Kamervragen en antwoorden
Het project "Landing Platform Dock-II"
02-05-2001
Met mijn brief nr. S2000015874 d.d. 18 december 2000 heb ik u geïnformeerd over het voornemen een tweede Landing Platform Dock te verwerven. Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen, die de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van deze brief heeft gesteld.
1. Welke andere opties zijn er om aan de Navo-behoefte aan Landing Platform Docks (LPDs) te voldoen?
6. Welke andere landen zijn voornemens tot een uitbreiding van dergelijke strategische transportcapaciteit over te gaan? Waarom wordt de internationale samenwerking niet vanuit een positievere grondhouding onderzocht? Wat betekent de vergaande samenwerking met België feitelijk op dit punt?
18. Kan de regering iets uitgebreider ingaan op de pogingen om te komen tot internationale samenwerking? Hoe valt bijvoorbeeld het feit dat Frankrijk twee nieuwe LPDs alleen voor nationaal gebruik schijnt te bouwen te rijmen met de oprichting, mede op Frans initiatief, van het European Multinational Maritime Force? Wanneer zal Duitsland een beslissing nemen over de verwerving van LPDs? Zal dat op tijd gebeuren om eventueel aan te sluiten bij de Nederlandse plannen? Bestaan mogelijkheden tot samenwerking met Italië, Spanje (beide deel uitmakend van het European Amphibious Initiative) en Portugal?
19. De regering stelt dat internationale samenwerking bij de bouw van LPD-2 niet mogelijk is. Diverse bondgenoten ontwikkelen echter plannen voor transportschepen. In hoeverre kunnen de diverse plannen van de bondgenoten aanleiding zijn voor aanpassingen van het LPD-2?
21. Kan de regering de stelling dat internationale samenwerking bij de
bouw van LPD-2 niet mogelijk is verder onderbouwen? Is er over de bouw
van LPD-2 contact geweest met Frankrijk, Duitsland of andere
EU-lidstaten?
24. De KSG gaat het ontwerp leveren voor vier amfibische
transportschepen voor de Britse marine. In hoeverre kan er, wanneer
het LPD-2 eveneens bij de KSG wordt aanbesteed, een samenwerking
tussen beide projecten worden ontwikkeld?
Met de verwerving van het tweede Landing Platform Dock (LPD-2) levert
Nederland een bijdrage aan de uitbreiding van de strategische
zeetransportcapaciteit van de Navo en de EU. Ook andere Navo-landen
hebben plannen om dergelijke capaciteit te verwerven. De mogelijkheden
van gezamenlijke verwerving zijn onderzocht, maar dit heeft niet
geresulteerd in samenwerking bij de bouw van het LPD-2.
Op ontwerpgebied is wel sprake van succesvolle internationale
samenwerking. Het ontwerp van het LPD-2 is immers gebaseerd op het
ontwerp van Hr.Ms. Rotterdam, dat op zijn beurt het resultaat was van
nauwe samenwerking met Spanje. Inmiddels heeft Spanje twee
zusterschepen van Hr.Ms. Rotterdam in de vaart genomen te weten de SNS
Castilla en de SNS Galicia.
De ervaringen met Hr.Ms. Rotterdam zijn goed. Dit, en de extra kosten
en tijd die met een geheel nieuw ontwerp gepaard zouden gaan, heeft
Defensie doen besluiten het ontwerp van het LPD-1 als basis te kiezen
voor het LPD-2. Zoals de brief vermeldt, is het ontwerp van het LPD-2
daarbij aangepast aan nieuwe feiten en ervaringen. Zo wordt het dok
verbreed en wordt het helikopterdek verzwaard onder meer ten behoeve
van de interoperabiliteit met de voornaamste bondgenoten (zie ook het
antwoord op de vragen 7 en 8). Defensie volgt de plannen van andere
landen voortdurend en beoordeelt steeds of samenwerking mogelijk is,
bijvoorbeeld bij de verwerving van randapparatuur.
De kwaliteit van het ontwerp blijkt verder uit het feit dat het Verenigd Koninkrijk het ontwerp van een nieuwe klasse amfibische schepen het Alternative Landing Ship Logistic (ALSL) baseert op het ontwerp van Hr.Ms. Rotterdam. De vier ALSLs, waarvan het ontwerp is aangepast aan de Britse eisen, komen in de periode 2004 2005 in de vaart. Door de aanpassingen in het ontwerp en vanwege de verschillende bouwperiodes is samenwerking maar beperkt mogelijk. Het Verenigd Koninkrijk en Nederland wisselen ervaringen met het ontwerp van de schepen uit, die zoveel mogelijk in het LPD-2 worden verwerkt.
