Kiezen of verliezen

Voordracht op de Jaarvergadering van de Nederlandse Vissersbond, 28 april 2001, Akersloot
Adriaan D. Rijnsdorp

Inleiding

De kottervisserij, en met haar de politiek en de visserijbiologen, staan op een kruispunt van wegen. De laatste jaren hebben ons lagere quota gebracht en een toenemende kritiek vanuit de maatschappij op de overbevissing en de aantasting van de natuur op zee. Twintig jaar van gemeenschappelijk visserijbeleid hebben niet geleid tot een rijkere visstand en een rendabeler visserij. De visserijdruk is nog altijd even hoog. Alleen de stijging ervan in de jaren zestig en zeventig is tot stilstand gebracht, of stijgt minder snel dan voorheen. De situatie met de kabeljauw is zo slecht dat er ingrijpende noodmaatregelen zijn ingesteld. Hoe moeten we verder, hoe willen we verder. Durven we te kiezen?

Om de huidige problemen te kunnen begrijpen moeten we ons realiseren dat er verschillende partijen een rol spelen: visserijsector, beleid/politiek en wetenschap. Op papier streven allen hetzelfde doel na: een duurzame visserij in een gezonde Noordzee waarbij de natuur geen onnodige schade wordt berokkend. In de praktijk zijn we gevangen in een situatie waarbij de korte termijn belangen domineren: als ik de vis niet vang wordt ze wel door een ander gevangen, ik wil overleven!

Het is belangrijk de rol van deze partijen vast te stellen.
* De visserijsector is direct belanghebbende en wordt geregeerd door haar korte termijn belangen.

* De politiek, bijgestaan door de beleidsmakers op het ministerie, is verantwoordelijk voor het beleid. Zij maakt de keuze tussen economie en ecologie.

* De wetenschap bestudeert de visserij en de visbestanden. Het is haar taak om een onpartijdige analyse te maken van de toestand van de visbestanden en van de visserij en op basis hiervan de beleidsmakers te adviseren over het beleid en de consequenties van beleidskeuzes.

* De burgers (samenleving) bepalen of er draagvlak is voor bepaalde economische activiteiten. Zonder maatschappelijke acceptatie is er geen visserij mogelijk.

Om de huidige problemen te begrijpen is het nuttig te kijken naar hoe de partijen de afgelopen jaren hebben gehandeld.

Wetenschap

Het beeld dat de visserijbiologen van de visstand in de Noordzee hebben is weinig rooskleurig. De terugblik naar de ontwikkelingen in de kabeljauwvisserij laten grote schommelingen in het bestand zien. In de periode 1960-1990 zien we een hoge natuurlijke aanwas van jonge kabeljauw. Jaarlijks zijn er in deze periode veel meer jonge kabeljauw geboren dan in de andere periodes. Over de oorzaken van de hoge natuurlijke aanwas zijn de wetenschappers het niets eens. Verschillende verklaringen zijn naar voren gebracht (afname van de haringstand, eutrofiering van de kustzone tgv de fosfaatvracht van o.a. de Rijn, veranderingen in het oceaanklimaat). Geen van de verklaringen zijn echter wetenschappelijk onderbouwd. Voor het beheer van de kabeljauw is het antwoord op deze vraag niet cruciaal. Cruciaal is wel dat het niveau van visserijsterfte, dus het percentage van het bestand aan maatse vis dat jaarlijks wordt gevangen, momenteel veel te hoog is. De visserijsterfte schommelde vanaf de jaren twintig tussen de 30% en 40% per jaar. Na de tweede wereldoorlog nam de visserijsterfte geleidelijk toe van 30% rond 1950 tot 60% sinds 1985. Met deze visserijsterfte is geen duurzame visserij gewaarborgd.

Figuur 1. De ontwikkeling van de visserijsterfte (bovenste figuur) en de jaarlijkse aanwas (jaarklassterkte) en de volwassen stand van kabeljauw in de Noordzee (onderste figuur). Gegevens van: Pope & Macer, 1996 ICES J. Mar. Sci.; ICES 2000.

Figuur 2. Ontwikkelingen in de scholstand en jaarklassterkte (linker figuur) en de ontwikkeling van de visserijsterfte (rechter figuur) van Noordzee schol.

Figuur 3. De lengteverdeling van de scholvangsten (rood - ondermaatse vis, discards; groen - maatse vis) van boomkorschepen in de jaren tachtig en in 2000. Alle vangstgebieden buiten de scholbox.

