Antwoorden op kamervragen over de doorberekening van politiekosten
Een parlementair stuk bij het onderwerp Politie
17 april 2001
Het Tweede-Kamerlid Rehwinkel (PvdA) heeft op 28 maart 2001 vragen
gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over doorberekening van politiekosten. Deze zijn op 17 april
beantwoord.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het pleidooi van de burgemeester en korpschef
van Kerkrade voor een maatschappelijk debat over de extreem hoge kosten
waarmee de samenleving wordt opgezadeld omwille van de vrijheid van
meningsuiting? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Hoe oordeelt u over de volgende opvatting van de burgemeester: "Het is
de kracht van onze samenleving dat iedereen zijn mening kan uiten. Maar
als je ziet hoeveel politie en hoeveel mensen van bestuur en
gemeenteapparaat hiervoor zijn ingezet, is de vraag gewettigd hoe lang
we dat als maatschappij nog kunnen opbrengen."
Vraag 3
Vindt u het hiervoor genoemde maatschappelijk debat wenselijk? Bent u
van plan hiertoe het initiatief te nemen? Welke ruimte laat de huidige
Grondwet voor een dergelijk debat?
Vraag 4
Ziet u in het pleidooi van de burgemeester en korpschef van Kerkrade
aanleiding om een ander standpunt in te nemen over de doorberekening
van politiekosten dan u bijvoorbeeld nog in het algemeen overleg met de
Tweede Kamer op 14 maart jl. heeft gedaan?
Antwoord
Het recht om de mening vrijelijk te mogen uiten en het recht op
betoging en vergadering zijn elementaire vrijheiden binnen ons
democratische bestel. Zij zijn om die reden in de Grondwet vastgelegd.
Deze vrijheden mogen slechts om bijzondere, strikt omschreven redenen
worden ingeperkt. Met betrekking tot het recht op betoging - dat in het
onderhavige geval aan de orde was - zijn de beperkingsmogelijkheden
vastgelegd in de Wet openbare manifestaties (Wom).
Op basis van deze wet kunnen slechts voorschriften aan demonstraties
etc. worden gesteld indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de
gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of
voorkoming van wanordelijkheden. Van de burgemeester wordt een
redelijke inspanning verwacht om de demonstratie doorgang te kunnen
laten vinden. Pas wanneer sprake is van 'bestuurlijke overmacht' kan
een demonstratie worden verboden.
De Grondwet en de Wom bieden geen aanknopingspunt voor mogelijkheden om
de vrijheid van betoging te beknotten om de reden dat de overheid als
gevolg van zo'n uiting met hoge kosten wordt geconfronteerd. Evenmin
acht ik een dergelijke beperking om bijvoorbeeld financiële redenen
gewenst. Ook acht ik het ongewenst om financiële voorwaarden te stellen
aan of garanties te eisen bij het organiseren van een demonstratie. Het
houden van een demonstratie is een maatschappelijk zeer belangrijke
mogelijkheid om een opinie onder de aandacht te brengen van het publiek
en de democratische organen. Daaraan mogen zo min mogelijk beperkende
voorwaarden worden verbonden.
De kosten die de politie maakt ten behoeve van de handhaving van de
openbare orde bij demonstraties zullen met name oplopen als een grote
inzet van mobiele eenheid noodzakelijk wordt geacht. Zoals de Minister
van Justitie en ik al aangaven in onze brief van 22 augustus 2000 over
doorberekening van politiekosten (TK 2000-2001, 26 345, nr. 40), is het
kabinet van mening dat de handhaving van de openbare orde in deze
klassieke vorm, een van de wezenlijke en eigenlijke kerntaken is van de
overheid. De daaraan verbonden kosten dienen uit de algemene middelen
te worden bekostigd.
1) De Volkskrant, 26 maart jl.
Relevante links:
Kabinetsstandpunt met betrekking tot doorberekening van politiekosten