De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVM 01.724/AS
datum
07-03-2001
onderwerp
Ruimingsbeleid
doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Zoals toegezegd in mijn brief van 19 februari jl. doe ik u hierbij een overzicht toekomen van het ruimingsbeleid bij een geval van BSE, en de relatie daarvan met de komende TSE-verordening. Aan het slot van deze brief treft u bovendien nadere informatie aan omtrent het 13e geval van BSE in Nederland.
up
datum
07-03-2001
kenmerk
VVM 01.724/AS
bijlage
Ontwikkeling van het Nederlandse ruimingsbeleid bij BSE
Het Nederlandse ruimingsbeleid dateert uit 1997 toen het eerste geval
van BSE in Nederland werd vastgesteld. Op dat moment is bezien welke
maatregelen genomen dienden te worden teneinde verdere verspreiding
van BSE te voorkomen. Relevant daarbij was (en is) met name het
voorkomen van besmetting van de voedsel- respectievelijk de
voederketen via dieren en producten.
Tegen deze achtergrond is in 1997 bepaald dat de familiegroep, de
runderen die in dezelfde periode op het bedrijf waren geboren of te
zamen met het rund waren opgegroeid (= geboorte- en voedercohort) en
alle andere voor BSE gevoelige dieren op het bedrijf van het rund met
BSE moesten worden geruimd.
Inmiddels is de kennis over de overdracht van BSE op andere dieren in
het bedrijf aanzienlijk vergroot. Zo is door het Scientific Steering
Committee van de EU een advies uitgebracht dat aangeeft dat de
nakomelingen van het rund met BSE en de runderen uit het geboorte- en
het voedercohort geruimd moeten worden vanwege een grotere kans op het
krijgen van BSE. Daarnaast is van belang dat op 12 februari 2001 door
de Raad het gemeenschappelijk standpunt omtrent een verordening met de
regelgeving voor TSE's is aangenomen. De verordening bevat verplichte
minimumregels voor het ruimen van bedrijven, waaronder tevens de
verplichting tot ruiming van alle runderen van het bedrijf van het
rund met BSE. Naar verwachting zal deze verordening op 1 juli a.s. in
werking treden.
Tegen de achtergrond van de nadere Europese regels omtrent het ruimen
van bedrijven in verband met BSE heb ik het Nederlandse ruimingsbeleid
nader bezien. Gelet op het stadium waarin de desbetreffende
verordening zich thans bevindt en de verwachte datum van
inwerkingtreding daarvan, heb ik het opportuun geacht het beleid in
Nederland te enten op het komende Europese regime.
Omdat de TSE-verordening minimumregels aangaande het ruimen bevat, is
het goed allereerst mijn benadering rondom de ruiming van bedrijven
kort te bespreken. Kernpunt daarvan is dat de ruiming ver genoeg moet
gaan om dieren met een - uit veterinair oogpunt bestaand - verhoogd
BSE-risico rondom een besmettingsgeval te elimineren. De beschikbare -
wetenschappelijke - informatie enerzijds, en de hantering van het
voorzorgsbeginsel anderzijds vormen de twee pijlers waarop dat beleid
berust.
Bij de discussies omtrent het ruimen van bedrijven spelen vier
categorieën dieren een rol:
1. de familiegroep;
2. het geboortecohort;
3. het voedercohort;
4. de overige dieren op het bedrijf;
In het hiernavolgende is per categorie nader uitgewerkt op welke wijze
daarmee tot nu toe in Nederland is omgegaan, wat de TSE-verordening
dienaangaande bepaalt, en wat in het vervolg de lijn zal zijn die in
Nederland wordt gehanteerd. Met ingang van het 13e geval van BSE,
waarover u in deze brief tevens wordt geïnformeerd, is in plaats van
het hierna beschreven 'tot voor kort gehanteerde ruimingsbeleid' het
'thans gehanteerde beleid' toegepast.