Verder hebben ook Duitsland en Portugal belangstelling voor het ontwerp van Hr.Ms. Rotterdam. Het is nog niet bekend of, en zo ja wanneer, de twee landen besluiten tot verwerving van een LPD en of dan ook het Nederlands-Spaanse ontwerp wordt gekozen. Ook hier worden de mogelijkheden tot samenwerking nauwlettend gevolgd.
De plannen van België concentreren zich op een Command Logistic
Transport Ship. Hierbij ligt de nadruk op grote transportcapaciteit
alsmede op commandovoering en logistieke ondersteuning van
kleinschalige maritieme operaties, vooral op het gebied van de
mijnenbestrijding. In afwijking van de Nederlandse behoefte behelst de
Belgische behoefte geen amfibische capaciteit. Bij de Belgische
Zeemacht en de Koninklijke Marine, die nauw aan elkaar zijn gelieerd,
bleek in het geval van de bouw van het LPD-2 samenwerking dan ook niet
mogelijk.
Frankrijk heeft de laatste jaren twee nieuwe LPDs in de vaart genomen.
Deze schepen zouden in de eerste plaats voor nationaal gebruik zijn
bedoeld, maar betekenen tevens een uitbreiding van de Europese
strategische zeetransportcapaciteit. Daarnaast heeft Frankrijk onlangs
besloten twee oudere LPDs te vervangen door "Landing Platform
Helicopter" (LPH) schepen, die tevens zullen beschikken over
commandofaciliteiten voor amfibische operaties. Wat Italië betreft,
biedt de bouw van het LPD-2 evenmin aanknopingspunten voor
samenwerking. Dit land beschikt thans al over drie kleinere LPDs en
ontwikkelt plannen voor een LPH.
Met het European Amphibious Initiative streven Frankrijk, Italië,
Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk ernaar de amfibische
capaciteiten binnen Europa beter op elkaar af te stemmen, vooral wat
(oefen-)programmas, procedures en tactieken betreft. Dit moet op
termijn leiden tot verdere verbetering van de inzetbaarheid van de
Europese amfibische capaciteit. Vooralsnog behelst dit initiatief geen
materieelsamenwerking.
Concluderend kan worden gesteld dat het ontwerp van het LPD-2 een
voortzetting is van een succesvol samenwerkingsproject met Spanje. Ook
andere landen gebruiken dit ontwerp of hebben hiervoor belangstelling.
Internationale samenwerking bij de bouw van het LPD-2 blijkt echter
niet mogelijk, vooral als gevolg van verschillende bouwperiodes of
uiteenlopende ontwerpen. Ten slotte wordt opgemerkt dat, ondanks
toenemende internationale samenwerking in het kader van het EVDB, de
marinebouw in de meeste landen nog steeds voornamelijk een nationale
aangelegenheid is. Vooralsnog beperkt het preferentiële beleid van de
verschillende landen de samenwerkingsmogelijkheden op dit gebied.
2. Kan de regering een nadere toelichting geven op de mate waarin de amfibische rol en de commandofaciliteiten van het Landing Platform Dock 2 (LPD-2) elkaar belemmeren dan wel uitsluiten?
5. Als het LPD-2 wordt ingezet als hoofdkwartier kan het slechts een
beperkte amfibische rol vervullen. Aan welk percentage afname van de
capaciteit moet hierbij worden gedacht?
Het LPD-2 is flexibel en breed inzetbaar, omdat het zowel geschikt is
voor de amfibische als de commandovoeringsrol. Als het LPD-2 in de
amfibische rol wordt ingezet en het de logistieke en de
gevechtsondersteunende elementen van een mariniersbataljon vervoert,
is de inzet van de commandofaciliteiten voor een grote en complexe
operatie vrijwel uitgesloten. Omgekeerd geldt hetzelfde. Een
combinatie van deze rollen is denkbaar, maar wordt beperkt door de
fysieke ruimte aan boord en de operationele eisen van de
desbetreffende missie. Bij de fysieke ruimte gaat het vooral om de
personeelsaccommodatie. Zo wordt in de commandovoeringsrol de
beschikbare accommodatie gebruikt om de staf te huisvesten. De omvang
van de staf, die afhankelijk is van de aard van de operatie, bepaalt
of de resterende accommodatie kan worden gebruikt voor een
landingseenheid van mariniers. In de meeste scenarios zal er op het
LPD-2 wel ruimte zijn om materieel te vervoeren. In zijn rol als
commandoplatform opereert het LPD-2 echter doorgaans niet zeer dicht
bij de wal, zodat een gedeelde rol als amfibisch landingsschip niet
voor de hand ligt. Kortom, bij de inzet van het LPD-2 in gecombineerde
rollen is de mate waarin de ene rol de andere uitsluit afhankelijk van
het scenario en een aantal variabelen. Een en ander is niet in
percentages uit te drukken.
