Toespraak van de staatssecretaris van BZK, drs Gijs de Vries, bij
aanvang van het FOCUS-project van de Hogere Europese Beroepen
Opleiding van de Haagse Hogeschool, Den Haag
Een toespraak bij het onderwerp BZK en de Europese Unie
29 maart 2001
Dames en heren,
U staat nog aan het begin van uw studie. Een studie, waarin Europa
met al haar facetten centraal staat. U doet deze opleiding, neem
ik aan, om talen te leren en kennis en vaardigheden op te doen.
Waarschijnlijk krijgt u later een goede baan, in Nederland of in
een andere lidstaat van de Europese Unie. Waarbij u er vanuit gaat
dat nationale of Europese regelgeving uw toekomst niet in de weg
zal staan.
Europese afspraken en regelgeving zijn belangrijk voor ons
allemaal.. Dat geldt niet alleen voor mensen als u, die mogelijk
hun toekomst buiten Nederland zoeken en erop vertrouwen dat hun
diploma's in andere EU-landen zullen worden erkend. Het geldt
evenzeer voor de 'thuisblijvers', voor mensen die in Nederland
willen wonen en werken en bij wie dat ook in de toekomst het geval
zal zijn. Europa raakt ons iedere dag, of het nu gaat om de
kwaliteit van ons voedsel of om het Europees recht, dat
bijvoorbeeld discriminatie van vrouwen verbiedt. Toch zijn onze
rechten en plichten als burgers van Europa niet altijd even
zichtbaar en tastbaar als de Europese munt, de Euro. Dat komt
omdat wij als burgers met veel Europese wetgeving pas te maken
krijgen, als de Tweede Kamer er uitvoeringsbesluiten over heeft
vastgesteld. Het lijkt dan net of het gaat om nationale wetgeving,
terwijl de echte besluiten in Brussel zijn genomen. Ik geeft u een
voorbeeld: van de Nederlandse milieuwetgeving is 70% uitvoering
van EU-besluiten.
Toch is de Europese eenwording niet alleen een zaak van de
Europese Unie of van nationale overheden. Ook provincies en
gemeenten hebben een rol, en die rol wordt steeds belangrijker.
Een van de meest interessante ontwikkelingen in de Europese Unie
is het ontstaan van allerlei netwerken tussen regio's en steden in
verschillende landen. Niet alleen de regeringen werken steeds
nauwer samen, steden en regio's doen dat ook.
Invloed van Europese regelgeving op decentrale overheden
In eerste instantie wil ik ingaan op de invloed van de Europese
Unie op decentrale overheden. De Europese Unie is uitgegroeid tot
de vierde bestuurslaag van het binnenlands bestuur van de
lidstaten. Een bestuurslaag waar steeds sterker rekening mee
gehouden moet worden, ook door de decentrale overheden. Waarom?
Om deze vraag te beantwoorden wil ik met u teruggaan naar 1993,
naar de ondertekening van het Verdrag van Maastricht. In het
Verdrag van Maastricht zijn bepalingen opgenomen die de positie
van de decentrale overheden binnen de Europese Unie versterken.
Zo is in de eerste plaats het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel
vastgelegd.
Dit beginsel houdt in dat besluitvorming binnen de EU op een zo
'laag' mogelijk bestuursniveau dient plaats te vinden. Ieder
beleidsvoorstel op EU-niveau wordt aan dit subsidiariteitsbeginsel
getoetst, waarbij de lidstaten beoordelen of het voorstel op
EU-niveau thuishoort of juist op nationaal of decentraal niveau.
In Nederland is voor deze toets de zogenaamde
Beoordelingscommissie Nieuw Commissiebeleid (BNC) ingesteld.
Ten tweede werd in 'Maastricht' het structuurbeleid veranderd: een
groter aandeel van EU-gelden werd voortaan aan regionale,
decentrale verbanden toegekend.
