grote aantrekkingskracht uit te oefenen. Waarschijnlijk vanuit de veronderstelling dat het achterliggende internationale karakter van deze conglomeraten, de aanwezigheid van bedrijvigheid, van voorzieningen en van mensen met dezelfde afkomst hen de mogelijkheden zou bieden een goed bestaan op te bouwen. Maar een magneet trekt niet alleen aan, zij kan ook afstoten. U kunt hierbij denken aan bedrijven die in de stedelijke omgeving stuiten op een gebrek aan ruimte en mogelijkheden om hun bedrijfspand te vestigen. Die dan kiezen voor een braakliggend terrein, 30 kilometer verderop. Net buiten de gemeentegrenzen, vaak net te ver weg om zich betrokken te voelen bij die stad, maar wel dichtbij genoeg om gebruik te maken van de stedelijke infrastructuur.
Of gezinnen uit de middenklasse, mensen die werken in de stad, maar die een groene woonomgeving zoeken, of een veiligere plek voor hun kinderen om te spelen.
Vertrek dus van economisch en menselijk kapitaal. Het typisch Amerikaanse verschijnsel suburbs is inmiddels ook in Europa een begrip.
De stad is een plek vol tegenstellingen. Zo wordt er regelmatig onderscheid gemaakt tussen goede wijken en slechte wijken, tussen witte wijken en zwarte wijken. Het is een gemakkelijk onderscheid. De achterliggende factoren, vaak een opeenstapeling van problemen, zijn divers. Het opsporen en aanpakken van de achterliggende problematiek is niet eenvoudig.
Willen we economisch gezonde en sociaal acceptabele steden, dan vraagt dat om een aanhoudende inspanning.
Op deze tweedaagse conferentie staat het sociaal organiserend vermogen van de steden centraal. Een belangrijk en uitdagend onderwerp:
Uitdagend omdat het sociale veld vele spelers kent. Dat maakt het organiseren er niet gemakkelijker op.
Belangrijk, laten we dat niet vergeten, omdat we het hier hebben over de grondslagen van de verzorgingsstaat.
Goed beleid vraagt van de steden dat zij de verschillende vraagstukken in hun onderlinge samenhang zien en dus ook oplossen. Goed beleid vraagt ook van de steden dat zij betrokken partijen
-bewoners, maatschappelijke organisaties, bedrijven- betrekken bij het oplossen van de vraagstukken.
Dat maakt een goed organiserend vermogen een basisvaardigheid voor goed beleid. Want beleid is pas geslaagd als mensen een verbetering zien optreden in hun eigen situatie, of in hun omgeving.
De vraag is: hoe pak je het aan?
Wij hebben hierover van het onderzoeksbureau Euricur een interessant verslag gekregen.
Aan de hand hiervan wil ik kort op drie punten ingaan:


1. het sociaal beleid in steden;

2. het belang van de regiefunctie van stadsbesturen;
3. het belang van steun en regie door nationale overheden.
Sociaal investeren in de stad
De opstellers van het rapport stellen het volgende - ik citeer: "Social policy is traditionally oriented to the solution of social problems. An opportunity-oriented approach responds to chances. However, chances are often found in other fields, for instance that of the economy, spatial developments or liveability".
Het klinkt zo logisch. Maar in feite is de constatering bikkelhard: met eendimensionaal beleid mis je kansen om de problemen op te lossen.

Een van de verworvenheden van het Nederlandse grotestedenbeleid is de meer integrale benadering van problemen en vraagstukken. Een benadering dus, waar de Nederlandse steden inmiddels enige ervaring hebben opgedaan.

Rotterdam heeft bijvoorbeeld het garageproject in de wijk Feyenoord. Dat betekent dat allerlei projecten en activiteiten langs een sociale meetlat worden gelegd. Een van de maatregelen om verloedering tegen te gaan, is het opknappen van woningen. De gemeente huurt aannemers in om met de woningen aan de slag te gaan. Maar wat doet dat met de bewoners? De garage zorgt er voor dat diensten en organisaties de sociale dimensie niet uit het oog verliezen.

Hiermee kom ik op een ander belangrijk punt: de buurtgerichte benadering
Een integrale aanpak moet ook worden begrensd. Het is simpelweg onmogelijk om alle problemen in de stad tegelijkertijd aan te pakken. Daarbij komt dat de problemen en behoeften van wijk tot wijk verschillen.
Bovendien voelen mensen zich doorgaans het meest betrokken bij de eigen leefomgeving. Dat is belangrijk, want uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van sociale relaties van grote invloed is op de leefbaarheid.

Neem de Haagse wijken Schilderswijk-West en Transvaal. Daar gaan regelmatig zon honderd bewoners samen met de wijkagent s nachts de straat op. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt over de werkwijze, en de nachtwakers en politie staan in nauw contact met elkaar. In zeven jaar tijd heeft het nachtpreventieteam 136 arrestaties verricht. Ook het aantal auto-inbraken is afgenomen.
Terecht portretteerde het regionale dagblad, de Haagsche Courant, de Nachtpreventie in het Internationaal Jaar van de Vrijwilliger als een bijzondere vrijwilligersorganisatie.

