Titel: Overgangsregeling BTW-tarief verbouwingen
Overgangsregeling BTW-tarief verbouwingen
Directie rechtstoepassingsbeleid Belastingdienst
Besluit van 26 februari 2001, nr. RTB2001/740M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris
van Financiën het volgende besloten.
Op grond van het wettelijke overgangsrecht in verband met de verhoging
van het algemene tarief voor de omzetbelasting per 1 januari 2001 naar
19% geldt, dat het tarief dat op een levering of dienst van toepassing
is, in beginsel wordt bepaald door het tijdstip waarop de levering of
dienst wordt verricht.
In afwijking van deze hoofdregel is in hoofdstuk 2, artikel III, lid
3, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 bepaald, dat bij
levering van een onroerende zaak of oplevering van een werk in
onroerende staat tegen een vergoeding welke vervalt in termijnen, de
verhoging van het tarief buiten toepassing blijft ten aanzien van het
gedeelte van de vergoeding dat overeenkomt met de termijnen die vóór
1 januari 2001 vervallen zijn. Dit betekent dat de vóór 1 januari 2001
vervallen termijnen belastbaar blijven naar het tarief van 17,5% en
dat alleen de overige termijnen, inclusief de eindafrekening en
eventuele andere pas bij (op)levering verschuldigde bedragen,
belastbaar zijn naar het tarief van 19%.
Hoewel verbouwingen van onroerende zaken voor de heffing van BTW zijn
aan te merken als eenmalige prestaties die verricht worden op het
moment dat de werkzaamheden zijn voltooid, kunnen zij dermate
ingrijpend zijn, dat zij naar maatschappelijke opvatting het begrip
vervaardiging van een werk in onroerende staat benaderen en daarvan in
de praktijk ook moeilijk te onderscheiden zijn. Dat is met name het
geval, als de werkzaamheden niet gericht zijn op de instandhouding van
de zaak, zoals het geval is bij onderhouds- en herstelwerkzaamheden,
maar op een min of meer ingrijpende verandering ervan, en een
vergoeding wordt overeengekomen welke vervalt in termijnen. Gelet op
het geringe maatschappelijke verschil tussen dergelijke verbouwingen
enerzijds en het vervaardigen van werken in onroerende staat
anderzijds acht ik het ongewenst, dat ten aanzien van de
tarieftoepassing voor deze gevallen een verschillend regime zou
gelden.
Op grond van deze overweging heb ik besloten, dat in afwijking van het
bepaalde in het besluit van 24 november 2000, nr. CPP2000/2738M,
laatste volzin de overgangsregeling voor leveringen van onroerende
zaken en opleveringen van werken in onroerende staat op
overeenkomstige wijze kan worden toegepast ten aanzien van
verbouwingen van onroerende zaken. Dit betekent dat ook bij een
verbouwing van een onroerende zaak tegen een vergoeding welke vervalt
in termijnen, ten aanzien van de vóór 2001 vervallen termijnen het
tarief van 17,5% van toepassing kan blijven, zodat de verhoging van
het algemene tarief alleen gevolgen heeft voor de termijnen die op of
na 1 januari 2001 vervallen of vervallen zijn.
Deze regeling geldt niet voor diensten bestaande in het verrichten van
onderhouds- of herstelwerkzaamheden. Als zodanig zijn in dit verband
aan te merken werkzaamheden die (vrijwel) uitsluitend gericht zijn op
de instandhouding van de zaak, zoals het vervangen van kozijnen of
dakgoten en het vernieuwen van dakbedekking. Van verbouwing in de zin
van dit besluit is slechts sprake, als de werkzaamheden gericht zijn
op een verandering van de inrichting, de aard of de omvang van de
zaak. Dat is bij woningen bijvoorbeeld het geval bij het samenvoegen
of splitsen van kamers, het aanbouwen van een serre, erker of
schuurtje en het aanbrengen van een dakkapel. Uit praktische
overwegingen ontmoet het geen bezwaar, dat veranderingen van keukens
en badkamers in dit verband steeds worden aangemerkt als verbouwingen,
ongeacht of zij gepaard gaan met een verandering van de inrichting,
aard of omvang van de zaak. Ingeval in het kader van de uitvoering van
een en hetzelfde contract naast verbouwingswerkzaamheden tevens
werkzaamheden worden verricht die van belang zijn voor de
instandhouding van de zaak, zodat het contract in zoverre mede een
element van onderhoud of herstel in zich draagt, is niettemin het
geheel aan te merken als verbouwing, mits de werkzaamheden als geheel
niet (vrijwel) uitsluitend gericht zijn op de instandhouding van de
zaak. Er behoeft alsdan geen splitsing te worden gemaakt: de
overgangsregeling kan worden toegepast op de verbouwing als geheel. Of
in een concreet geval sprake is van verbouwing in de zin van dit
besluit, moet per contract worden beoordeeld naar hetgeen partijen
zijn overeengekomen.
Ik verbind aan bovenstaande overgangsregeling de voorwaarde, dat de
ondernemer die de verbouwing uitvoert of heeft uitgevoerd
overeenkomstig de regeling heeft gefactureerd, dan wel, indien hij
niet overeenkomstig de regeling heeft gefactureerd, de uitgereikte
facturen vervangt door facturen die overeenkomstig de regeling zijn
opgemaakt. Indien de ondernemer meer omzetbelasting in rekening heeft
gebracht dan hij overeenkomstig bovenstaande regeling verschuldigd is
en deze belasting op aangifte heeft voldaan, wordt het verschil op
zijn verzoek teruggegeven, indien en voor zover hij de afnemer voor
dit verschil crediteert.
Dit besluit geldt met ingang van 1 januari 2001.