Ten derde werd er besloten tot de instelling van een nieuw
EU-orgaan voor de vertegenwoordiging van lagere overheden binnen
de Unie. Dit is het Comité van de Regio's, dat in 1994 is
ingesteld.
Ook het Verdrag van Amsterdam van 1999 heeft een aantal
belangrijke bepalingen voor de decentrale overheden opgeleverd. Zo
kan het Europees Parlement adviesaanvragen voorleggen aan het
Comité van de Regio's en zijn verschillende nieuwe
beleidsterreinen aangewezen waarover de Raad of de Europese
Commissie verplicht het advies moet inwinnen van het Comité. Zo
moet het Comité worden geraadpleegd als het gaat om onder meer
werkgelegenheid, milieu, beroepsopleiding en transport.
Tenslotte heeft het Verdrag van Amsterdam een
subsidiariteitsprotocol opgeleverd. Dat komt erop neer dat de Unie
alleen in actie komt wanneer initiatieven op gemeenschapsniveau
meer effect sorteren dan op lidstaatniveau, met name wanneer het
gaat om initiatieven die een transnationaal karakter hebben.
Gemeenten en provincies hebben buiten deze verdragen, het
zogenaamde primaire gemeenschapsrecht, ook te maken met verboden
en verplichtingen uit verordeningen en richtlijnen, het secundaire
gemeenschapsrecht. Zo dienen zij zich te houden aan de vier
vrijheden; vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en
personen. Bij vrij verkeer van personen kunt u bijvoorbeeld denken
aan het in acht nemen van het verbod van sollicitanten uit andere
lidstaten te discrimineren bij het in dienst nemen van werknemers.
Gemeenten en provincies zijn ook gebonden aan Europese regels als
zij bijvoorbeeld een ziekenhuis of ander groot bouwwerk willen
aanbesteden. En wie in zijn gemeente een bedrijventerrein wil
aanleggen, moet oppassen dat daar geen dieren of planten voorkomen
die door de Habitatrichtlijn worden beschermd.
Brussel 'bestookt' decentrale overheden dus met allerlei
maatregelen, waar deze zich vervolgens aan te houden hebben. Deze
overheden zijn dus van groot belang voor het welslagen van het
Europees beleid. Van hun kant komen gemeenten en regio's op voor
hun ideeën en belangen in rechtstreekse contacten met de Europese
Commissie, de raad en het Parlement.
Hiermee kom ik op de derde partij: de rijksoverheid. Hoe
functioneert zij in dit krachtenveld? Ik kan me nog een mooie
cartoon herinneren in een Nederlandse krant waarbij een mannetje
-de rijksoverheid- de ene stapel paperassen in het bakje van
'Europa' legde, en het andere stapeltje in het bakje 'lokale
overheden'. Totdat het eigen bakje leeg was.
De werkelijkheid is echter heel wat complexer. De nationale staat
verdwijnt niet onder invloed van de Europese integratie. Wel
functioneert de staat anders dan vroeger. Zo gedraagt de nationale
staat -althans in Nederland- zich in toenemende mate als makelaar
tussen de drie andere bestuurslangen. Zo treedt de nationale
overheid naar gelang behoefte en noodzaak op als lobbyist, om
nationale en lokale belangen te behartigen in Brussel, maar ook
als toezichthouder/handhaver, om binnen Nederland toe te zien op
naleving van Europese regelgeving. De rijksoverheid draagt hiermee
bij aan de nodige synergie tussen de verschillende bestuurslagen,
een voorwaarde voor welslagen van de Europese integratie. Synergie
behelst hier ook: oog hebben voor elkaars problemen en belangen.
Deze rol van de rijksoverheid is niet zonder risico's. Het
toenemende belang van Europese wetgeving en beleid voor de
decentrale overheden kan tot frictie leiden tussen die overheden
en de nationale staat. Het nationale belang kan een ander belang
zijn dan het decentrale belang. Zoals u weet hebben gemeenten en
provincies in ons land een grote mate van zelfstandigheid.
