Beroepspraktijkvorming zorgsector
De Voorzitter van de Vaste Commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en
de Voorzitter van de Vaste Commissie voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
DBO-CB-U-2151767
1 maart 2001
In uw brief van 26 januari 2001 verzocht u op de hoogte te worden
gesteld van de uitkomsten van het gesprek met de Bve-Raad over de
beroepspraktijkvorming in de zorgsector.
Op 14 februari jl. heb ik met een delegatie van de Bve-Raad een
informatief gesprek gehad.Wij hebben allereerst geconstateerd dat
wij elkaars zorgen delen. In de kern komen die erop neer dat de
noodzakelijke vergroting van de instroom in de opleidingen voor
verpleegkundigen en verzorgenden een gezamenlijke inspanning
vraagt van scholen en zorginstellingen en dat het beschikbaar
stellen van kwantitatief en kwalitatief voldoende
beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV-plaatsen) daarvoor een
noodzakelijke voorwaarde is. Daaraan ontbreekt het op dit moment,
onder de kanttekening dat de situatie naar regio en
kwalificatieniveau verschilt.
De zorginstellingen dienen te zorgen voor voldoende begeleiding
van de leerlingen door praktijk- en werkbegeleiders. Ik heb
meegedeeld dat ik mij zal inspannen dat, aanvullend op de middelen
die in de budgetten van instellingen zitten, extra middelen
beschikbaar komen in het kader van de aanpak van de
arbeidsmarktknelpunten in de collectieve sector.
Gezamenlijk waren we het erover eens dat het niet alleen een
kwestie is van geld, maar ook van sturing van middelen,
organisatie en inrichting van de opleidingen en afstemming tussen
zorgsector en opleidingsinstituten. Daarover zijn gedachten
gewisseld die zullen leiden tot verkenning van mogelijkheden,
waarbij zowel VWS, Bve-Raad als de sociale partners in het
arbeidsmarktconvenant een rol spelen.
Er zal nader gekeken worden naar de volgende aspecten:
+ nut en noodzaak van het aantal BPV-plaatsen, met name de
zogeheten externe stage in de beroepsbegeleidende leerweg in
het MBO en de duale variant in het HBO;
+ regionale samenwerking tussen de zorginstellingen en scholen
voor secundair en hoger beroepsonderwijs;
+ een leerlinggebonden budget;
+ de koppeling met de gelden en stimuleringsregelingen van de
sectorfondsen voor het arbeidsmarktbeleid.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. E. Borst-Eilers
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport