23 februari 2001
NADERE VRAGEN VAN DE LEDEN VAN OVEN EN SANTI (BEIDEN PVDA) AAN DE MINISTER
VAN JUSTITIE 1)
1.Klopt het dat de zaak tegen de Nijmeegse specialist F.D., verdachte in het kader van het beursfraudeonderzoek in de Operatie Clickfonds, is geschikt voor een bedrag van fl 750.000,-? 2)
2.Waarom speelt bij de beslissing tot schikking het feit dat betrokkene het benadelingsbedrag alsnog aan de Belastingdienst heeft voldaan een rol hoewel het hierbij gaat om het voldoen van een normale belastingschuld?
3.Komt het er niet op neer dat in deze zaak het "ontijdig" in de publiciteit
geraken van de zaak van doorslaggevende betekenis is geweest voor de
beslissing de zaak te schikken?
4.Hoe kwam het dat de zaak ontijdig" in de publiciteit geraakte?
5.Was de zaak tegen medeverdachten in de Clickfondszaak niet evenzeer in de publiciteit gekomen? Zo ja, wat was dan het verschil met de zaak tegen F.D.?
6.Was hier niet sprake van een fiscale fraudezaak die in het
puntenindicatorensysteem dat voor de beslissing tot dagvaarding wordt
gehanteerd tenminste op 6 punten, derhalve de een na hoogste categorie, kon
worden gewaardeerd, terwijl het volgens het Expertisecentrum na voltooiing
van het opsporingsonderzoek, de bedoeling is dat zaken vanaf 1 punt altijd
worden gedagvaard? 3)
7.Klopt het dat in geval niet was vervolgd maar een fiscale boete was
opgelegd een bedrag ter waarde van de helft van de aanslag als verhoging zou
zijn opgelegd?
8.Kunt U zich voorstellen dat een schikking als hier aan de orde doet denken
aan klassenjustitie?
1)Deze vragen worden gesteld in aanvulling op de vragen van het lid van Oven
ingezonden op 3 januari 2001-02-21
2) NRC/Handelsblad 22/12/2000
3)Zie het rapport "Opsporing en vervolging van fraude" van de Algemene
Rekenkamer, bijl.2 A op blz. 51 en 52