De rijksoverheid is geen executeur die de Europese eenwording wil
aangrijpen om de zelfstandigheid van gemeenten te beëindigen of
zelfs maar in te dammen. Zeker niet, ik zie krachtige gemeenten
juist als een belangrijke schakel in het contact tussen Europa en
de burger. Bovendien komt de frictie waar ik eerder over sprak
niet zozeer voort uit onenigheid over principiële zaken omtrent de
Europese integratie; vaker is er sprake van zaken als
onduidelijkheid over regelgeving en uitvoering.
De rijksoverheid kan dergelijke kreukels wegstrijken door
vroegtijdig informatie uit te wisselen met decentrale overheden.
Daarom is er een overleg gestart tussen het Ministerie van
Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, het IPO en de VNG. In dit 'Europa-overleg
Rijk-IPO-VNG' worden voorstellen van de Europese Commissie
besproken, voordat Parlement en Raad die vaststellen. Tijdens het
overleg kunnen IPO en VNG in een vroeg stadium hun stem laten
horen, en kan het Rijk tijdig rekening houden met hun inbreng.
Toch is het voor gemeenten, provincies en waterschappen niet
altijd makkelijk om te weten aan welke Europese rechtsregels zij
zich precies moeten houden. Daarom komt er binnen afzienbare tijd
een kenniscentrum 'Europa - decentrale overheden'. Dit is een
gezamenlijk initiatief van het ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Buitenlandse Zaken, het
Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG).
Het centrum zal gemeenten en provincies informeren over de
gevolgen van de Europese wet- en regelgeving op hun
beleidsterreinen. Daarnaast zal het een rol gaan spelen ten
behoeve van gemeenten en provincies in de voorbereidende fase van
het Europese beleid, waarbij gedacht kan worden aan het analyseren
van de gevolgen voor decentrale overheden van voorstellen van de
Europese Commissie en ander voorgenomen Europees beleid.
Ook de rijksoverheid heeft hier belang bij. Die kan namelijk door
Brussel op de vingers getikt worden als decentrale overheden
Europese wet- en regelgeving niet of fout uitvoeren.
Samenwerking van overheden aan de grens
Een speciale rol voor het proces van de Europese eenwording is
weggelegd voor de regio's en gemeenten aan de grens met Duitsland
en België. Want ondanks het verdwijnen van de grenzen worden deze
regio's en gemeenten nog veelvuldig geconfronteerd met zaken die
een intensieve samenwerking kunnen belemmeren, zoals verschillen
in nationale wet- en regelgeving.
Ik noem enkele voorbeelden:
* Ten tijde van de vuurwerkramp in Enschede heeft de Duitse
brandweer geweldig geholpen. Nederlandse en Duitse hulpdiensten
konden echter niet met elkaar communiceren omdat de
radiocommunicatie-systemen van elkaar verschillen. Het is van het
grootste belang dat deze communicatie-apparatuur in heel Europa
gestandaardiseerd wordt. Hierover wordt nu in Europa frequent
overlegd, onder meer tussen Nederland en de aangrenzende Duitse
deelstaten.
* Nederlandse ambulancediensten kunnen voor het aan boord hebben van
in Nederland standaard- maar in Duitsland verboden- medicijnen in
Duitsland een fikse boete verwachten.
Op het eerste gezicht lijken dit problemen die makkelijk op te lossen
zouden moeten zijn. Desalniettemin zijn de bevoegdheden van lokale
overheden ontoereikend om dergelijke knelpunten in goed onderling
overleg op te lossen. Het hoeft ons dan ook helemaal niet te verbazen
dat vanuit de grensstreek naar de nationale en Europese overheid wordt
gekeken, en op aanpassing van wet- en regelgeving wordt aangedrongen.
Natuurlijk begrijpen decentrale overheden best dat het vinden van goede en structurele oplossingen lastig is en de nodige tijd kost, maar zij verwachten wel dat het Rijk de positieve bereidheid toont om samen met elkaar naar die oplossingen te zoeken. Anderzijds verwacht de Nederlandse regering, dat de regio, de burgers in de regio, de mede-overheden in het Nederlandse grensgebied aangeven wat zoal hun wensen zijn waar het gaat om samenwerking met partners aan de andere kant van de grens en waar volgens hen de overheid de grensoverschrijdende samenwerking zou kunnen vergemakkelijken.
Tot nu toe vonden contacten tussen de Nederlandse regering met de
Belgische gewesten en de Duitse deelstaten op ad hoc-basis plaats. Ik
vond dat niet voldoende. Op mijn voorstel heeft de Nederlandse
regering daarom besloten ieder jaar op regeringsniveau bijeen te komen
met Vlaanderen, Wallonië, Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. Het is
voor het eerst in Europa dat de regering van een lidstaat dergelijk
systematisch politiek overleg voert met de regeringen van regio's aan
de andere kant van de grens.
De toenemende invloed van de Europese integratie op de decentrale
overheden heeft ertoe geleid dat decentrale overheden toenadering tot
elkaar zoeken, ook over de landsgrenzen heen. Zojuist heb ik over de
letterlijke grensoverschrijdende samenwerking, samenwerking van
aangrenzende staten, gesproken. Dit dient echter ook Europa-breed op
lokaal en regionaal niveau te gebeuren. De daadwerkelijke eenwording
van Europa veronderstelt meer wederzijds begrip voor en
kennisuitwisseling tussen de - burgers van de - lidstaten van de EU.
Daarom acht ik het van belang dat decentrale overheden meer
internationale contacten aangaan, in het bijzonder met hun
tegenhangers in andere lidstaten .
Eén stem richting Brussel; netwerken van regio's en steden
Ik heb tot nu toe vooral gesproken over het belang van samenwerking om
Europese maatregelen te vertalen naar de eigen situatie. Maar
samenwerking draagt er ook toe bij dat partners eendrachtig hun stem
kunnen laten horen in Brussel.
Het eerdergenoemde Comité van de Regio's is één van de kanalen via
welke decentrale overheden hun belangen kunnen behartigen. Maar dit is
zeker niet het enige kanaal. Al in 1951 is de voorloper van de latere
Council of European Municipalities and Regions (CEMR), de Council of
European Municipalities (CEM), opgericht. Daarnaast worden de belangen
van de Europese regio's behartigd door de Assembly of European Regions
(AER), met als primair doel het organiseren en versterken van de
politieke vertegenwoordiging van regio's binnen de EU en de Raad van
Europa. De vertegenwoordiging van de Europese lokale en regionale
overheden binnen de Raad van Europa vindt plaats binnen het in 1957
opgerichte Congress of Local and Regional Authorities. Tenslotte zijn
er nog de zogenaamde regionale bureaus in Brussel, waarin de
vertegenwoordiging van de regio's van de verschillende lidstaten
gevestigd is. Het aantal van deze bureaus is sinds het midden van de
jaren tachtig aanzienlijk gestegen; van 2 in 1985 tot ruim 150 in het
jaar 2000. In maart vorig jaar is in Brussel het Nederlandse Huis der
Provincies geopend, waarin lobbyisten van de regio's Noord-, Oost- en
Zuid-Nederland en de Randstad zijn gevestigd.
Hiermee ben ik aangekomen bij het onderwerp waarmee u de komende weken
aan de slag gaat, de stedelijke netwerken. Deze netwerken liggen in de
lijn van de zojuist genoemde organisaties. We hebben de afgelopen
jaren bij meerdere Europese landen een toenemende politieke
belangstelling zien ontstaan voor de grote steden als specifiek
beleidsterrein. Niet alleen in Nederland, waar we met mijn collega Van
Boxtel sinds 1998 een minister voor grotestedenbeleid hebben, maar ook
in andere landen zien we een dergelijke ontwikkeling, bijvoorbeeld in
Groot-Brittannië, Denemarken en de federale regering in België, waar
Charles Picqué het 'grootstedenbeleid' in zijn portefeuille heeft.