Ook de scholstand is sterk teruggelopen (Figuur 2). Een deel van deze afname heeft te maken met de veranderingen in de bijvangst van ondermaatse schol (discards). Zo komen hebben de kleine scholletjes (deels) het kustgebied verlaten en komen nu ook voor op de visgronden van de boomkorvloot (Figuur 3). De oorzaken van deze, en andere veranderingen, is nog onduidelijk. Deze afname van de volwassen stand betekent dat er nog maar weinig grote (= oudere) vissen in het bestand voorkomen. Voor schol komt hier nog bij dat er een grote verschuiving is opgetreden in de verhouding van mannetjes en vrouwtjes. Wat betekent nu een lage stand?

Economisch betekent het sterk fluctuerende vangstmogelijkheden. Vissen tegen onnodig hoge kosten.

Biologies vormt het een bedreiging voor de natuurlijke aanwas. Het biologisch onderzoek heeft de laatste jaren steeds meer inzicht gekregen in de betekenis van de grotere dieren voor een succesvolle voortplanting. Jonge vrouwtjes die voor het eerst aan de voortplanting deelnemen leggen doorgaans eieren van een lagere kwaliteit. Ook het aantal keren dat er eieren worden afgezet neemt toe met de grootte van de moeder. Hoe groter het aantal legsels van een vrouwtje of van een visbestand hoe hoger de overlevingskansen. Door deze en andere processen is een minimum hoeveelheid ouder dieren nodig voor succesvolle aanwas. De wetenschappelijke adviezen zijn dan ook gericht op het in stand houden van een voldoende grote ouderstand.

Hoe bepalen visserijbiologen de visstand? De essentie van de bestandsbepaling is eigenlijk simpel. Alle vis, die wordt aangeland, wordt geregistreerd. De biologen nemen regelmatig steekproeven van deze aanvoer. Op basis hiervan wordt de leeftijdsamenstelling bepaald. Dus in ieder jaar is bekend hoeveel dieren er van een geboortejaar zijn aangeland. Door nu de aantallen vissen van een geboortejaar die in opeenvolgende jaren zijn aangeland bij elkaar op te tellen krijgen we een schatting voor het totaal aantal vissen dat van dat geboortejaar is aangeland. Met deze methode kan de visstand in het verleden heel precies worden bepaald. Immers van de jaarklassen die in het verleden zijn geboren is het grootste aantal dieren inmiddels gevangen. Vanuit dit historische beeld wordt vervolgens een inschatting gemaakt van de toestand op dit moment. Deze inschatting is niet messcherp omdat er in de praktijk onzekerheden zijn over de ontwikkelingen in de visserijinzet, en omdat er onzekerheden zijn met de betrouwbaarheid van de aanvoergegevens. In veel situaties, met name in de gemengde visserij op rondvis en platvis, is er een Daarnaast is er een verschil tussen de aanlanding en vangst (discards, highgrading). Dit speelt met name in de gemengde visserij op b.v. rondvis en platvis. Door al deze factoren is de toestandsbeoordeling onzeker. In Figuur 2 zien we dat de schatting voor de visstand in ieder opeenvolgend jaar wordt bijgesteld. De afwijkingen ten opzichte van het geconvergeerde beeld is het grootst in de toestandsbeoordeling van het meest recente jaar. Naast de visserijafhankelijke bestandschatting, gaan de biologen zelf de zee op. Deze visserijonafhankelijke bestandsopnamen, die volgens een standaard methode worden uitgevoerd, leveren een schatting op van de talrijkheid van de belangrijke commercieel geexploiteerde vissoorten, en leveren een schatting op van de hoeveelheid jonge vis die in zee aanwezig is en die een belangrijke invloed heeft op de vangstmogelijkheden in de nabije toekomst. Ook de uitkomsten van de visserijonafhankelijke bestandsopnames gaan gepaard met statistische onzekerheidsmarges.

wpe1.jpg (22480 bytes)

Figuur 4. Uitkomsten van de jaarlijkse toestandsbeoordeling van de scholstand in de Noordzee door de ICES Assessment Working Group in 1988 tot en met 2000 (WG88 tot WG00).

In de praktijk blijken deze onzekerheden de geloofwaardigheid van het beleidsadvies te ondermijnen. Daarnaast zijn de verwachtingen over de effecten van de scholbox, die tot een verhoging van de overleving van jonge schol zou leiden, niet uitgekomen. Ondanks de strakke quota heeft de scholstand zich niet hersteld. Hoe geloofwaardig zijn de biologische adviezen? Zijn de biologen bereid tot een open dialoog?

Visserij
De afgelopen decenia zijn de vismethodes enorm ontwikkeld en is er sprake van een voortdurende technologische innovatie: de boomkor vergroting/verzwaring en de introductie van kettingmatten en andere aanpassingen die het vissen in voorheen ontoegankelijke visgronden mogelijk maakte hebben de effectiviteit van deze vismethode voortdurend vergroot, maar ook gezorgd voor een toenemende druk op het bodemleven. De motorvermogens zijn steeds verder toegenomen. De wettelijke begrenzing ervan op 300pk en 2000pk lijkt niet te worden nageleefd. Recentelijk is er de ontwikkeling in de twintrawl. Deze vismethode is milieuvriendelijk wat betreft het brandstofverbruik maar er zijn aanwijzingen dat deze vismethode ook grote hoeveelheden ondermaatse vis bijvangt. Over de effecten op het bodemleven is nog niets bekend. Zijn deze veranderingen allemaal wenselijk geweest? Denk aan de discussie over het maximum motervermogen: 1000pk, 1500pk, 2000pk. En zijn alle mogelijke ontwikkelingen in de toekomst allemaal wenselijk? Waar willen we heen met b.v. de twin trawl? Met welke maaswijdte zouden we moeten vissen om de bijvangst van ondermaatse dieren te verminderen? Grote delen van de Noordzee worden internsief bevist maar er zijn ook plekken waar weinig of niet wordt gevist. Zal hier ook op langere termijn niet worden gevist gezien de ontwikkelingen in vistechniek? In verleden is het bevisbare gebied zeker aanzienlijk groter geworden. Is de sector bereid om haar verantwoordelijkheid te nemen?

Voor een betrouwbare toestandsbeoordeling van de visbestanden zijn betrouwbare gegevens over de visserij nodig, niet alleen aanlandingscijfers maar ook gegevens over de bijvangst (discards) en de verspreiding van de vloot (microverspreidingsgegevens). Is de sector bereid hieraan mee te werken?

Is de sector bereid om een oplossing te vinden voor het gebruik van binnenkuilen, de begrenzing van de toegestane motorvermogens, voor het vissen in gebieden met een grote bijvangst van ondermaatse vis of het maken van onnodig grote hoeveelheden discards? Deze problemen spelen natuurlijk ook op internationaal niveau. Ook in de rondvisvisserij is een discard probleem.

Politiek
Het visserijbeleid in de Noordzee wordt bepaald door het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De doelstelling is het duurzaam gebruik van de visbestanden. Maar een evaluatie van de ontwikkelingen van de visbestanden en de ontwikkelingen in de visserij maken duidelijk dat het visserijbeleid er niet in is geslaagd een duurzame visserij te realiseren. De visserijsterfte ligt op een historisch hoog niveau en veel visbestanden verkeren in de gevarenzone. Onder verantwoordelijkheid van de politiek is er een jaarlijks ingewikkelder wordende regelgeving tot stand gebracht maar is er geen effectief visserijbeheer gerealiseerd. De Europese commissie heeft met haar Groenboek een moedige analyse van de problemen gegeven maar trekt daaruit niet de juiste conclusies. Is er in Europa de politieke wil om daadwerkelijk een effectief visseijbeleid te voeren?

Er is een principiele tekortkoming van het instrumentarium. De jaarlijks vastgestelde vangsthoeveelheden (TACs) reguleren de aanlandingen maar niet de vangsten. Als er van een soort teveel wordt gevangen kan een visser volkomen legaal de niet gewenste vangst weer overboord zetten. Ook leiden TACs zonder sluitende controle gemakkelijk tot misrapportages. Hiermee wordt de betrouwbaarheid van de basis van de toestandsbeoordeling ondergraven. Het systeem bijt zichzelf in de staart.

De politiek heeft in verleden vaak gekozen voor het korte termijn belang: hogere TACs dan biologisch verantwoord. De besluitvorming is vaak gericht op politieke haalbaarheid en niet op effectiviteit. Een dergelijk politiek compromis leidt soms tot maatregelen die het probleem niet oplossen maar zelf kunnen verergeren Als voorbeeld kan de gebiedsluiting van 10 weken dit jaar van het paaigebied van kabeljauw worden genoemd. Omdat het politiek niet haalbaar was de geadviseerde inzetbeperking af te kondigen werd besloten een gebied te sluiten. Vooraf hebben de visserijbiologen aangegeven dat op deze manier de kabeljauw niet extra werd beschermd en dat er mogelijk nadelige effecten zouden kunnen optreden. Nu de gebiedsluiting een feit is zijn er aanwijzingen dat de Schotse visserij is uitgeweken naar gebieden waar grote hoeveelheden ondermaatse schelvis is bijgevangen. Deze bijvangst heeft een negatief effect op de bestandsontwikkeling en de vangstmogelijkheden in de komende jaren. In de zuidelijke Noordzee zijn er aanwijzingen dat het bodemecosysteem extra onder druk is komen te staan. Zo bleek in de Silverpit in April van dit jaar een tot dan toe onbevist gebied met een rijk bodemleven plotseling bedekt met vele vissporen. Ook bleek het aantal noordkrompen er aanzienlijk te zijn gereduceerd.

De basis van het visserijbeleid wordt gevormd door de wetenschappelijke toestandsbeoordeling van de visbestanden en de visserij. De Nederlandse overheid heeft in verleden bezuinigd op uitgaven voor onderzoek. Dit is opgevangen door extra gelden vanuit Brussel. De geldstroom uit Brussel zal volgend jaar veranderen waarbij Nederland weer een groter deel van de kosten zal moeten dragen. Daarnaast is er behoefte aan extra onderzoek om de basis te geven voor de politiek wenselijke ecosysteembenadering van de visserij. Is de Nederlandse overheid bereid de consequenties te dragen?

Wat moeten we doen om de huidige crisis situatie te keren?
* Laat ik eerst stellen dat ik optimisties ben. De Noordzee is een zeer productieve zee die ook in lengte van jeren een rendabele visserij mogelijkheden biedt als wij tenminste op een verantwoorde manier met de productiviteit zullen omgaan.
* Voorop staat dat er op korte termijn een aanzienlijke vermindering van de visserijsterfte moet komen. Dit kan niet worden gerealiseerd met vangstbeperkingen (TAC's) alleen. Hiervoor zijn ingrijpende maatregelen nodig die de visserijinzet van de gehele internationale vloot beperken. Gebeurt dit niet dan lopen we het gevaar dat de visbestanden verder inzakken en dat een sluiting van de bodemvisserij nodig is. Het voorbeeld van sluiting van de kabeljauwvisserij bij New Foundland (Canada) is geen aanlokkelijk vooruitzicht.

* Beperking van de zeedagen is de beste manier om de noodzakelijke bescherming te geven van het bodemleven. Dit is niet alleen maar om de `ecodingetjes' te beschermen, maar heeft ook een betekenis voor de visserij zelf. In een aantal gevallen weten we dat de visserij een negatief effect heeft op de leefomgeving van de door haar beviste bestanden. Zie voorbeelden van veranderingen stekelrog en noordkromp. Dit kan ook een rol spelen voor de voor de Nederlandse kottervloot belangrijke vissoorten.
* Daarnaast zal de sector moeten nadenken of zij bereid is oplossingen te realiseren voor het discard probleem. Iedereen weet dat de sector een dief is van eigen portemonnee door met binnenzakken te vissen. Dit geldt ook voor het twinriggen met maaswijdte waarbij nog altijd grote hoeveelheden ondermaatse schol worden bijgevangen, of de visserij op rondvis waarbij aanzienlijke hoeveelheden ondermaatse kabeljauw of schelvis wordt bijgevangen.
* De overheid staat voor de keuze de noodzakelijke beperking van de visserijinzet te realiseren. Is zij hiertoe bereid of blijft ze om het probleem heen lopen en concentreert zij zich op een doekje voor het bloeden?

* Daarnaast zullen we moeten nadenken over hoe wij over tien jaar willen vissen. Om het probleem van de gemengde visserij aan te pakken is het wenselijk selectievere vismethoden te ontwikkelen. Is het mogelijk een aparte visserij methode te hebben voor tong en schol? Dit zou een belangrijke vermindering van de bijvangst problematiek inhouden. Nu wordt er in de 80mm boomkorvisserij op tong een aanzienlijke hoeveelheid ondermaatse schol bijgavngen. De pulsevisserij, die vooral selectief lijkt te zijn voor tong biedt mogelijkheden. Dit speelt al op korte termijn omdat de lage scholstand tot mogelijk extra beperkingen leidt dan voor tong. We moeten dan echter niet proberen de effectiviteit voor b.v. schol op te krikken door de pulse stimulering te combineren met wekkers! Ook vanuit de noodzakelijke bescherming van het bodemleven is het gebruik van wekkers onwenselijk. Hoe denkt de sector hierover?
* Ook zullen we moeten denken over de mogelijkheden van gebiedsgericht beheer.

* Als de sector niet zelf tot een keuze komt zal de politiek onder druk van de publieke opinie haar keuzes maken. Als we doorgaan op de oude voet zal de sector kwetsbaar blijven voor slechte jaarklassen, stijging van de kosten (olieprijs) en zal zich moeilijk tegen de kritiek van de natuurbescherming kunnen verdedigen.

* De kottersector zal zelf met een visie op de toekomst moeten komen.

Conclusie

* Voor alle betrokkenen is het kiezen of verliezen. Kiezen voor een grondige bezinning op de problemen. Kiezen voor moed en samenwerking. De sterke positie van Nederland in de platvisvisserij biedt de mogelijkheid zelf orde op zaken te stellen.

© RIVO, last update 28 May 2001 Wageningen UR