Titel: Wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Directoraat-generaal voor fiscale zaken, directie wetgeving directe
belastingen
Regeling van 25 april 2001, nr. WDB2001/133M, Stcrt, nr. 82
De Staatssecretaris van Financiën
Gelet op artikel 26 van de Invorderingswet 1990;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 1) wordt als volgt
gewijzigd:
.....
1) Stcrt. 1990, 103, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling
van 19 december 2000, Stcrt. 250.
Artikel I
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst. Voorts wordt in het
eerste lid, onderdeel c, artikel 43, tweede lid, onderdelen h, i, l en
m, van de Algemene bijstandswet vervangen door: artikel 43, tweede
lid, onderdelen i, j, m en n, van de Algemene bijstandswet. Tevens
wordt artikel 43, tweede lid, onderdeel o, van de Algemene
bijstandswet vervangen door: artikel 43, tweede lid, onderdeel p, van
de Algemene bijstandswet. Ten slotte wordt artikel 43, tweede lid,
onderdelen h en i, van de Algemene bijstandwet vervangen door: artikel
43, tweede lid, onderdelen i en j, van de Algemene bijstandswet.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende,
2. Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt ook
gerekend de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 13, tweede lid,
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, daaronder begrepen de
aanspraak op een zodanige teruggaaf, met uitzondering van de daarin
begrepen kinderkorting of aanvullende kinderkorting, bedoeld in
hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Indien bij de vaststelling van de voorlopige teruggaaf rekening is
gehouden met kinderkorting of aanvullende kinderkorting wordt voor de
toepassing van het tweede lid het bedrag van de voorlopige teruggaaf
zoveel mogelijk geacht betrekking te hebben op die kortingen.
Artikel II
In artikel 15 wordt de aanhef van artikel 14 vervangen door: artikel
14, eerste lid,.
Artikel III
In artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, wordt in artikel 14
telkens vervangen door: artikel 14, eerste lid.
Artikel IV
Artikel 18, onderdeel c, komt als volgt te luiden:
c. binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan
de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, kan worden
verwacht.
Artikel V
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de
dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt
terug tot en met 1 januari 2001.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden
geplaatst.
Toelichting
Bij de Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 is artikel 43,
tweede lid, van de Algemene bijstandswet in die zin gewijzigd dat de
kinderkorting en de aanvullende kinderkorting, bedoeld in hoofdstuk 8
van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet tot de middelen van de
belanghebbende worden gerekend. De reden hiervoor is dat deze
kortingen een dusdanige gelijkenis vertonen met de kinderbijslag dat
zij niet in mindering dienen te worden gebracht op de bijstand
(Kamerstukken II, 2000/2001, 27 184, nr. 6, blz. 21). Deze wijziging
van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 strekt ertoe de
kinderkorting en de aanvullende kinderkorting - net als de
kinderbijslag zelf - niet te betrekken bij de vaststelling van de
betalingscapaciteit van de belastingschuldige die kwijtschelding
vraagt.
De beoordeling van een kwijtscheldingsverzoek vindt onder meer plaats
aan de hand van de betalingscapaciteit: het positieve verschil tussen
het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen en de
gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in de periode van
twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend. Een
voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen die in de loop van het tijdvak in
termijnen wordt uitbetaald, verruimt ingevolge artikel 14, tweede lid,
van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het netto-besteedbare
inkomen van de belastingschuldige. Die teruggaaf maakt daarmee deel
uit van de betalingscapaciteit. Voorzover in een voorlopige teruggaaf
kinderkorting of aanvullende kinderkorting is begrepen, wordt die
teruggaaf echter niet tot de overige inkomsten, bedoeld in artikel 14,
eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet
1990, gerekend. Indien de belastingschuldige geen gebruik maakt van de
mogelijkheid om een voorlopige teruggaaf te vragen, wordt de aanspraak
op een zodanige teruggaaf, met uitzondering van de daarin begrepen
kinderkorting of aanvullende kinderkorting, eveneens tot genoemde
inkomsten gerekend.
Het derde lid van artikel 14 van de Uitvoeringsregeling
Invorderingswet 1990 bevat een rangorderegeling tussen de
kinderkorting en de aanvullende kinderkorting en de overige
heffingskortingen, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet
inkomstenbelasting 2001. Op grond van deze regeling worden de
kinderkorting en de aanvullende kinderkorting als eerste in aanmerking
genomen voor de toepassing van genoemd artikel 14.
In artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zijn de verwijzingen naar artikel 43, tweede lid, van de Algemene bijstandswet aangepast aan de met ingang van 1 januari 2001 geldende tekst van dat artikellid. De wijziging van artikel 15 en van artikel 16 van genoemde regeling bewerkstelligt een juiste verwijzing.
In artikel 18, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet
1990 wordt de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid,
van die regeling, uitgezonderd van het begrip belastingteruggaaf. De
reden hiervoor is dat bij de vaststelling van de overige inkomsten,
bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van de
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, reeds met die voorlopige
teruggaaf, daaronder begrepen de aanspraak op een zodanige teruggaaf,
rekening is gehouden.
Deze wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 werkt
terug tot en met 1 januari 2001 en heeft betrekking op
kwijtscheldingsverzoeken die op of na die datum zijn ingediend.
Hiermee wordt aangesloten bij de datum waarop genoemde wijziging van
de Algemene bijstandswet in werking is getreden.
De onderhavige wijzigingen hebben nagenoeg geen administratieve lasten
voor belastingschuldige tot gevolg. Wel zij opgemerkt dat als gevolg
van de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 in een gering
aantal gevallen opnieuw een verzoek om kwijtschelding zal moeten
worden gedaan door diegenen die op of na 1 januari 2001 reeds een
verzoek hebben ingediend en in aanmerking komen voor kinderkorting of
aanvullende kinderkorting.