Als gemeente moet je op dergelijke initiatieven kunnen inspelen. Dat betekent ruimte voor bewoners en organisaties om zelf invloed uit te oefenen op de eigen leefomgeving.

Regiefunctie stadsbesturen
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat het sociaal organiserend vermogen in onze steden verbeterd moet worden. Euricur spreekt hier over het belang van leiderschap en strategische netwerken.

Een belangrijk principe bij het organiserend vermogen is dat steden de regie durven voeren, ook als het stadsbestuur slechts gedeeltelijk via de geldkraan kan sturen.
Het is van essentieel belang dat steden gebruik maken van gemeentelijke netwerksturing. Voor de sociale sector denk ik hierbij aan het versterken van de eerstelijnsvoorzieningen en het kritisch doorlichten van netwerken.

Mogelijk moet u nieuwe afspraken maken, de bestaande structuren reorganiseren, een nieuwe cultuur teweegbrengen bij de organisaties.

In Nederland zijn sommige steden bezig hun sociaal beleid te vernieuwen. Zo heeft Leeuwarden contractafspraken gemaakt met instellingen die basisvoorzieningen leveren. Bovendien zet Leeuwarden met het achterstandsbeleid in op maatwerk voor individuele burgers. De gemeente schakelt hierbij hoofdaannemers in. Dat zijn onafhankelijke marktpartijen die samen met de cliënt bekijkt wat nodig is om de situatie te verbeteren. In overleg stellen zij een pakket samen dat de hoofdaannemer bij de aannemers van diensten inkoopt. Met deze vraaggerichte benadering dwingt het bestuur de verschillende hulpinstellingen te gaan functioneren als een keten in achterstandsbestrijding.
Dergelijke initiatieven worden ook in tal van andere steden ontwikkeld.

Nationale overheden
In de Angelsaksische kent men de gevleugelde uitspraak: it takes a whole nation to raise a child. Datzelfde geldt voor de ontwikkeling van onze wijken en steden.

In Nederland is het belang van ondersteuning door de nationale overheid onderkend door een coördinerende minister voor grotesteden- en integratiebeleid. Dat houdt in dat ik beleidsinhoudelijk en budgettair medeverantwoordelijk ben voor de uitgaven van collega-bewindspersonen.
Dat blijkt ook uit een financieel plaatje dat het Rijk heeft gemaakt, de Extracomptabele staat, waarin de samenhang tussen de verschillende geldstromen wordt benadrukt.
Deze coördinatie is een cruciaal element in het grotestedenbeleid. Het betekent dat je kunt ingrijpen, wanneer dat nodig mocht zijn.

We hebben er in Nederland bewust gekozen voor een belangrijke regierol van de steden. De steden hebben hiermee niet alleen meer vrijheid gekregen, maar ook meer verantwoordelijkheden. Daarom heb ik de stadsbesturen gevraagd om een lange-termijnvisie, met meetbare doelstellingen, die een rol heeft gespeeld bij de toekenning van gelden. Daarom vragen we steden om voortgangsrapportages.

Het grotestedenbeleid krijgt steeds meer gestalte, ook in andere Europese landen, met vallen en opstaan. We blijven leren. Maar als coördinerend minister moet ik me er wel van kunnen vergewissen dat de steden deze verantwoordelijkheid aankunnen, dat zij de regie durven nemen en daarvoor het organiserend vermogen hebben.
Kortgeleden heeft de Algemene Rekenkamer, een onafhankelijk controle-orgaan van de regering, een rapport uitgebracht over het grotestedenbeleid. Volgens de Rekenkamer was onvoldoende duidelijk wat precies de effecten van het beleid zijn. Maar zij constateerde ook dat het grotestedenbeleid de steden heeft gestimuleerd meer strategisch te denken, een probleemanalyse te maken en daaraan concrete prestaties en effecten te koppelen en samenwerking te zoeken met andere partijen. Daarmee onderschrijft de Algemene Rekenkamer met de weg die we met het grotestedenbeleid zijn ingeslagen. De werkwijze is goed, maar wij kunnen niet meteen zichtbare resultaten verwachten.
Ik vind het een goed teken dat de steden ook kritisch naar zichzelf zijn gaan kijken. Een aantal steden heeft visitatiecommissies uitgenodigd, die waar nodig behoorlijk pijnlijke punten hebben aangekaart.

Ik ben nu ingegaan op de wijk, de stad en de nationale overheid. Ik wil hier nog een belangrijke speler in het grotestedenbeleid aan toevoegen, en dat is de Europese Unie.

Binnenkort gaan we spreken over de toekomst van het cohesiebeleid in het Europa van de 27. Het officiële startschot wordt gegeven met een Europees forum op 21 en 22 mei in Brussel.
De Europese Commissie heeft met haar analyse en voorlopige conclusies over het cohesiebeleid een welkome opening gegeven voor dat debat. Bovendien komt de Commissie dit najaar met een nadere analyse van het stedelijk beleid.

De toekomst van een Europees stedelijk beleid wordt dus de komende tijd bepaald. Steden en nationale overheden moeten dus nu laten zien wat zij waard zijn.