3. Welke type voertuigen en helikopters zijn met het LPD-2 te
vervoeren?
10. Zal het nieuwe helikopterdek ook geschikt zijn voor (grotere)
transporthelikopters?
In de amfibische transportrol is het LPD-2 geschikt voor het vervoeren
en via landingsvaartuigen aan land brengen van alle voertuigen die de
UK/NL Amphibious Force gebruikt. In de strategische transportrol kan
het LPD-2 voertuigen met een maximaal gewicht van 65 ton en een
maximale hoogte van 4,2 meter vervoeren. In dat geval worden de
voertuigen via het Roll-on-Roll-off principe geladen. Alle voertuigen
van de Nederlandse krijgsmacht kunnen worden vervoerd, zoals een
PATRIOT-luchtverdedigingseenheid van de Koninklijke luchtmacht en de
pantservoertuigen en Leopard-II tanks van de Koninklijke landmacht.
Zelfs diepladers kunnen worden getransporteerd.
Het vliegdek van LPD-2 is geschikt voor alle binnen de Navo gangbare
transporthelikopters, waaronder de Cougar, de NH-90, de Chinook en de
EH-101. Van elk type kan ook een aantal helikopters (drie tot zes) in
de hangar worden vervoerd.
4. Het LPD-2 kan een staf herbergen die een divisie kan leiden. Welke
faciliteiten voor een seabased headquarters zijn er nog meer in Europa
die op divisieniveau dan wel op legerkorpsniveau een
commandofaciliteit bieden voor Combined/Joint Task Forces operaties?
Europa beschikt thans niet over seabased headquarters om een landoperatie op divisie- of korpsniveau te leiden. Zowel de EU als de Navo heeft behoefte aan dergelijke hoofdkwartieren. Met de voorziene commandocapaciteiten op het LPD-2 draagt Nederland dan ook bij aan de versterking van de Europese capaciteiten op dit terrein.
7. Om het dok geschikt te maken voor de nieuwe Britse Landing Craft Utility (LCU) zal het LPD-2 breder worden dan LPD-1. Betekent dat deze landingsvaartuigen niet vanaf LPD-1 kunnen opereren en dat Hr. Ms. Rotterdam niet interoperabel is met de UK/NL Amphibious Force?
8. Het dok van LPD-2 wordt geschikt gemaakt voor de Britse LCUs. In
hoeverre draagt de Britse marine in financiële zin bij aan de voor hen
noodzakelijke aanpassing?
Ten opzichte van het LPD-1 hebben nieuwe feiten en ervaringen geleid
tot de vermelde ontwerpverschillen van het LPD-2. De aanpassingen zijn
nauw aan elkaar gerelateerd en kunnen niet los van elkaar worden
gezien. Zo wordt het LPD-2 ten behoeve van de interoperabiliteit met
de andere krijgsmachtdelen en met de voornaamste bondgenoten voorzien
van een zwaarder helikopterdek en wordt het breder. De verbreding is
hoe dan ook nodig omdat de stabiliteitseisen zijn aangepast aan de
noodzakelijke wijzigingen in de bovenbouw van het schip. De
bevordering van de bondgenootschappelijke interoperabiliteit is in
beginsel een nationale verantwoordelijkheid. Daarom betaalt de Britse
marine niet mee aan de verbreding van het dok van het Nederlandse
LPD-2.
Op het moment van indienststelling, in april 1998, was Hr.Ms.
Rotterdam interoperabel met alle relevante landingsmiddelen van de
"UK/NL Amphibious Force" (UK/NL AF). De Britse Landing Craft Unit
(LCU) Mk-10, die bestemd is voor de nieuwe Britse LPDs, is een recente
toevoeging aan het Britse materieelbestand die nog niet was voorzien
tijdens het ontwerp van het eerste LPD. De LCU-Mk-10 is een meter
breder dan de Nederlandse LCU en als gevolg hiervan niet interoperabel
met Hr.Ms. Rotterdam. De Britse LCU kan niet op reguliere wijze in het
dok worden geladen en gelost. Met deze operationele beperking wordt in
de tactische planning van oefeningen en operaties rekening gehouden.
Uiteraard is Hr.Ms. Rotterdam nog steeds interoperabel met de andere
landingsmiddelen die bij de UK/NL AF in gebruik zijn.
9. Kan het dok van het LPD-2 zodanig worden uitgevoerd dat het, ter
vergroting van de transportcapaciteit, gebruikt kan worden voor het
meevoeren van lighter aboard ship-bakken?
Lighter Aboard Ship (LAS) bakken worden buiten het schip beladen om
vervolgens in het dok van het schip te worden vervoerd. Dit is een
alternatieve methode om schepen snel te laden en te lossen. Alhoewel
technisch mogelijk, maakt Nederland geen gebruik van deze optie, omdat
deze niet verenigbaar is met het Nederlandse operationele concept van
het LPD-2. In de amfibische rol wordt het dok namelijk gebruikt voor
landingsvaartuigen en in de strategische transportrol wordt de
dokvloer beladen met materieel.
11. Is het gebruikelijk dat Commandostaven zelf beschikken over C4I
hardware en software die te koppelen is aan de netwerkvoorziening op
het LPD? Hoe gemakkelijk is het dit soort systemen te huren?
Binnen de Navo is het inderdaad gebruikelijk dat commandostaven zelf beschikken over C4I hardware en software die te koppelen is aan een netwerkinfrastructuur, zoals in het geval van het LPD-2 is voorzien. Ook is het mogelijk dat een geëmbarkeerde staf de benodigde apparatuur huurt of koopt. Een groot deel van de benodigde hardware en software bestaat uit commerciële producten die van de plank te koop zijn. Huur of verwerving is doorgaans op korte termijn mogelijk.
De transmissieapparatuur, zoals antennes, satellietschotels, bekabeling en het merendeel van de zenders en ontvangers, wordt wel vooraf in het LPD-2 ingebouwd. Om interferentie met andere apparatuur te voorkomen, zijn deze componenten al onderdeel van het scheepsontwerp. Het later installeren van dergelijke apparatuur zou ingrijpend, kostbaar en tijdrovend zijn en laat zich daarom moeilijk verenigen met het operationele concept waarop de inzet van de commandofaciliteiten tijdens crisisbeheersingsoperaties berust.
12. Hoe hard is het totaalbedrag van f 495 miljoen? Is het een
taakstellend bedrag? Is er rekening gehouden met onvoorziene kosten?
Zijn er technische of operationele ontwikkelingen te voorzien die
wellicht kunnen leiden tot additionele kosten?
Het totaalbedrag is taakstellend. In dit bedrag is een post
risicoreservering opgenomen om onvoorziene kosten te kunnen opvangen.
De risicos op het gebied van het platform zijn gering, omdat het
ontwerp van de platforminstallaties niet wezenlijk verschilt van dat
van Hr.Ms. Rotterdam. Dit geldt eveneens voor een groot deel van de
sensor-, wapen- en commando-uitrusting (Sewaco). Wel nieuw is de
voorziene netwerkinfrastructuur ten behoeve van de
hoofdkwartierfaciliteit met het bijbehorende antennepark. Door het
grote aantal externe communicatiesystemen voor de
hoofdkwartierfaciliteit is elektromagnetische compatibiliteit een
bijzonder aandachtsgebied. Door onder meer vooraf proefopstellingen te
bouwen waarbij de samenhang tussen de infrastructuur en het
antenneplan uitgebreid zal worden onderzocht, worden technische en
financiële risicos op dit gebied tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
13. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de financiering van de 77 Mfl voor de commandofaciliteiten uit de gelden van het kabinet voor het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid (EVDB)?
15. Voor de commandofaciliteiten op het LPD-2 worden drie financieringsvormen genoemd: vrijgekomen gelden door doelmatigheidsinspanningen, het EVDB-fonds en internationale financiering. Welke financieringsvorm heeft prioriteit en kan de regering al enig inzicht verschaffen in de wijze waarop de f 77 miljoen voor de commandofaciliteiten zal worden gefinancierd?
16. Zoals bekend vormt de versterking van commandofaciliteiten op het
LPD één van de vijf speerpunten in het kader van extra investeringen
in het EVDB. Wanneer denkt de regering aan te kunnen geven hoe de
projecten in de toekomst moeten worden gefinancierd? Kortom, wanneer
is de regering voornemens te beslissen of voor de nationale bijdrage
aan Europese defensie, zoals investeringen in aanvullende
commandovoeringcapaciteiten al dan niet structureel extra geld moet
worden uitgetrokken?
