Actueel
Openbaar ministerie niet-ontvankelijk; ernstige onregelmatige
opsporing en misleiding van de rechter
Bron: Gerechtshof Arnhem
Datum actualiteit: 10-05-2001
PERSBERICHT
Op 26 april 2001 hebben voor het gerechtshof te Arnhem de strafzaken
tegen de verdachten P.A.W. van D. en R. van L. gediend.
Deze strafzaken zijn nadat er in beide zaken een aanvrage tot
herziening was gedaan, door de Hoge Raad der Nederlanden naar het
gerechtshof te Arnhem verwezen.
Op de zitting is alleen de ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie aan de orde geweest. De advocaat-generaal heeft gevorderd
dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn
strafvervolging.
Het gerechtshof heeft in zijn uitspraak van 10 mei 2001 het openbaar
ministerie alsnog niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging verklaard.
Daartoe heeft het gerechtshof overwogen:
In de onderhavige strafzaak is in het kader van de opsporing onder
meer gebruik gemaakt van een burger met criminele antecedenten.
Omtrent de rol van deze burger bestaat geen (volledige) duidelijkheid.
Er zijn sterke aanwijzingen dat deze burger verder is gegaan dan het
enkel verschaffen van inlichtingen aan politie en justitie. Daarbij
valt onder meer te denken aan de levering van glaswerk ten behoeve van
de vervaardiging van synthetische drugs aan de criminele organisatie
waartoe verdachte mogelijk behoorde. De burger heeft te kennen gegeven
daarvoor toestemming te hebben gekregen van de regionale criminele
inlichtingendienst. Over de inzet van de burger is aan het gerechtshof
te 's-Hertogenbosch geen informatie verschaft. De rol van de burger is
belicht in het rapport van de rijksrecherche nr 9830-005.99/A van 28
januari 1998 en de aanvulling daarop nr 9830-005.99/HvD van 22 januari
1998.
Uit de rapportage van de rijksrecherche komen voorts aanwijzingen naar
voren van andere onregelmatigheden in de opsporing. Te denken valt
hierbij aan het deels onjuist opmaken van processen-verbaal en het
afluisteren van gegevensverkeer zonder rechterlijke machtiging.
Het voorgaande brengt mee dat geenszins valt uit te sluiten dat er in de onderhavige strafzaak sprake is geweest van ernstige onregelmatigheden in de opsporing en misleiding van de rechter. Nu de mogelijkheid van ernstige onregelmatigheden en misleiding van de rechter aanwezig is, is het hof mede gelet op de verwijzingsbeslissing van de Hoge Raad in beginsel gehouden om nader onderzoek te doen. Een onderzoek is onder meer noodzakelijk om nader inzicht te verkrijgen in de mate waarin onregelmatig is opgespoord en voorts om te bepalen welke consequenties op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te verbinden zijn aan mogelijke onregelmatigheden.
Ondanks voormeld uitgangspunt zal het hof de zaak niet aanhouden voor
nader onderzoek. Een nader onderzoek is reeds zinloos nu het hof heeft
geconstateerd dat het procesdossier dat aan het hof is gezonden na
verwijzing door de Hoge Raad zeer onvolledig is. Het dossier bevat
thans slechts onlangs vervaardigde afschriften van naar in
redelijkheid valt aan te nemen een gedeelte van de in het kader van
deze strafzaak opgemaakte processen-verbaal. De advocaat-generaal
heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven dat hij niet in staat
is het dossier alsnog te completeren. Met de raadsman is het hof van
oordeel dat nader onderzoek overigens ook moeilijk uitvoerbaar zal
zijn, aangezien te voorzien valt dat niet alle personen die daarvoor
in aanmerking komen nog als getuige kunnen worden gehoord.
Bij deze stand van zaken zal het hof thans een eindbeslissing geven.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien acht het hof
bij gebreke van een compleet dossier en een mogelijkheid tot het doen
van nader onderzoek de aanwijzingen van ernstig onregelmatige
opsporing en misleiding van de rechter zodanig zwaarwegend dat het
openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn
strafvervolging.
Zie ook: AB1536
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AB1535
(Zie het originele bericht)