Steden kunnen met Urbanprogrammas en nu ook in doelstelling 1 en 2 laten zien welke concrete resultaten zij kunnen bereiken met de extra impuls van Europese middelen. Ook het Interreg programma biedt goede kansen. Vooral van belang voor de stedelijke sociale infrastructuur zijn het Doelstelling 3-programma en het Communautair Initiatief EQUAL. Beide programmas zijn gericht op het wegwerken van ongelijkheden.
Het is belangrijk dat de initiatieven passen in een gezamenlijke aanpak door steden, lidstaten en de Europese Commissie. Integraal sociaal beleid is in Nederland het zorgenkindje van het grotestedenbeleid. Zoal ik al zei kent het veld veel spelers. Ook staat sectoraal beleid een integrale aanpak soms nog in de weg. Hier moeten we de komende tijd nog hard aan werken.

Dat dit nodig is, hebben we onder meer kunnen leren van het rapport dat het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft uitgebracht over het stedelijk jeugdbeleid. Het SCP signaleert onder meer dat een stedelijke visie op het jeugdbeleid nogal eens ontbreekt. Maar het Planbureau zag nog meer punten die voor verbetering vatbaar zijn:
1. Het is nodig dat steden hun regiefunctie verder invullen,
2. dat zij een interactieve bestuursstijl ontwikkelen,
3. en dat zij lokale netwerken weten te organiseren en structureren.
Zoals de opstellers van het Euricurrapport al benadrukken: bij een goede organisatie speelt communicatie een cruciale rol.

Dames en heren,

Ik sprak eerder over het belang van de wijkaanpak. Ik zei daarbij al dat mensen zich doorgaans het meest betrokken voelen bij de eigen leefomgeving. Deze betrokkenheid moeten we gebruiken, die moeten we stimuleren.

Want de wijk is van de burger.

Dat betekent voor ons dat de wijk terug moeten brengen bij de burgers. En de burgers bij de wijk. Wat mij betreft staat leefbaarheid en veiligheid hierbij centraal. Een thema dat ook hoog op de lokale politiek agenda staat.

Vanuit deze gedachte heb ik een claim neergelegd bij het Kabinet. Het Kabinet heeft mijn claim gehonoreerd.
Dat betekent dat we drie jaar lang jaarlijks 30 miljoen gulden extra kunnen investeren om wijken in Nederlandse steden leefbaarder en veiliger te maken. En waarbij de burger weer eigenaar van de wijk wordt.

Voor wat betreft veiligheid en leefbaarheid in de wijken, en dus ook de besteding van het geld, is de komende drie jaar de buurt aan zet.

Ik wil dus dat de investering van deze extra 90 miljoen gulden voor leefbaarheid en veiligheid rechtsreeks gekoppeld wordt aan participatie van burgers. Steden kunnen een aandachtswijk aanwijzen waar een extra impuls op het gebied van veiligheid en leefbaarheid hard nodig is.
Hiermee kunnen zij verder invulling geven aan de doelstellingen van de Meerjarige Ontwikkelingsplannen.

Maar nogmaals: niet het stadsbestuur, maar de wijkbewoners krijgen het trekkingsrecht. Het gaat immers om hún veiligheid, om hún leefbaarheid.

Dit vraagt veel van het organiserend vermogen van de steden. Want zoals gebruikelijk behouden steden de regie. Maar de voorstellen moeten van de bewoners komen, en zij moeten betrokken worden bij de uitvoering van de plannen.
Bottom-up dus.

Wat mij betreft gaat de meter nu lopen. Ik ga volgende week met de steden praten om de plannen verder uit te werken.
Ik wil daarom nog niet al te zeer op de zaak vooruitlopen.

Wat ik wel alvast wil zeggen, is dat ik aan de initiatieven twee belangrijke voorwaarden zal verbinden.
Ten eerste wil ik resultaten zien, dus heldere indicatoren, meetmomenten en verantwoording.
Ten tweede: Ik wil ICT terugzien in de wijkplannen. Steden en wijken moeten geprikkeld worden ICT te gebruiken om hun plannen te realiseren. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van de Commissie Cerfontaine. Deze commissie heeft gezegd dat ICT meer gebruikt moet worden bij het oplossen van problemen in de grote steden. Zij pleitte ervoor om hiermee op wijkniveau te beginnen.
Het kabinet komt nog met een reactie op het rapport van de Commissie Cerfontaine. Maar u begrijpt dat ik hier wel oren naar heb. Bovendien heb ik al eerder gezegd: geen GSB zonder ICT.

Dames en heren,

Vandaag en morgen gaat u gezamenlijk op zoek naar instrumenten die u kunnen helpen het organiserend vermogen van uw stad te versterken, zodat de steden ook in de toekomst sociaal sterk blijven. Ik ben zeer geïnteresseerd in uw bevindingen. Wellicht kunnen vertegenwoordigers van de Europese steden hun Nederlandse collegas al ideeën aanreiken die de buurt aan zet tot een daverend succes kunnen maken.

Ik dank u wel.