Titel: Aanpassing van de Regeling Bijzondere Financiering (BF)
Aan de voorzitter en leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR DEN HAAG
Datum
Uw brief (Kenmerk)
Ons kenmerk
26 februari 2001
Fin 2001-051 M
Onderwerp
Aanpassing van de Regeling Bijzondere Financiering
Naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer van de
Evaluatienota Regeling BF uit 1996 is besloten dat na vijf jaar
wederom een evaluatie van de Regeling Bijzondere Financiering zou
plaats vinden. Mede namens de minister van Economische Zaken doe ik u
hierbij de bevindingen toekomen.
Voor deze evaluatie is door de Staat gebruik gemaakt van het bureau
Van den Boom Groep. Geconcludeerd is dat de regeling zeker
bestaansrecht geniet, maar ook dat er aanleiding is voor aanpassing
van de Regeling BF. Daarop is besloten een vervolgonderzoek te laten
uitvoeren, om de aanbeveling tot aanpassing van de Regeling nader uit
te werken. Hierbij doe ik u de beide onderzoeksrapporten toekomen. De
aanbevelingen van de Van den Boom Groep, alsmede de aanpassingen van
de regeling naar aanleiding daarvan, zijn hieronder samengevat.
Evaluatie Regeling BF
Onder de Regeling BF worden door NIB Capital Bank N.V. kredieten
verstrekt welke door het ministerie van Financiën gedeeltelijk worden
gegarandeerd. Het betreft hoofdzakelijk achtergestelde, zgn.
AA-kredieten, met 90% staatsgarantie. Het evaluatieonderzoek dat is
uitgevoerd in de tweede helft van 1999, heeft zich gericht op het
bestaansrecht van de Regeling BF. De bevindingen van dit onderzoek
luiden op hoofdlijnen als volgt:
1. De openbare kapitaalmarkt is op dit moment onvoldoende
toegankelijk voor bedrijven met een vermogensbehoefte ter grootte
van fl 2 fl 30 mio (de omvang van de meeste AA-kredieten valt
binnen deze bandbreedte). Dit aanbod is zowel in absolute zin
onvoldoende alsook in de zin dat dit aanbod slechts voor een
beperkte doelgroep geldt.
2. Venture capital beantwoordt niet in alle situaties aan de vraag
naar risicodragend vermogen. Het aanbod sluit bepaalde
ondernemingen uit; door de rendementseisen van
participatiemaatschappijen zijn voornamelijk bedrijven met een
stabiele cashflow zonder upward potential uitgesloten.
3. Het onderhandse aanbod van mezzanine vermogen (een mengvorm van
eigen en vreemd vermogen) is in Nederland nog beperkt ontwikkeld.
Samenvattend werd geconcludeerd dat de knelpunten in de kapitaalmarkt
aanleiding geven voor continuering van de overheidsrol. De Regeling BF
voorziet in deze behoefte. Echter, de additionaliteit van de Regeling
BF kon niet volledig worden gegarandeerd. Er is sprake van
additionaliteit indien de BF voorziet in een product dat elders niet
verkrijgbaar is. De overheid dient niet de markt te corrigeren of te
beconcurreren.
Door de Van den Boom Groep is geconcludeerd dat de Regeling BF in
principe bestaansrecht heeft op grond van haar additionaliteit, doch
dat in de bestaande vorm het additionele karakter van de regeling niet
zonder meer gewaarborgd is. Geadviseerd werd de regeling zodanig aan
te passen dat het additionele karakter in de praktijk zoveel mogelijk
gewaarborgd wordt. De ruimte voor marktverstoring werd voornamelijk
veroorzaakt door de hantering van een vaste prijs voor kredietnemers
en een vaste vergoeding voor de uitvoerder. Dit correspondeert niet
met de verschillen in risico tussen de kredieten. Teneinde de
additionaliteit beter te kunnen waarborgen is de aanbeveling gedaan
over te gaan tot differentiatie van prijs en vergoeding.
Vervolgopdracht aanpassing Regeling BF
Naar aanleiding van de evaluatie isbesloten tot een technische
uitwerking van de aanbevelingen uit de evaluatie.
De aanbevelingen van vervolgonderzoek betroffen drie onderwerpen:
1. Differentiatie van de BF rente naar het kredietrisico.
Aanbevolen werd om de kredieten in risicoklassen te verdelen. De
opslag voor kredieten zou dienen te variëren van 200 tot 400
basispunten (bp).
2. Het hanteren van een solvabiliteitscriterium van 20%.
De bestaande solvabiliteitseis van 20% (bedrijven met een lagere
solvabiliteit komen niet in aanmerking voor een AA-krediet) zou kunnen
vervallen, omdat de solvabiliteitseis niet in alle gevallen een goede
maatstaf voor beoordeling van kredietrisico is.
3. De verdeling van kosten en opbrengsten tussen overheid en
uitvoerder.
De aanbeveling luidde om de belangen van de uitvoerder parallel te
laten lopen met de doelstelling van de regeling. Om die reden zouden
de opbrengsten voor de uitvoerder dienen te variëren met het
kredietrisico.
