ERNST AND YOUNG
Participatiemaatschappijen/ 'Ondernemers laten geld liggen'
Onderzoek naar ervaringen met participatiemaatschappijen:
'ONDERNEMERS LATEN GELD LIGGEN'
'Ondernemers besteden veel minder aandacht aan potentiële
participatiemaatschappijen dan aan leveranciers en klanten. Ze laten
daardoor geld liggen.' Dat zegt Geert-Jan van Logtestijn van Ernst &
Young Corporate Finance op basis van een onderzoek naar ervaringen van
ondernemers met participatiemaatschappijen. Van Logtestijn typeert de
houding van de ondervraagde ondernemers als 'nonchalant'. 'Men is
dikwijls slechts met één participatiemaatschappij in gesprek en de
mogelijkheden voor aanvullende financiering of regelingen bij het
afscheid komen nauwelijks ter sprake.' De vrees van veel bedrijven om
de eigen zelfstandigheid te verliezen door de verbintenis met een
participatiemaatschappij blijkt overigens vaak ongegrond. 'Alleen bij
aanhoudend slecht weer trekken participatiemaatschappijen aan de
noodrem', aldus Van Logtestijn.
Jaarlijks investeren participatiemaatschappijen ruim drie miljard
gulden in Nederlandse ondernemingen; in totaal staat er inmiddels zo'n
15 miljard uit. Geld is er dus voldoende. Voor de helft van de dertig
ondervraagde ondernemingen bleek de keuze voor een
participatiemaatschappij evenwel niet op voorhand evident. Ook het
aantrekken van risicomijdend vermogen, bijvoorbeeld door een lening
van een bank, was aanvankelijk een optie. Maar de rek in de
kredietruimte die banken bieden is beperkt en wordt begrensd door het
eigen vermogen van de onderneming en de zekerheden die men kan bieden.
Een derde van de ondernemingen heeft tevens gespeeld met de gedachte
om naar de beurs te gaan of zich te verkopen aan een externe partij.
De kosten van een beursgang blijken dikwijls niet op te wegen bij de
baten voor een kleinere onderneming. Het aangaan van een strategische
alliantie met een andere partner stuitte vaak op het bezwaar dat
daarmee de zelfstandigheid verloren zou gaan.
Ook bij de keuze voor een participatiemaatschappij is het behoud van
onafhankelijkheid een belangrijke leidraad. Bovendien speelt de
reputatie van de participatiemaatschappij een dominante rol (in 83%
van de gevallen als het belangrijkste selectiecriterium genoemd). Een
duurzame relatie en de beschikbaarheid van een (regionaal) netwerk
werden eveneens naar voren gebracht om de keuze voor een bepaalde
participatiemaatschappij te onderbouwen. Dat laatste levert overigens
in de praktijk minder op dan verwacht. Slechts 17% van de bedrijven
heeft opdrachten en cliënten vanuit het netwerk van de
participatiemaatschappij gekregen. Twee derde van de ondernemingen
maakt zelfs in het geheel geen gebruik van de netwerkmogelijkheden,
soms omdat dat door de participatiemaatschappij zelf wordt verhinderd
en soms vanwege de beperkte bruikbaarheid van het netwerk.
De samenwerking met een participatiemaatschappij biedt wel als
duidelijk extra voordeel dat het makkelijker wordt om nieuwe
financiering aan te trekken. De helft van de ondervraagden onderkenden
het statusverhogende effect naar andere financiers toe en een
merendeel noemde de invloed daarvan positief. In 20% van de gevallen
kreeg dit mechanisme overigens een 'boemerangeffect': als blijkt dat
de participatiemaatschappij geen extra geld in een bedrijf wil
stoppen, zijn banken nogal eens geneigd eveneens de kredietkraan dicht
te draaien.
Participatiemaatschappijen spelen een belangrijke rol als adviseur en
klankbord, bijvoorbeeld bij de beslissing over een overname. Meestal
krijgt deze rol gestalte in de persoon van een lid van de Raad van
Commissarissen. De helft van de ondernemingen moest daartoe overigens
een Raad van Commissarissen instellen, mede op aandrang van de
participatiemaatschappij. De commissaris van de
participatiemaatschappij is echter zelden geheel onafhankelijk en
behartigt in veel gevallen ook de belangen van 'zijn' bedrijf; 37% van
de ondervraagden vond zelfs dat de betreffende commissaris de belangen
van de participatiemaatschappij zwaarder liet wegen dan de belangen
van de onderneming. Alhoewel de participatiemaatschappij als adviseur
op financieel gebied positief wordt gewaardeerd, twijfelt een ruime
meerderheid van de geïnterviewden verder aan de kennis over de
specifieke branche waarin men werkzaam is.
Participatiemaatschappijen spelen natuurlijk tevens een rol bij slecht
weer. Toch is er zelden sprake van paniekvoetbal. Van de onderzochte
ondernemingen kreeg 77% te maken met tegenvallende financiële cijfers.
Slechts in 13% van de gevallen ontlokte dat bij de
participatie-maatschappij een felle reactie; merendeels werd de
onheilstijding ter informatie aangenomen en dacht men mee over
mogelijke oorzaken en oplossingen. Een derde van de ondernemingen
ondervond een hele reeks van tegenvallers. Daarop reageerden de
participatiemaatschappijen minder mild. Toch bleek maar in één geval
de participatiemaatschappij ook bereid om daadwerkelijk mee te helpen
om het tij te keren.
De relatie met een participatiemaatschappij is niet voor eeuwig.
Niettemin wordt zelden het toekomstige afscheid van de
participatiemaatschappij al in het eerste contract geregeld. Dat dat
geen overbodige luxe is, blijkt onder meer uit het feit dat een
conflict de meest genoemde reden was voor het uiteen gaan van
onderneming en participatiemaatschappij. Ook over aanvullende
financiering, die bijvoorbeeld nodig is voor het kunnen doen van een
overname, worden vaak geen afspraken gemaakt. Volgens Geert-Jan van
Logtestijn laten ondernemingen daarom kansen liggen. Maar de
'nonchalance' van veel bedrijven in het omgaan met
participatiemaatschappijen wordt volgens hem nog het beste
geïllustreerd door de ervaring dat men veelal slechts met één
participatiemaatschappij in gesprek is. 'Eén koper is geen koper',
aldus Van Logtestijn.
Einde bericht