Toespraak staatssecretaris Gijs De Vries over Gemeentelijke
Internationale Samenwerking
Een toespraak bij het onderwerp BZK en de Europese Unie
28 maart 2001
De wereld rond in tachtig dagen. Voor die uitdaging stond de
hoofdpersoon uit het befaamde boek van Jules Verne. Nog geen eeuw
geleden was het een bijna ondenkbare prestatie. Dat is
tegenwoordig nauwelijks nog voor te stellen aan het begin van dit
nieuwe millennium. De wereld is een global village, mede als
gevolg van de verbetering van wereldwijde communicatie- en
transportmiddelen, waardoor de wereldproblematiek in het
dagelijkse leven van burgers binnendringt. Burgers worden zich
meer bewust van de complexiteit van hun internationale omgeving;
niet weinigen raken ook op een of andere wijze betrokken bij de
situatie elders in de wereld. De Europese Unie is uitgegroeid tot
de vierde bestuurslaag van ons land.
Grenzen vervagen niet alleen voor de burger, maar ook voor het
binnenlands bestuur. Interstatelijke en intergemeentelijke
contacten nemen toe, met name in Europa. Decentrale overheden
nemen deel aan grensoverschrijdende bestuurlijke netwerken. In de
ontwikkeling van het denken van de Europese Commissie over de
toekomst van de Europese Unie nemen steden en regios een
belangrijke plaats in. Hier en daar klinken geluiden om de schaal
van het binnenlands bestuur in ons land meer af te stemmen op de
grootte van lokale en regionale autoriteiten elders in Europa.
De samenwerking van Nederlandse gemeenten met Midden- en
Oost-Europese lokale overheden heeft een aanzienlijke impuls
gekregen na de Val van de Berlijnse Muur in 1989. Gezamenlijk
spelen de rijksoverheid en decentrale overheden in op de
aanstaande uitbreiding van de EU met landen in Centraal- en
Oost-Europa. Nederlandse lokale overheden ondersteunen hun
partners in Midden- en Oost-Europa bij de implementatie van
Europese wet- en regelgeving. Ook bij de noodzakelijke versterking
van het openbaar bestuur en de rechtsstaat ten oosten van de Oder
wordt nuttig gebruik gemaakt van de deskundigheid en de ervaring
in het Nederlands binnenlands bestuur. Zo wordt bijstand verleend
bij de organisatie van verkiezingen.
Historie
Wat betreft gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking kenmerkte de
houding van de rijksoverheid zich zon 25 jaar geleden aanvankelijk
nog door afwachtendheid of afwijzing. Het verlenen van
ontwikkelingshulp werd gezien als een taak van het rijk. Gemeenten
werd weinig ruimte toebedacht voor wat betreft activiteiten ten
aanzien van het buitenland. Vanaf het einde van de jaren zeventig,
begin jaren tachtig vond een omslag in denken plaats, en werden
gemeentelijke activiteiten met betrekking tot
ontwikkelingssamenwerking niet alleen toegestaan, maar zelfs door
het rijk gestimuleerd. Er vond een vermaatschappelijking van het
gemeentelijke ontwikkelingsbeleid plaats. Daarnaast werd de
houding van het rijk ten aanzien van gemeentelijke bemoeienissen
met het buitenland in de jaren tachtig ingegeven door de
kernwapenproblematiek. Hellevoetsluis en Arnhem werden van
rijkswege berispt vanwege hun lokaal gevoerde
anti-kernwapenbeleid, dat indruiste tegen het landelijke beleid.
Ook de Apartheidspolitiek in Zuid-Afrika zorgde voor de nodige
frictie. Gemeentelijke maatregelen, zoals besluiten om geen zaken
meer te doen met bedrijven die banden hadden met Zuid-Afrika, en
besluiten om geen Zuid-Afrikaanse produkten meer te kopen, werden
niet door de regering gewaardeerd.
