Titel: Toezending rapport Kenniscentrum ECD
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
29 maart 2001
29899/18090
BOB 2001-00614 M
Onderwerp
Toezending rapport Kenniscentrum ECD
Op 23 september 1999 zond ik u, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden op de schriftelijke vragen van de Kamerleden Witteveen-Hevinga en Giskes over fraude door assurantietussenpersonen. In dat verband heb ik toegezegd de rapportage van de projectgroep Kenniscentrum ECD aan u te zullen toezenden. Bijgaand treft u deze rapportage in tweevoud aan. De definitieve versie van het rapport blijkt, anders dan zich in eerste instantie liet aanzien, geen onderdelen te bevatten die als vertrouwelijk zijn aan te merken. Na overleg met de ECD heb ik dan ook besloten, in tegenstelling tot mijn opmerking in genoemde brief, de rapportage niet meer als vertrouwelijk te beschouwen.
De rapportage schetst een beeld van het belang van kennis t.b.v. effectieve en efficiënte handhaving en maakt duidelijk welke ontwikkelingen zich in dat opzicht hebben voorgedaan.
Ik acht het van belang nog even de gang van zaken te schetsen die
uiteindelijk heeft geleid tot de rapportage.
Een projectgroep van de ECD kreeg begin 1999 de ECD ressorteerde toen
nog onder het Ministerie van Economische Zaken - de opdracht om te
onderzoeken in hoeverre de bij de ECD en elders beschikbare kennis een
bijdrage zou kunnen leveren aan een effectieve en efficiënte inzet van
de (beperkte) handhavingscapaciteit. Daarbij werd onder meer de vraag
gesteld
* hoe invulling zou kunnen worden gegeven aan het begrip
Kenniscentrum,
* in welk deel van de informatiebehoefte (in relatie tot de
handhavingsdoelstellingen en gegeven de beschikbare kennis) niet
zou kunnen worden voorzien en
* op welke wijze kennismanagement een oplossing zou kunnen bieden
voor dit informatietekort.
Deze vragen zijn beantwoord langs verschillende wegen: onderzoek, het
aangeven van opties en doen/uitproberen. Voor deze laatste weg is bij
wijze van pilot een criminaliteitsbeeldanalyse uitgevoerd met behulp
van de zogenaamde T11-methode. Onderwerp van deze analyse waren:
fraude door assurantietussenpersonen en fraude op het gebied van de
intellectuele eigendom.
Het onderzoek had dus niet primair tot doel het in kaart brengen van
fraude op deze gebieden, maar diende veeleer om een beeld te schetsen
van de wijze waarop de ECD-kennis (bijvoorbeeld met betrekking tot
fraude) kan worden vergaard en ingezet.
Het bovenstaande doet niet af aan de inhoud van de verzamelde
informatie, maar geeft wel aan dat deze informatie moet worden bezien
in het kader van het onderzoek. De gebruikte onderzoeksmethode
(T11-methodiek) gaat uit van inschattingen en gedeeld inzicht van een
selecte groep geïnterviewden. De in het rapport genoemde cijfers over
fraude moeten daarom worden genuanceerd, zoals ook in het rapport op
diverse plaatsen gebeurt.
Zoals u weet, is de ECD per 1 september 1999 onderdeel gaan uitmaken
van de Belastingdienst. Voor de ECD zal een risicobeheersingsmodel
worden ontwikkeld op basis van de binnen de Belastingdienst
gebruikelijke handhavingsmodellen. De leiding van de FIOD-ECD heeft om
die reden besloten dat de in het rapport aanbevolen ontwikkeling van
een specifiek voor de ECD geldend handhavingsmodel gebaseerd op
criminaliteitsbeeldanalyses met behulp van de tafel van elf niet zal
worden overgenomen.
DE MINISTER VAN FINANCIEN