Ad 1: De familiegroep
Tot voor kort gevoerde beleid:
Tot de te ruimen familiegroep werden alle nakomelingen, eicellen en
embryo's van het rund met BSE gerekend, inclusief de (on)geboren
nakomelingen uit voornoemde eicellen en embryo's. Daarnaast behoorden
tot de te ruimen familiegroep de moeder van het rund met BSE, alsmede
alle nakomelingen van die moeder.
TSE-verordening:
Tot de te ruimen familiegroep behoren de eicellen en embryo's van het
rund met BSE. Ook de (on)geboren nakomelingen behoren tot de te ruimen
familiegroep, met uitzondering van die nakomelingen die meer dan 2
jaar voor het optreden van ziekteverschijnselen zijn geboren. De
achtergrond van laatstbedoelde beperking schuilt in het feit dat
veterinair gezien voor het desbetreffende tijdstip geen overdracht van
de BSE-infectie kan zijn opgetreden. De moeder van het rund met BSE,
alsmede alle nakomelingen van die moeder behoren niet tot de te ruimen
familiegroep; ten aanzien van deze runderen is geen sprake van enig
verhoogd BSE-risico.
Thans gevoerde beleid:
Tot de te ruimen familiegroep behoren alle nakomelingen, eicellen en
embryo's van het rund met BSE, inclusief de (on)geboren nakomelingen
uit voornoemde eicellen en embryo's.
Gelet op het ontbreken van enige veterinaire noodzaak daartoe worden
niet langer de moeder van het rund met BSE en de nakomelingen van de
moeder geruimd.
Met betrekking tot de nakomelingen van het rund met BSE heb ik om
praktische redenen besloten een iets ruimere definitie te hanteren dan
de TSE-verordening voorschrijft. In Nederland zullen alle nakomelingen
van het rund met BSE blijven behoren tot het te ruimen familiecohort.
De achtergrond van deze - op zichzelf beperkte uitbreiding (het gaat
slechts om één of twee nakomelingen) - schuilt in het feit dat de
TSE-verordening de beperking met betrekking tot het aantal te ruimen
nakomelingen niet zozeer koppelt aan het tijdstip waarop de
ziekteverschijnselen bij het rund met BSE werden geconstateerd, als
wel aan het tijdstip waarop die ziekteverschijnselen zich
daadwerkelijk voordeden, ongeacht of deze inmiddels al waren
geconstateerd. Met anderen woorden, er zal altijd onduidelijkheid zijn
met betrekking tot de vraag welk tijdstip als uitgangspunt moet worden
genomen voor de periode van 2 jaar, waarvan in de TSE-verordening
sprake is. Om alle onduidelijkheid op dit punt weg te nemen heb ik
besloten alle nakomelingen van het rund in kwestie te blijven ruimen.
Ad 2: Het geboortecohort
Tot voor kort gevoerde beleid
Tot het te ruimen geboortecohort behoorden alle runderen die in de
twaalf maanden voor of na de geboorte van een rund met BSE geboren
waren op het bedrijf waar het zieke rund geboren is. Dit aspect is ook
als zodanig aan de orde geweest in mijn brief van 9 januari jl.
TSE-verordening
In de TSE-verordening is met betrekking tot het te ruimen
geboortecohort dezelfde aanpak opgenomen als die terzake in Nederland
reeds werd gehanteerd.
Thans gevoerde beleid
Geen wijzigingen ten opzichte van het voorheen terzake gevoerde
beleid.
Ad 3: Het voedercohort
Tot voor kort gevoerde beleid
Tot het te ruimen voedercohort behoorden alle runderen die in de
eerste twaalf maanden van hun leven op een bedrijf hadden gestaan met
het met BSE besmette rund, op het moment dat het rund met BSE ook
jonger was dan één jaar. In een groot aantal gevallen is dit overigens
dezelfde groep als het geboortecohort. Alleen als het besmette dier in
zijn eerste levensjaar verplaatst is naar een ander bedrijf, worden
niet alleen op het bedrijf waar het dier geboren is runderen van het
voedercohort geruimd, maar ook de runderen van het voedercohort op de
andere bedrijven waar het dier in zijn eerste levensjaar is
opgegroeid.