Inmiddels doet ruim driekwart (76%) van alle Nederlandse gemeenten
iets aan internationale samenwerking. Van de gemeenten groter dan
50.000 inwoners ligt dat percentage zelfs op 92%. Honderdzeventig
gemeenten werken samen met ontwikkelingslanden en ongeveer 250
gemeenten met landen in Midden- en Oost-Europa. Het aantal
contacten met zowel ontwikkelingslanden als Midden- en
Oost-Europese landen is de laatste jaren sterk toegenomen.
Good governance
In dit verband zou ik de aandacht willen vragen voor de grote
betekenis van goed openbaar bestuur, van good governance. Het
belang van good governance wordt in toenemende mate onderkend,
zowel binnen als buiten de Europese Unie. Hierbij gaat het om
fundamentele normen als democratische besluitvorming,
transparantie van de overheid, verantwoordingsplicht, versterking
van de rule of law, corruptiebestrijding, vrijheid van
meningsuiting en respect voor mensenrechten. Goed bestuur is
echter ook het resultaatgericht en efficiënt aanwenden van
beschikbare gemeenschapsmiddelen ten behoeve van het algemeen nut.
Het succes van overheidsbeleid staat of valt met het al dan niet
voldoen aan de essentiële voorwaarden van effectiviteit en
efficiëntie.
De bevordering van goed openbaar bestuur is een uitdaging die op
alle niveaus moet worden aangegaan. Binnen mondiale organisaties
als de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling) en de Wereldbank is het besef doorgebroken, dat
zonder deugdelijk handelen van de overheid de verwezenlijking van
de mondiale ontwikkelingsdoelstellingen een illusie is. Ook op
Europees niveau wordt de kwaliteit van het openbaar bestuur in
toenemende mate tot een politiek thema. De Europese beleidsagenda
heeft zich verbreed. Naast de klassieke aspecten van economische
integratie behartigt de Unie inmiddels taken die vroeger werden
gerekend tot de exclusieve competentie van de nationale staat,
zoals monetair beleid, politiezorg en justitie. Er is sprake van
een ontwikkeling van negatieve integratie (opheffen van
handelsbelemmeringen) naar positieve integratie door middel van
wetgeving en beleidscoördinatie. Dit vergt een actief en effectief
overheidsoptreden, zowel op nationaal als op Europees niveau. Deze
verbreding van de beleidsagenda op het snijvlak van nationaal en
Europees bestuur doet belangrijke vragen rijzen naar de
slagvaardigheid en democratische legitimatie van de betrokken
overheden - vraagstukken dus van good governance.
Nota European Governance
Ook de verhouding tussen de verschillende bestuurslagen in Europa
staat centraal in de discussie. In oktober 2000 presenteerde de
Europese Commissie een werkprogramma voor de opstelling van nota
over European Governance, die volgens plan in juli van dit jaar
zal worden uitgebracht. In deze nota - die in bureaucratisch
jargon ten onrechte als Witboek door het leven gaat - wordt
uitwerking gegeven aan één van de strategische doelstellingen van
de Commissie, namelijk het bevorderen van nieuwe vormen van
bestuur in de Europese Unie. Daarnaast zal worden ingegaan op de
betrekkingen tussen het lokaal bestuur en de EU. Een betere
institutionele en tegelijkertijd democratisch gelegitimeerde
inbedding van de lokale en regionale bestuurslaag in de Unie en
van de Unie zelf is niet alleen nuttig voor de betrokken regios en
gemeenten, maar ook voor de EU als geheel: hierdoor, zo verwacht
althans de Commissie, kan de Europese Unie dichterbij de burger
worden gebracht. Het lokale bestuur is in vele opzichten het meest
zichtbare en meest nabije overheidsniveau voor de (Europese)
burger en kan ook gezien worden als hoeksteen van de democratie.
Goed bestuur, zo moge duidelijk zijn, houdt dus niet op bij de
grens. Daar waar grensoverschrijdende en, meer algemeen gesproken,
internationale samenwerking van decentrale overheden bijdragen aan
good governance, wordt een wezenlijk belang van de burger gediend.
Goed lokaal bestuur
Kunnen wij nog een stap verder gaan? Is samenwerking met
zustersteden of buurregios in andere landen wellicht als zodanig
een aspect van goed decentraal bestuur geworden? Hoewel de
stelling mij in zijn algemeenheid vooralsnog niet van toepassing
lijkt op de Nederlandse decentrale overheden als zodanig, gaat hij
in een aantal specifieke gevallen wel degelijk op. Samenwerking
met buurgemeenten in België en Duitsland is van rechtstreeks
belang voor de kwaliteit van bestuur in een groot aantal
grensgemeenten. Denkt u bijvoorbeeld maar aan de
rampenbestrijding. Of neem het minderhedenbeleid. Veel Nederlandse
gemeenten zien zich gesteld voor de moeilijke taak van de
integratie van minderheden. Samenwerking met partner-overheden in
de landen van herkomst kan dan zeer lonend zijn, iets waar ik
later nog op zal terugkomen in het kader van samenwerking met de
Antillen en Aruba. In deze en vergelijkbare gevallen is
internationale samenwerking dus geboden uit het oogpunt van de
kwaliteit van bestuur.
Op een tweetal aspecten van het internationale werk van decentrale
overheden wil ik nader ingaan: de samenwerking met Centraal- en
Oost-Europa, en de samenwerking binnen de Europese Unie.
Centraal- en Oost-Europa
Voor de twaalf kandidaat-lidstaten geldt dat goed openbaar bestuur
in alle geledingen van cruciaal belang is voor een voorspoedige
integratie in de Europese Unie. Maar het bevorderen van
transparantie en integriteit, van doelmatigheid en democratische
verantwoording vertegenwoordigt natuurlijk in de eerste plaats een
hoog intrinsiek belang. De Unie heeft hier een unieke kans om
substantieel bij te dragen aan de kwaliteit van het bestuur en de
rechtsbescherming op het gehele continent. Dit is in letterlijke
en figuurlijke betekenis een historische verantwoordelijkheid.
Daarbij is samenwerking vereist tussen de overheden van de huidige
en de toekomstige lidstaten van de EU. Op alle niveaus: Europees,
nationaal, regionaal (provinciaal) en lokaal. Zaak is dat de
activiteiten die op de verschillende niveaus worden ontplooid,
elkaar aanvullen. De bevordering van goed lokaal bestuur dient te
worden gezien als een samenspel van medeoverheden. Elk
overheidsorgaan kan (met de eigen kennis en ervaring) een
specifieke meerwaarde bieden door samenwerking met internationale
partners op hetzelfde niveau. Of het nu gaat om een gemeente, een
provincie of een ministerie. Elke bestuurslaag heeft een eigen rol
te spelen in de internationale samenwerking. Gemeenten (en
provincies) worden daarbij door het rijk gezien als medeoverheden,
die beschikken over eigen bevoegdheden en eigen
verantwoordelijkheden. Daar hebben zij in de loop der jaren de
nodige kennis en ervaring mee opgebouwd en het is van belang dat
zij anderen daarin laten delen. Het aangaan van bilaterale
samenwerkingsrelaties door Nederlandse gemeenten met partners in
Midden- en Oost-Europa juich ik dan ook van harte toe.
Het gevaar bestaat wel dat de uitwisseling van kennis, van
ervaring te geïsoleerd blijft, wanneer enkel het middel van
bilaterale banden tussen individuele gemeenten wordt gehanteerd.