Aanpassing Regeling BF
Naar aanleiding van de aanbevelingen terzake van de Regeling BF is
besloten een aantal aanpassingen in de regeling door te voeren. De
hoofdlijnen van deze aanpassingen staan hieronder vermeld.
De aanbeveling om de kredieten in risicoklassen te verdelen is
overgenomen. De BF-rente zal voortaan worden gedifferentieerd naar het
kredietrisico op basis van een vijftal risicoklassen. Eveneens is het
advies opgevolgd om de opslag1 afhankelijk van de risicoklasse te
laten variëren in een bandbreedte tussen 200 en 400bp. Voorheen gold
een vaste opslag van 225 bp.
Het advies om de solvabiliteitseis van 20% te laten vervallen is niet
overgenomen. Over de conclusie dat het hanteren van een
solvabiliteitseis geen garantie biedt voor een juiste beoordeling van
het kredietrisico, bestaat geen verschil van mening. Niettemin wordt
het wenselijk geacht de solvabiliteitseis te handhaven. Naast een
noodzakelijke kwalitatieve beoordeling van garantieaanvragen blijft
hiermee een kwantitatief, dus objectief vast te stellen,
toetredingscriterium bestaan om voor staatsgarantie onder de Regeling
BF in aanmerking te komen. Dit biedt een aanvullende waarborg voor de
Staat tegen onverstandige mate van risico-aanvaarding.
De derde aanbeveling is opgevolgd. Voorafgaand aan de aanpassing was
sprake van een vaste opslag van 225 bp, waarvan 150 bp de
garantieprovisie voor de Staat betrof en het restant de vergoeding
voor de uitvoerder. De garantieprovisie voor de Staat noch de
vergoeding voor de uitvoerder was derhalve afhankelijk van het
kredietrisico. In het verlengde van de differentiatie van de BF rente
naar kredietrisico, is nu een wijziging aangebracht in de verdeling
van de opslag tussen de uitvoerder NIB Capital Bank N.V. en de Staat.
Van de opslag krijgt de Staat minimaal 150 bp, en proportioneel meer
voor kredieten in de hogere risicocategorieën. Hiermee is tevens de
gewenste afhankelijkheid gerealiseerd tussen de vergoeding voor de
uitvoerder en het kredietrisico.
De verwachte uitgaven voor de Staat zullen gemiddeld over de jaren de
ontvangsten uit de garantieprovisie niet overtreffen.
Naast voornoemde aanpassingen zijn in de Regeling BF enkele
voorwaarden die gelden voor verlening van AA-kredieten onder
staatsgarantie verzakelijkt. Dit betreft onder meer het
toetredingscriterium van 20% eigen vermogen dat zal worden
gecorrigeerd voor geactiveerde goodwill (voorheen geen correctie).
Voorts is de aflossingsvrije periode verkort tot maximaal drie jaar
(voorheen maximaal vijf jaar), onder de aanvullende voorwaarde dat
deze slechts zal worden toegestaan indien daarvoor specifieke
aanleiding is. Deze meer zakelijke toepassing van voorwaarden voor
verlening van staatsgarantie wordt overigens al geruime tijd in
praktijk gebracht, maar de Regeling BF was hieraan in formele zin nog
niet aangepast.
De aanpassingen van de Regeling BF gelden met ingang van 1 januari
2001.
Voor de volledigheid merk ik op dat begin 2000, na afronding van het
evaluatieonderzoek, de Van den Boom Groep is overgenomen door NIB
Capital. Na zorgvuldige overweging is besloten de Van den Boom Groep
de vervolgopdracht voor de technische uitwerking te geven. Bij de
besluitvorming is het volgende in aanmerking genomen. Ten eerste zou
de afdeling Finance and Riskmanagement van de Van den Boom Groep na de
overname door NIB Capital N.V. als onafhankelijk adviseur blijven
functioneren. In de contacten tussen de Van den Boom Groep als
onderzoeksbureau en NIB Capital Bank N.V. als uitvoerder van de
regeling is sprake van een chinese wall. Ten tweede is het gebied
waarop de technische uitwerking betrekking heeft niet van directe
invloed op de positie van NIB Capital Bank N.V. als uitvoerder van de
regeling. De Van den Boom Groep had in haar eerste evaluatieonderzoek
naar het bestaansrecht van de Regeling BF reeds de principiële
richting gegeven voor de aanpassing van de regeling. Het
vervolgonderzoek bestond uit de technische uitwerking en detaillering
daarvan.
Dit alles overziende is geconcludeerd dat het risico van eventuele
belangenverstrengeling nihil is. Mede gegeven het feit dat de Van den
Boom Groep zeer goed ingevoerd was in de materie, is besloten de
vervolgopdracht aan de Van den Boom Groep te gunnen. Dit ondanks de
mogelijke schijn van belangenverstrengeling die door de overname
gewekt zou kunnen worden.
Overigens zij opgemerkt dat onder meer de vaststelling van de exacte
tarieven en de margeverdeling tussen NIB Capital Bank N.V. en de Staat
heeft plaatsgevonden in een separaat overleg tussen Staat en NIB
Capital Bank N.V. De Van den Boom Groep heeft hiermee geen enkele
bemoeienis gehad.
DE MINISTER VAN FINANCIËN