Bij de eerste 12 runderen met BSE in Nederland verbleef het rund nog
op het bedrijf waar het was geboren. Bij deze bedrijven was het
geboortecohort dan ook hetzelfde als het voedercohort. Bij het 13e
rund met BSE - waarop nader wordt ingegaan in het slot van deze brief
- zijn beide groepen wel onderscheiden.
TSE-verordening
In de TSE-verordening is met betrekking tot het te ruimen voedercohort
dezelfde aanpak opgenomen als die in Nederland wordt gehanteerd.
Thans gevoerde beleid
In beginsel wordt het tot voor kort gehanteerde beleid gehandhaafd,
met dien verstande dat het te ruimen voedercohort enigszins is
uitgebreid, afhankelijk van de leeftijd van het rund met BSE. Deze
uitbreiding - die overigens in overeenstemming is met weten-
schappelijk advies van het SSC - houdt verband met de
BSE-incubatieperiode van 4 jaar. Bij runderen met BSE ouder dan 5
jaar, is de periode, waarin sprake kan zijn geweest van een verhoogd
risico op besmetting met BSE, langer dan één jaar (nl.: leeftijd van
het rund met BSE, verminderd met de incubatieperiode van 4 jaar).
Derhalve zal bij vaststelling van BSE bij een rund ouder dan 5 jaar de
periode van voedercohort ook worden uitgebreid.
Concreet betekent een en ander dat - wat het te ruimen voedercohort
betreft - zich twee situaties kunnen voordoen:
1. als het rund met BSE 5 jaar of jonger is, worden alle runderen
geruimd die in de eerste twaalf maanden van hun leven gelijktijdig
hebben verbleven op de bedrijven waarop het besmette rund verbleef
in zijn eerste levensjaar;
2. als het rund met BSE ouder dan 5 jaar is, worden alle runderen
geruimd die tijdens de eerste twaalf maanden van hun leven
gelijktijdig op de bedrijven hebben verbleven waarop het besmette
rund verbleef, in de periode voorafgaande aan de laatste vier jaar
van zijn leven.
Ad 4: Alle andere herkauwers op het veehouderijbedrijf waar het rund
met BSE verbleef
Tot voor kort gevoerde beleid
Naast alle aanwezige runderen werden ook de andere aanwezige
herkauwers op het bedrijf van het rund met BSE geruimd.
TSE-verordening
Volgens de TSE-verordening moeten alle runderen op het bedrijf van het
rund met BSE worden geruimd.
Thans gevoerde beleid
Geen wijziging ten opzichte van het tot voor kort gevoerde beleid. Op
dit punt gaat het Nederlandse beleid enigszins verder dan de
TSE-verordening. In Nederland zullen naast de runderen, ook de andere
herkauwers - in de praktijk met name schapen en geiten - geruimd
blijven worden. Dit tegen de achtergrond van het feit dat er
onzekerheid bestaat met betrekking tot een mogelijk risico van
besmetting van BSE bij deze dieren.
Specifiek punt in dit verband betreft de vraag welk bedrijf zal worden
geruimd. Met name is dit vraagstuk relevant teneinde constructies te
voorkomen die er kennelijk op gericht zijn ruiming van het gehele
bedrijf te voorkomen door (kort) voor de constatering of het vermoeden
van een BSE-geval het BSE-rund of een deel van het vee van het
besmette of verdachte bedrijf 'te stallen' op een ander bedrijf. Ter
voorkoming van een dergelijke constructie worden dan ook al die
veehouderijbedrijven geruimd waar het BSE-rund de laatste drie maanden
voor het waarnemen van de ziekteverschijnselen gedurende minimaal 5
dagen heeft verbleven. Runderen met BSE vertonen maximaal gedurende
een periode van 3 maanden verschijnselen van BSE. De
'driemaands-periode' is derhalve voldoende lang om 'constructies'
tegen te gaan.