Steden zijn geen regio's en ook geen lidstaten. Dit lijkt een open
deur, maar dat is het in Europees verband beslist niet. Regio's hebben
vanouds veel te maken met Europa. Zo ontvangen zij gelden uit het
Europees Regionaal Fonds. De aandacht van de Europese Unie voor steden
is van recenter datum.
In Europees verband is tussen 1994 en 1999 geëxperimenteerd met het
zogenoemde Communautair initiatief URBAN. Met dit initiatief richtte
de Europese Commissie zich bij uitstek op stedelijke gebieden die
kampten met achterstanden op het gebied van wonen, werk, veiligheid,
sociale cohesie en lokale economische ontwikkeling.
Maar een werkelijk Europees stedelijk beleid staat nog in de
kinderschoenen. De afgelopen jaren hebben steden, ondersteund door een
aantal lidstaten zoals Nederland, hun krachten gebundeld in stedelijke
netwerken om hun zaak te bepleiten binnen de EU. Het gaat hier om
netwerken als Eurocities, Forum, Energie-cities, Polis en Cities. Het
grootste netwerk is Eurocities, een netwerk van ongeveer 100
middelgrote Europese steden. Overigens maakt ook een aantal steden uit
kandidaat-lidstaten deel uit van dit netwerk.
In deze netwerken wisselen de deelnemers informatie uit en vormen zij
coalities om zaken onder de aandacht te krijgen van de Europese
Commissie, het Europees parlement en het Economisch en Sociaal Comité.
Deze netwerken vormen dus lobbykanalen richting Brussel.
De eerste resultaten zijn inmiddels zichtbaar. Voor de periode
2000-2006 voor de structuurfondsen is nu in de doelstellingen
vastgelegd dat naast het reeds bestaande regionale beleid er speciaal
beleid ontwikkeld kan worden voor stedelijke gebieden. Daarnaast is
besloten dat URBAN wordt voortgezet. De goede contacten tussen de
netwerken en het Europese parlement zijn hier een belangrijke factor
geweest.
De gezamenlijke inspanningen van nationale overheden en Europese
steden hebben er dus toe geleid dat er een voorzichtig begin is
gemaakt met een Europees grotestedenbeleid. En daarmee dragen de
verschillende partijen, op lokaal, nationaal en Europees niveau, bij
aan de verdere vormgeving van Europa. Want indirect helpt dat verre
Europa om een buurtproject op te zetten, om de veiligheid in de wijk
te vergroten of om een meer divers winkelaanbod te realiseren.
Belangrijker nog vind ik de rechtstreekse contacten tussen steden in
Europa. Hier groet een 'bottom-up' proces van leren van elkaar en
gezamenlijk problemen aanpakken. Geen theoretische praat, maar
concrete actie, in het belang van ons als burgers. Om maar één
voorbeeld te noemen: negen steden werken samen bij het aankopen van
milieuvriendelijke bussen, die geen schadelijke stoffen meer
uitstoten, maar stoom. Deze stadsbussen, die op waterstof lopen en
worden gebouwd door Daimler-Chrysler, zullen worden ingevoerd door
Amsterdam, Barcelona, Hamburg, Londen, Luxemburg, Porto, Stockholm en
Stuttgart, en buiten Europa door Reykjavik.
Dit soort netwerken, met concrete resultaten, brengt Europa dichter
bij ons, en dat is meer dan de oprichters van de Europese Gemeenschap
in 1957 durfden dromen. Dat roept overigens wel de interessante vraag
op, of deze netwerken ook een formele rol zouden moeten krijgen - een
vaste plaats in het geheel van de instellingen van de Unie. Dat lijkt
me een mooi thema voor u, in uw FOCUS-project over steden in Europa.
U heeft een boeiend onderwerp om zich de komende tijd mee bezig te
houden, en ik ben benieuwd naar uw ideeën.
Ik wens u hier veel succes en plezier mee.