CBS

Lokale lasten stijgen met 6,4%

De heffingen van provincies, gemeenten en waterschappen stijgen in 2001 met 1 miljard gulden ofwel 6,4%. Daarmee komen de lokale lasten van burgers en bedrijven uit op bijna 17 miljard gulden. Dit blijkt uit de eerste voorlopige resultaten van een CBS-onderzoek naar de begrotingen van de lagere overheden. De gemeentelijke belastingen stijgen met 6,4%, in lijn met de gemiddelde groei van de totale lokale heffingen. De opbrengsten uit onroerend zaak-belasting kennen met 8,9% een bovengemiddelde groei. De toename van de specifieke gemeentelijke heffingen blijft met 3,9% duidelijk achter.

Gemeentelijke heffingen stijgen gemiddeld
Binnen de belastingen van lagere overheden is het aandeel van de gemeentelijke heffingen veruit het grootst: met een begrote opbrengst van 11,6 miljard gulden nemen zij ongeveer 70% voor hun rekening. De groei in 2001 bedraagt 6,4%. De provinciale heffingen, die vrijwel geheel bestaan uit opcenten voor motorrijtuigenbelasting, groeien volgens de begrotingen met 8,8% (130 miljoen gulden). Met een stijging van 5,4% (180 miljoen gulden) blijven de heffingen van waterschappen iets achter bij het gemiddelde. Door een beperkte groei van de kosten voor waterzuivering kon een gematigde stijging van de heffingen op de waterverontreiniging (+2,4%) worden begroot.

Een bovengemiddelde stijging van de onroerend zaak-belasting De onroerend zaak-belasting (OZB) vormt een belangrijke inkomstenbron voor gemeenten. De stijging van deze belasting wordt in 2001 begroot op 8,9%. De ontvangsten komen daarmee uit op bijna 5,5 miljard gulden ofwel 47% van de totale gemeentelijke heffingen.

Bij het opmaken van de begrotingen hebben de gemeenten een gewenste opbrengst voor de OZB-ontvangsten vastgesteld. Als wettelijke grondslag voor de OZB in 2001 geldt de WOZ-waarde op peildatum 1 januari 1999. Deze WOZ-waarde was bij de opstelling van de gemeentelijke begrotingen in veel gevallen nog niet bekend. Als de definitief vastgestelde waarde van het vastgoed hoger blijkt te zijn dan verwacht, dan mag een gemeente dit alsnog compenseren door een verlaging van het tarief. Echter, als de definitieve WOZ-waarde van het vastgoed lager blijkt te zijn, dan kan het tarief niet meer worden verhoogd. Later dit jaar zal pas duidelijk worden wat de uiteindelijke gevolgen hiervan zullen zijn voor de totale opbrengsten.

Een gematigde stijging van de specifieke gemeentelijke heffingen De gemeentelijke belastingen kunnen worden onderscheiden naar twee categorieën: specifieke heffingen waarvan de opbrengst alleen mag worden gebruikt voor de financiering van een specifieke dienstverlening; daarnaast zijn er de algemene heffingen die als regel worden gebruikt voor het op peil houden van algemene voorzieningen. De specifieke heffingen stijgen slechts met 3,9%. De belangrijkste heffingen die hieronder vallen zijn de reinigingsrechten (+2,9%) en de rioolrechten (+3,9%). De opbrengsten uit de algemene heffingen stijgen in 2001 met 8,4%. Deze categorie omvat onder andere de OZB. Opvallende ontwikkelingen binnen de algemene heffingen zijn nog de daling van de precariobelasting (-9%) en de sterke stijging van de toeristenbelasting (+13%). Het kwantitatieve belang van de laatste twee heffingen is overigens zeer klein.

Korting op aanslagen
Volgens de begrotingen van gemeenten wordt in 2001 een bedrag van bijna 600 miljoen gulden uitgekeerd als heffingskorting, de zogenaamde Zalmsnip. Met kwijtschelding van gemeentelijke belastingen is naar verwachting een bedrag van iets meer dan 200 miljoen gulden gemoeid, een stijging met 20 miljoen (11%) ten opzichte van vorig jaar.

Technische toelichting
Onderzocht zijn de zogenaamde primitieve begrotingen. Dit zijn de begrotingsvoorstellen die aan de verantwoordelijke politieke organen (gemeenteraad, provinciale staten, of de verenigde vergadering van een waterschap) worden voorgelegd. Wijzigingen die zijn opgetreden in de loop van deze besluitvormingstrajecten kunnen gevolgen hebben voor de hier gepresenteerde resultaten.

In dit persbericht zijn steeds de totale opbrengsten van de heffingen vermeld. Stijging van deze opbrengsten wil niet zeggen dat alle burgers hun lasten met dezelfde percentages zien stijgen. In de eerste plaats drukken de heffingen niet alleen op burgers maar ook op bedrijven. Daarnaast is er geen sprake van uniforme belastingdruk doordat er grote verschillen bestaan tussen de verschillende gemeenten. Er is op dit moment nog geen informatie beschikbaar over de uitsplitsing van belastingdruk naar grootte van gemeenten of naar regio. Ook de uitsplitsing van de verdeling van de belastingdruk inzake OZB over eigenaren en gebruikers, dan wel over woningen en bedrijven is nog niet bekend. In een volgend persbericht zal hierop nader worden ingegaan. De uitkomsten over 2001 zijn zoveel mogelijk met die over 2000 vergelijkbaar gemaakt. Dit houdt onder andere in dat verschuivingen van de Zalmsnip tussen verschillende belastingen binnen de gemeente zoveel mogelijk ongedaan zijn gemaakt door de gegevens voor 2000 te corrigeren voor de wijzigingen in 2001.