De Tweede kamer nam op 1 november 2000, tijdens het debat over de
defensiebegroting voor 2001 (Kamerstuk 27.400 X, nr. 14), de motie-Van
den Doel/Zijlstra/Vant Riet aan. De motie vraagt enerzijds om een
hogere prioriteit van de projecten commandofaciliteiten LPD-2 en
uitbreiding personeel KMar voor internationale politietaken en
anderzijds om een structurele voorziening voor de financiering van
projecten ter versterking van de Europese veiligheid. De
commandofaciliteiten voor LPD-2 is één van de projecten die in het
kader van het EVDB-fonds zijn geïdentificeerd, zoals vermeld in de
brief van de minister van Defensie van 13 november 2000 (nummer
D2000003716). Met het oog op de bevordering van Europese doelmatigheid
is internationale co-financiering gewenst. De Kamer zal binnenkort
nader worden geïnformeerd over de uitvoering van de eerdergenoemde
motie.
14. Kan de regering een inschatting maken van de hoeveelheid extra
gelden die kunnen worden vrijgemaakt door de in de Defensienota 2000
aangekondigde extra inspanningen op het gebied van doelmatigheid?
De Koninklijke marine kan met doelmatigheidsmaatregelen op korte termijn geen geld vrijmaken voor aanvullende investeringen. Thans worden wel doelmatigheidsinitiatieven ontplooid in het kader van CDV, zoals het CDV-onderzoek Marinebedrijf. Eventueel hieruit voortvloeiende besparingen komen echter niet ten goede van het budget van de Koninklijke marine, maar van de algemene CDV-taakstelling.
20. Wat betekenen de plannen van de diverse landen voor LPDs en
transportschepen voor de gezamenlijke transportcapaciteit over zee?
Als de plannen gerealiseerd worden, is er dan nog sprake van Europese
tekorten op dit vlak?
Een aantal landen heeft inmiddels besloten tot de verwerving van
zeetransportmiddelen ter versterking van hun capaciteiten op dit
gebied. Verschillende andere landen hebben plannen hiervoor (zie ook
het antwoord op de vragen 1, 6, 18, 19, 21 en 24). Als alle plannen
worden uitgevoerd, neemt de strategische zeetransportcapaciteit op
middellange en lange termijn aanmerkelijk toe en wordt in belangrijke
mate tegemoetgekomen aan de in Navo- en EU-verband vastgestelde
behoefte aan dergelijke capaciteit. Voor de verdere versterking van de
maritieme transportcapaciteit in Navo- en EU-verband wordt voorts
onderzocht of er afspraken zijn te maken over het gebruik van
aanvullende, commerciële zeetransportmiddelen.
22. Op welke wijze en aan de hand van welke vergelijkende criteria
wordt beoordeeld of er sprake is van redelijke voorwaarden en een
aanvaardbaar prijsniveau?
23. Wat is de stand van zaken ten aanzien van het voornemen om het
LPD-2 aan de besteden bij de Koninklijke Schelde Groep (KSG)?
25. Stel dat de KSG niet voldoet aan de redelijke voorwaarden en een aanvaardbaar prijsniveau, is het LPD-2 dan elders aan te besteden zonder schending van afspraken bij de overname van de KSG door Damen en zonder financiële claims? Welke zijn precies de afspraken met KSG over het LPD-2? Wat zouden de gevolgen zijn voor de KSG als de opdracht tot bouw van het LPD-2 niet wordt verworven?
De Staat is voornemens het LPD-2 aan te besteden bij de KSG, mits
sprake is van redelijke voorwaarden en een aanvaardbaar prijsniveau.
Op basis van eerdere ervaringen, in het bijzonder de bouw van het
LPD-1, het onderzoek van de Defensie Accountantsdienst naar de
tariefstelling en kostenopbouw van de KSG en het onafhankelijke
oordeel van externe deskundigen, wordt nagegaan of de voorwaarden
inderdaad redelijk zijn en of het prijsniveau aanvaardbaar is. Mocht
dit niet het geval zijn, dan kan het LPD-2 inderdaad elders worden
aanbesteed. De huidige situatie geeft echter geen aanleiding de
aanbesteding van het LPD-2 bij KSG te heroverwegen. Het zou thans
speculatief zijn dat tóch te doen. In voorkomend geval zal de regering
de Kamer uiteraard uitgebreid informeren.