LISV
Middellange termijn raming arbeidsongeschiktheid
Middellange termijn raming arbeidsongeschiktheid
Het Lisv heeft voor de tweede keer een Middellange termijn raming
arbeidsongeschiktheid vastgesteld. In deze raming wordt een beeld
geschetst van de ontwikkeling van de WAO, de WAZ en de Wajong in de
periode 2001-2004. Daarnaast is voor het eerst een vergelijking
gemaakt tussen het volume en de lasten van de
arbeidsongeschiktheidsregelingen in de jaren 1990-2000.
Uit de vergelijking 1990-2000 blijkt dat het aantal arbeidsongeschikten (excl. ambtenaren) in deze periode met circa 7% is gestegen (met 55.300, van 786.600 tot 841.900). De beroepsbevolking is in dezelfde periode sterker gestegen, van 6,063 mln. tot 7,210 mln. (is 18,9%). In procenten van de beroepsbevolking is het aantal arbeidsongeschikten gedaald van 13,0% naar 11,7%.
De vergelijking 1990-2000 is steeds exclusief ambtenaren. Dit is
gedaan omdat de ao-uitkeringen aan ambtenaren gedurende het grootste
gedeelte van deze periode buiten de sociale verzekeringen om werden
betaald. Daardoor ontbreken cijfers die voor een goede vergelijking
nodig zijn.
Meer dan de helft van de toename van het aantal arbeidsongeschikten
wordt veroorzaakt door de jonggehandicapten (met 32.400, van 95.100
tot 127.500). De groei van het aantal jonggehandicapten vergeleken met
de groei van de bevolking tussen 15 en 64 jaar is nog opvallender. De
bevolking groeide met 5%, het aantal jonggehandicapten met 34%.
De lasten van de fondsen voor arbeidsongeschiktheid (Aof, Aok, Afz en
Afj) zijn in de afgelopen 10 jaar relatief langzaam gegroeid, van f
22,1 mld. naar
f 24,9 mld. Terwijl het BBP met ruim 70% groeide, zijn de lasten voor
arbeidsongeschiktheid met ongeveer 12% toegenomen. Als gevolg hiervan
is de verhouding lasten/BBP met ongeveer een derde gedaald, van 4,3
naar 2,8.
Van de lastenmutatie met ongeveer 12% kan ongeveer 7% worden
toegerekend aan de volumestijging. De resterende 5% wordt toegerekend
aan de stijging van de gemiddelde lasten per persoon. Dat de
gemiddelde lasten slechts weinig zijn gegroeid, wordt duidelijker bij
het vergelijken van deze 5% met de (cumulatieve) groei van de
contractlonen. Deze groeiden in de periode 1990-2000 met 33%.
De lasten voor de WAO (werknemers) zijn tussen 1990 en 2000 met 11%
gestegen van f 18,6 mld. naar f 20,6 mld. Het bedrag waarover premies
worden geheven (de zogenoemde grondslag) is echter met 56% gestegen
van f 172 mld. tot f 267 mld. De bedrijfseconomische premie voor de
WAO is in 2000 daardoor ruim drie procentpunt lager dan in 1990 (10,8
tegen 7,7%).
Uit de middellange termijn raming blijkt verder dat het aantal van één
miljoen arbeidsongeschikten (inclusief ambtenaren) wordt bereikt in de
eerste helft van 2003. De lasten van de fondsen voor
arbeidsongeschiktheid (Aof, Aok, AfZ en Afj) lopen in de periode
2001-2004 op van f 29,8 mld. tot f 33,9 mld. (in guldens van 2001 f
31,0 mld.). Deze lastenstijging leidt niet tot hogere premies. Dit
komt door de aanwezige overschotten en de groei van bedrag waarover
premie wordt betaald. Voor de WAO en de WAZ is zelfs ruimte voor een
premieverlaging.
Bij de ramingen is uitgegaan van nu bestaande verhoudingen. Er is geen
voorschot genomen op de effecten van wijzigingen in de uitvoering
en/of regelgeving rond de WAO, WAZ of Wajong. De waargenomen trends
zijn voorzichtig voortgezet.