Ik zie hier een rol weggelegd voor het VNG en het rijk, in het
bijzonder voor het ministerie van BZK. Ik doel op de
samenwerkingsprogrammas met Hongarije en Tsjechië, waarvoor reeds
de nodige voorbereidingen zijn dan wel worden getroffen. In dit
kader zullen ideeën en ervaringen worden uitgewisseld over
hervorming en verbetering van het openbaar bestuur op centraal,
regionaal en lokaal niveau. Concrete themas die in de samenwerking
met het Hongaarse ministerie van Binnenlandse Zaken aan de orde
kunnen komen, zijn onder andere intergemeentelijke samenwerking en
samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen. Ook wordt
gedacht aan het opstellen van trainingsprogrammas voor ambtenaren
en bestuurders van lokale en regionale overheden en dan met name
aan het voor de langere termijn creëren van de hiervoor benodigde
institutionele onderwijscapaciteit. In het geval van Tsjechië
zijn, wederom in nauwe samenwerking met de VNG, voorbereidingen
gaande om naar analogie van het Nederlandse voorbeeld (de
Teleac-cursus Leden van de raad) een pakket van opleiding en
training te creëren voor (nieuw) gekozen functionarissen in het
lokaal bestuur aldaar. Vooralsnog gaat ter voorbereiding op
toetreding tot de EU de aandacht vooral uit naar Hongarije en
Tsjechië. Daarnaast wordt ook samengewerkt met andere
kandidaat-lidstaten zoals Polen.
Europese Unie
In de tweede plaats zou ik enige kantekeningen willen maken bij de
samenwerking tussen decentrale overheden binnen de Europese Unie.
Na de Tweede Wereldoorlog hebben veel gemeenten contacten
aangeknoopt met partners in de andere lidstaten van de toenmalige
Europese Gemeenschap. Veel van deze stedenbanden of jumelages
bestaan nog altijd; andere zijn in de loop der jaren een stille
dood gestorven. Daarnaast bestaan er van oudsher internationale
organisaties en koepels van gemeenten en regios. Ik noem de Raad
van Europese Gemeenten en Regios (de Europese tak van de
wereldwijd opererende International Union of Local Authorities),
het Congres van de Lokale en Regionale Autoriteiten van de Raad
van Europa, de Vergadering van Europese Regios, en - sinds het
Verdrag van Maastricht - het Comité van de Regios van de EU. In de
derde plaats ontwikkelen zich de laatste jaren tal van min of meer
informele netwerken tussen decentrale overheden, zoals Eurocities.
Zeker de laatste ontwikkeling, netwerkvorming, biedt interessante
perspectieven. Mits goed vormgegeven kunnen deze netwerken door
middels van benchmarking, peer review en andere technieken veel
bijdragen aan de beleidsontwikkeling van de deelnemers. Een aardig
voorbeeld is het recente initiatief van een negental Europese
steden, waaronder Amsterdam, om gezamenlijk een nieuwe generatie
stadsbussen aan te schaffen. Deze milieuvriendelijke bussen lopen
op waterstof en zuurstof en stoten geen gevaarlijke stoffen uit,
maar stoom. Samen sta je bij zon aanschaf sterker.
Intussen roept de bonte verscheidenheid van samenwerkingsvormen,
waarvan ik zojuist de contouren heb geschetst, wel enige vragen
op. Met inter-institutionele concurrentie hoeft niets mis te zijn
- denk aan Maos duizend bloemen - maar zijn al die
koepelorganisaties niet wat veel van het goede? Zou de slagkracht
niet kunnen verbeteren als de mogelijkheden van taakverdeling en
fusie wat actiever zouden worden verkend?
Zou er bovendien niet veel te winnen zijn bij een betere
informatievoorziening over de internationale activiteiten van
decentrale overheden? De jumelages, netwerken en Europese koepels
hebben gemeen dat zij onderling niet veel aan
informatie-uitwisseling doen. Hoeveel Nederlandse gemeenten hebben
inzicht in wat andere Nederlandse gemeenten aan goede of slechte
ervaringen opdoen - laat staan gemeenten in andere lidstaten? En
wat hoort de burger ervan? Worden de inzichten en ervaringen die
over de grens zijn opgedaan, gedeeld met de bevolking? Worden
burgers betrokken bij het beleid? Blijft er niet nog veel hangen
in de onderlinge circuits van de betrokken ambtenaren en politici?
Ik ben van mening dat nog altijd te weinig wordt gekeken naar de
ideeën en ervaringen in andere landen. Hoewel de situatie in elk
land op zich staat, zou via bijvoorbeeld benchmarking toch meer
voordeel gehaald kunnen worden uit interessante initiatieven die
in andere landen worden ontplooid dan nu het geval is. Ik denk
bijvoorbeeld aan maatregelen om met behulp van nieuwe media (ICT)
tot een betere dienstverlening aan de burger te komen. Landen als
Denemarken en Finland zijn bijvoorbeeld al veel verder gevorderd
met interactief bestuur dan wij hier in Nederland. De daar
ontplooide initiatieven verdienen hier de aandacht.
Ook de ervaringen met bestuurlijke vernieuwing in ons eigen land
zijn te waardevol om niet te delen over de nationale grenzen heen.
Het is dan ook zaak om te komen tot een betere uitwisseling van
ideeën en ervaringen tussen de verschillende landen onderling. In
dit verband wil ik in de eerste plaats de aandacht vestigen op de
schat aan informatie die in OESO-verband is en wordt vergaard. De
talrijke rapporten over het openbaar bestuur in een groot aantal
landen in de wereld bieden bij uitstek de gelegenheid om van
elkander te leren.
Een concrete stimulans van de uitwisseling van kennis en ervaring
over de grenzen heen zou verder een interactieve website op het
internet zijn, waar individuele gemeenten hun eigen best practices
kunnen delen met een breed internationaal publiek van ambtenaren,
bestuurders, burgers, wetenschappers en journalisten. Een voor de
hand liggende initiatiefnemer voor de opening van een dergelijke
interactieve databank is in mijn ogen de Europese Commissie, in
nauwe samenwerking met het Comité van de Regios.
Nederlandse Antillen
Een ander onderwerp. Als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties houd ik mij onder andere bezig met het
beleid inzake de Nederlandse Antillen en Aruba. Vandaar dat ik nog
enkele woorden wil wijden aan de samenwerking met de Antillen en
Aruba, al gaat het binnen het Koninkrijk natuurlijk strikt genomen
niet om internationale samenwerking. De ervaringen van de
zogeheten Antillianengemeenten in Nederland kunnen ook interessant
zijn voor andere gemeenten die eveneens te maken hebben met
integratie van minderheden.
In de eerste plaats spreek ik mijn waardering uit voor de
initiatieven die de VNG de afgelopen jaren ten aanzien van de
Nederlandse Antillen en Aruba heeft ontplooid. Voor de Antillen is
de ledenrelatie met de VNG van groot belang gezien de grote
behoefte aan externe kennis en expertise. Ik spreek de hoop uit
dat de Antilliaanse regering spoedig besluit het stage- en
uitzendprogramma van de VNG te verlengen. Met dit programma heeft
de VNG goed werk verricht. Tot 1999 hebben er meer dan 40
uitwisselingen plaatsgevonden. Ik hecht belang aan dit initiatief,
als onderdeel van mijn beleid om ook op de Antillen good
governance waar mogelijk te bevorderen. Momenteel wordt bezien hoe
het VNG-programma een plaats kan krijgen binnen het
meerjarenprogramma voor bestuurlijke ontwikkeling, waarover ik
binnenkort overeenstemming hoop te bereiken.
Ondersteuning gemeenten
Voor een aantal gemeenten wordt de relatie met de Antillen in
belangrijke mate bepaald door de problematiek rond jonge
Antilliaanse nieuwkomers. Het kabinet steunt de aanpak van de
gemeenten om grip te krijgen op deze problematiek. In oktober 2000
heeft de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid 24
miljoen gulden beschikbaar gesteld voor de 7 zogenaamde
Antillianengemeenten. De plannen die door de bijdrage worden
ondersteund, worden vanaf 1 april in uitvoering genomen.