Het 13e geval van BSE in Nederland
Bij een koe afkomstig van een bedrijf in Didam (Gld.) is Bovine
Spongiforme Encephalopathie (BSE) geconstateerd, deze besmetting kwam
aan het licht na de snelle test.
Het besmette rund, Heidy, geboren op 21 december 1996, is op 15
februari 2001 voor de slacht aangeboden. Op 18 februari 2001 bleek de
snelle test een positief resultaat op te leveren. Het bedrijf te Didam
is na de positieve uitslag van de snelle test onmiddellijk
geblokkeerd, tegelijkertijd is het onderzoek ter bevestiging van de
uitslag van de snelle test ingezet. Ook deze bleek tot een positief
resultaat te leiden.
De runderen op het bedrijf van herkomst, de nakomelingen van het
besmette rund (de familiegroep), de dieren op het bedrijf van geboorte
die in het jaar voor of in het jaar na haar geboorte ter wereld
gekomen zijn (het geboortecohort) en dieren die gedurende het eerste
levensjaar van het besmette rund tegelijk met haar op een bedrijf
verbleven en die toen nog geen jaar oud waren (het voedercohort) zijn
opgespoord en geruimd. ID-Lelystad zal deze runderen onderzoeken op
BSE. De kadavers worden vervolgens vernietigd.
Op het bedrijf van herkomst waren in totaal twaalf runderen aanwezig
zijn. Het besmette rund is niet geboren op dit bedrijf. Het rund heeft
in totaal op tenminste vier bedrijven gestaan. In haar eerste
levensjaar heeft het rund op tenminste drie verschillende bedrijven
gestaan. Dit betekent dat ook het voedercohort bestaat uit tenminste
drie delen, waarvan er één overeenkomt met het geboortecohort.
Op het bedrijf van geboorte heeft het rund slechts negen dagen
verbleven. Het geboortecohort bestaat uit 92 runderen; daarvan zijn 63
runderen reeds geslacht, 9 nog aanwezig op het geboortebedrijf, 2
aanwezig op andere bedrijven in Nederland, 6 geëxporteerd en 12 wel
afgemeld bij afvoer maar niet aangemeld door de aanvoerder.
Vermoedelijk zijn deze dieren geslacht of gedestrueerd.
Vervolgens heeft het besmette rund gedurende enkele maanden op twee
andere bedrijven gestaan. Het voedercohort op het eerste bedrijf
bestond uit 23 runderen. Hiervan zijn er 22 reeds geslacht en is één
dier wel afgemeld bij afvoer maar niet aangemeld door de aanvoerder.
Het voedercohort op het tweede bedrijf bestond uit drie runderen; deze
zijn alledrie reeds geslacht. Het besmette rund is daarna gedurende
bijna 4 maanden zwevend geweest.
Tenslotte heeft het rund, tot de afvoer naar de noodslachtplaats, op
het bedrijf in Didam gestaan.
Zoals gebruikelijk wordt een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van
dit BSE-geval. Zo zal worden nagegaan welk veevoer het dier heeft
gekregen, met name in de eerste levens- maanden. Daarnaast zal de AID
onderzoek doen naar de verblijfplaats(en) van het besmette rund
gedurende de periode dat de verblijfplaats van het rund in het
I&R-systeem niet gemeld is en zal ook nagegaan worden wat er gebeurd
is met de runderen uit de verschillende groepen die wel afgemeld zijn
bij afvoer maar niet aangemeld zijn door de aanvoerder.
Tenslotte
Met de doorgevoerde verfijningen van het ruimingsbeleid bij een geval
van BSE is sprake van een lijn die nauw aansluit bij de aanstaande
TSE-verordening en die voorziet in de ruiming van alle dieren met
bekende, potentieel verhoogde risico's op BSE. Het behoeft geen betoog
dat dit beleid vergaande consequenties heeft voor getroffen
veehouders. De aard van de problematiek vergt echter een consequente
en doortastende aanpak.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst