Brieven aan de Kamer
Wissellaadsysteem 165 kN.
13-03-2001
Inleiding
Tijdens het algemeen overleg op 18 januari 2001 over het project Wissellaadsysteem 165 kN is mijn brief van 13 november 2000 (Kamerstuk 27 400 X, nr. 21) besproken.
U verzocht mij nader in te gaan op de mogelijkheden de gestelde behoefte in te vullen met twee typen wissellaadsystemen: een type voor het transport over de weg en een ander type voor inzet onder slechte infrastructurele omstandigheden.
Op uw verzoek ga ik tevens nader in op het in het kader van de Competitieve Dienstverlening (CDV) uitgevoerde onderzoek naar de mogelijkheid de civiele markt in te schakelen bij de levering van de gevraagde transportdienst. In mijn brief van 26 januari 2001 (F/2000008295) ging ik overigens al in algemene zin in op de toepassing van publiek-private samenwerking (PPS) binnen de defensieorganisatie.
Een of twee typen voertuigen
In de brief van 13 november 2000 heb ik uiteengezet dat de totale behoefte aan wissellaadsystemen is afgestemd op de noodzakelijke transportbehoefte in het inzetgebied. Voor het transport naar het inzetgebied wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van civiele transportmiddelen.
De ervaringen met operaties in de afgelopen jaren hebben geleerd dat in het gehele inzetgebied sprake kan zijn van slechte en niet verharde wegen, waarvan wissellaadsystemen noodgedwongen moeten gebruikmaken. Slecht weer en oorlogsschade kunnen de omstandigheden nog aanmerkelijk verslechteren. Omdat de wissellaadsystemen in beginsel overal ter wereld inzetbaar moeten zijn en op alle trajecten in het inzetgebied geconfronteerd kunnen worden met de geschetste infrastructurele omstandigheden, is het niet praktisch twee typen wissellaadsystemen te gebruiken waarvan slechts één geschikt is voor slechte infrastructurele voorzieningen. Elk wissellaadsysteem moet geschikt zijn voor transport van containers over de weg én onder slechte infrastructurele omstandigheden.
Competitieve Dienstverlening
In mijn brief van 13 november jl. meldde ik dat in de studiefase, in het kader van CDV, onderzoek is verricht naar de mogelijkheden het
-trans---port- -door de ci-viele sec-tor te laten uitvoeren--.
Als eerste optie is bezien of de civiele markt de volledige transportcapaciteit in het inzetgebied, zowel met materieel als met personeel, zou kunnen leveren. Vooral de onzekerheid over een gegarandeerde en permanente beschikbaarheid van burgerchauffeurs onder omstandigheden met een verhoogd risico of mogelijk zelfs werkelijke gevechtshandelingen, leidde tot de conclusie dat uitbesteding van de volledige transportcapaciteit niet mogelijk is. Ook het ver-lenen van een reservistenstatus aan de chauffeurs zou deze onzekerheid niet kunnen wegnemen. Het oproepen van dit personeel geschiedt onder normale omstandigheden namelijk op basis van vrijwilligheid. Daarnaast is het op grote schaal inzetten van reservisten in strijd met de Reser-vis-ten-nota van 21 mei 1996 (Kamerstuk 24 400 X, nr. 104), waarin is vastgesteld dat operaties onder normale omstandigheden (niet zijnde mobilisatie) vrijwel uitsluitend door beroepsmilitairen moeten worden uitgevoerd. De afhankelijkheid van een doeltreffende logistieke ondersteuning onder alle omstandigheden en de vigerende regelgeving vereisen derhalve dat Defensie beschikt over militaire beroepschauffeurs voor de wissellaadsystemen.
De tweede optie die is bezien, gaat er van uit dat Defensie wel beschikt over het aantal wissellaadsystemen dat in vredestijd nodig is om de bedrijfsvoering te garanderen én om vredebewarende operaties te ondersteunen, maar niet direct beschikt over een extra aantal wissellaadsystemen, ter ondersteuning van een versterkte brigade die wordt ingezet bij een vredeafdwingende operatie. Dit extra aantal wissellaadsystemen kan onder normale omstandigheden in deze optie buiten Defensie worden ingezet.
Om deze mogelijkheid verder uit te werken, zal in de volgende DMP-fase eerst worden vastgesteld welk aantal wissellaadsystemen in vredestijd binnen Defensie niet permanent in gebruik zal zijn. Vervolgens zal in nauw overleg met transportorganisaties in Nederland worden onderzocht of buiten Defensie interesse bestaat voor deze specifieke voertuigen. Bij interesse zal uit nader overleg moeten blijken of en op welke wijze deze wissellaadsystemen buiten Defensie kunnen worden ingezet. Een van de te stellen voorwaarden zal zijn dat de wissellaadsystemen binnen een nog nader vast te stellen tijd ter beschikking van Defensie moeten kunnen komen. Bij een inzet zal Defensie deze voertuigen dan met militaire chauffeurs bemannen.
Met de D-brief zal ik u uitgebreid informeren over het aantal wissellaadsystemen dat binnen Defensie niet permanent in gebruik zal zijn en over de uitwerking van de hiervoor geschetste mogelijkheid ze buiten Defensie in te zetten. Daarbij zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de kosteneffectiviteit van deze oplossing. Tevens zal worden stilgestaan bij de mogelijkheden het onderhoud aan de wissellaadsystemen uit te besteden.
Afsluitend
Zoals ik u al tijdens het algemeen overleg berichtte, heeft Volvo zijn offerte ingetrokken. Inmiddels hebben ook Western Star en Renault zich uit het project teruggetrokken. Volvo en Renault voeren de langzame terugverdientijd van de investering als voornaamste reden voor hun besluit aan. Western Star noemt de gewijzigde marktsituatie als belangrijkste reden. Op 6 februari 2001 zijn de contracten voor de levering van prototypen getekend met Daimler Chrysler en Scania.
Over de resultaten van de verwervingsvoorbereidingsfase (inclusief de
prototypenbeproeving) wordt u naar verwachting in de eerste helft van
2003 geïnformeerd.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,
H.A.L. van Hoof