Naast deze financiële ondersteuning streeft het Rijk ernaar om de
groep Antilliaanse nieuwkomers beter inzichtelijk te maken. Nog
dit jaar zal het mogelijk worden om persoonsgegevens tussen de
Nederlandse GBA en de bevolkingsadministraties van Aruba en de
Antillen elektronisch uit te wisselen. Hierdoor kunnen gemeenten
tijdig van de komst van een Antilliaanse nieuwkomer op de hoogte
worden gesteld.
Afstemming tussen gemeenten onderling en gemeenten en Rijk
De aanpak van de problematiek op gemeentelijk niveau vereist
natuurlijk maatwerk. Ik stel vast dat steeds meer
gemeentebestuurders en ambtenaren naar de Antillen afreizen om
beter inzicht te krijgen in de achtergronden van de problematiek.
Recentelijk brachten bestuurders uit Dordrecht en Capelle aan den
IJssel een bezoek aan de West. Deze bezoeken kunnen zeer nuttig
zijn. Gemeenten kunnen waardevolle kennis opdoen voor het
ontwikkelen van een specifiek op Antillianen gericht beleid. De
Antillen kunnen voorts profiteren van de ondersteuning die zij op
tal van gebieden van onze gemeenten ontvangen.
De effectiviteit van gemeentelijke reizen naar de Antillen zou
door een tweetal initiatieven verder kunnen worden vergroot. Goede
voorbereiding is uiteraard noodzakelijk. Veel kennis en ervaring
kan beschikbaar worden gesteld door de medewerkers van de
directies Koninkrijksrelaties en Integratie Minderheden van het
ministerie van BZK. Tijdig overleg tussen gemeenten en BZK kan
sub-optimale resultaten helpen voorkomen. Ook overleg met andere
Antillianengemeenten, vooraf en achteraf, is van groot praktisch
belang, niet in de laatste plaats omdat nogal wat Antillianen in
Nederland veelvuldig van woonplaats wisselen. Ik zou op dit punt
dan ook willen pleiten voor een betere coördinatie tussen de
gemeenten, het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Vertegenwoordiging te
Willemstad. Ook hier geldt dat het uitwisselen van best practices
een praktisch en nuttig instrument zou kunnen zijn om alle
gemeenten te laten profiteren van de kennis die beschikbaar is.
Minister van Boxtel en ik nemen hiertoe graag binnenkort het
initiatief.
Tot slot
Internationale samenwerking speelt zich inmiddels af op alle
niveaus van de samenleving. Niet alleen nationale overheden werken
met elkaar samen, ook lokale overheden hebben elkaar in
grensoverschrijdend verband gevonden. Omdat lokale overheden dicht
bij de burger staan, kunnen burgers rechtstreeks worden betrokken
bij de verschillende samenwerkingsvormen. Nederlandse gemeenten
dragen bij aan beter lokaal bestuur in landen waar dit nodig is.
Als de wereld steeds meer een global village wordt, en Europa
steeds meer één, moeten de verschillende overheden op die
ontwikkelingen inspelen. Zo werken zij aan de verwezenlijking van
de internationale rechtsorde, in de geest van de Nederlandse
grondwet. Zo werken zij aan een Europa van en voor de burgers, in
de geest van de Europese verdragen.
Ik spreek graag mijn waardering uit aan het adres van de VNG, die
de internationale samenwerking tot thema van dit congres heeft
gemaakt. Het is goed dat bestuurders de gelegenheid wordt geboden
te horen wat anderen doen, en uit te leggen welke inzichten zij
zelf hebben opgedaan. Ik ben benieuwd naar uw ervaringen;
ongetwijfeld leent het verslag van uw besprekingen zich voor nader
overleg met de betrokken ministeries, waaronder BZ en BZK. Wij
kunnen van elkaar leren. Ik wens u daarom een vruchtbare en tevens
aangename bijeenkomst toe.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties