OUDKOMERS IN BEELD
EEN STUDIE NAAR DE OMVANG EN KENMERKEN
VAN MIGRANTEN DIE ZICH VÓÓR 1998
IN NEDERLAND HEBBEN GEVESTIGD
Sociaal Cultureel Planbureau
Paul Tesser
Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut
Rob van der Erf
Oudkomers in beeld
VOORWOORD
Sinds het begin van de jaren zestig hebben zich grote aantallen migranten in Nederland
gevestigd. Een deel van hen participeert met succes aan de Nederlandse samenleving, maar
velen hebben de aansluiting niet gevonden. Dat komt vaak door een onvoldoende beheersing
van de Nederlandse taal en een te geringe kennis van de Nederlandse samenleving. Sinds
1998 worden nieuwe migranten uit een groot aantal herkomstlanden daarom verplicht tot
deelname aan een inburgeringsprogramma. De grote meerderheid van de migranten was
uiteraard al voor de totstandkoming van deze regeling in Nederland gevestigd. Deze
zogeheten oudkomers zijn vaak evenmin voldoende toegerust om zich een bevredigend
bestaan in de Nederlandse samenleving te kunnen verwerven. Ook voor deze `oudkomers'
kan een inburgeringsprogramma zinvol zijn. Daarom is de rijksoverheid gestart met een
oudkomersbeleid.
In dat verband is zicht op de doelgroep nodig. Dit rapport biedt daartoe aangrijpingspunten en
resulteert in een schatting van de omvang en de samenstelling van een mogelijke doelgroep.
Aan de hand van criteria als taalbeheersing in het Nederlands, opleidingsniveau en
arbeidsmarktpositie is vastgesteld hoeveel oudkomers in de termen vallen van een
inburgeringsprogramma.
De doelgroep die uit deze schatting resulteert, omvat meer dan 500.000 personen. Dit aantal
is niet het resultaat van een integrale telling, maar vertegenwoordigt een benadering op basis
van survey-materiaal. Voor de `klassieke' migrantengroepen, i.c. de Turken, Marokkanen,
Surinamers en Antillianen was een omvangrijk survey voorhanden waarin een aantal
relevante vragen was opgenomen. Voor de `nieuwe groepen', grotendeels via de asielmigratie
in Nederland gevestigd, moesten wij met aanmerkelijk minder omvangrijke steekproeven
genoegen nemen, die bovendien niet alle nieuwe groepen omvatten. Dat betekent dat de
uiteindelijke schatting met statistische onzekerheden is omgeven.
Een andere bron van onzekerheid ligt in de criteria die wij gebruikten om personen aan de
doelgroep toe te wijzen. Een criterium als kennis van de Nederlandse taal is vatbaar voor
verschillen in interpretatie. De survey-vragen waarop wij ons baseren, zijn niet gelijk te stellen
met examenuitslagen Nederlandse taal. Het gaat om globale waarderingen die de respondent
geeft van zijn eigen taalkennis. Daarbij kon overigens worden vastgesteld dat er wel een
duidelijk verband bestond tussen de op deze wijze vastgestelde taalkennis en het optreden
van sociale achterstand.
Dit onderzoek is niet meer dan een beredeneerde inventarisatie van een mogelijke doelgroep
voor het oudkomersbeleid. Wij laten ons niet uit over de wenselijkheid en de praktische
mogelijkheid om deze doelgroep feitelijk aan een dergelijk beleid te onderwerpen. Het is ook
niet bekend in hoeverre de leden van de doelgroep daar zelf belangstelling voor hebben.
Hoewel de verantwoordelijkheid voor dit rapport bij het SCP ligt, is het rapport voortgekomen uit een nauwe buitengewoon plezierig verlopen samenwerking tussen het SCP en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). Wij danken de auteur van het NIDI, te weten Rob van der Erf, voor zijn zeer waardevolle bijdrage.
Prof. Dr. Paul Schnabel
(Directeur SCP)
Oudkomers in beeld
iv
Oudkomers in beeld
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD.........................................................................................................................III
INHOUDSOPGAVE.................................................................................................................V
TABELLEN .............................................................................................................................VII
GRAFIEKEN............................................................................................................................IX
SAMENVATTING....................................................................................................................XI
1. INLEIDING........................................................................................................................1
1.1 Centrale begrippen.................................................................................................. 1
1.1.1 Oudkomers .....................................................................................................2
1.1.2 De doelgroep van het oudkomersbeleid ..............................................................2
1.1.3 Potentiële doelgroep.........................................................................................2
1.1.4 Eigenlijke doelgroep .........................................................................................2
1.1.5 Prioritaire groepen............................................................................................3
1.2 Onderzoeksvragen.................................................................................................. 3
1.3 Werkwijze................................................................................................................ 3
1.1.1 Bepaling van de potentiële doelgroep .................................................................3
1.3.2 Afleiding van de eigenlijke doelgroep ..................................................................4
1.3.3 Bepaling absolute omvang eigenlijke doelgroep en prioritaire groepen....................4
1.4 Indeling van het rapport ........................................................................................... 4
2. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE POTENTIËLE DOELGROEP.............6
2.1 Inleiding.................................................................................................................... 6
2.2 Herkomst................................................................................................................. 6
2.3 Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat....................................................................... 7
2.4 Provincie................................................................................................................ 13
3. DE EIGENLIJKE DOELGROEP VAN HET OUDKOMERSBELEID......................17
3.1 Inleiding.................................................................................................................. 17
3.2 De eerste generatie............................................................................................... 18
3.3 Achterstandspositie............................................................................................... 20
3.3.1 Opleiding.......................................................................................................20
3.3.2 Beheersing van het Nederlands .......................................................................21
3.3.3 Verhouding tot de arbeidsmarkt.......................................................................22
3.3.4 Vrouwen als hoofd en als partner.....................................................................24
3.4 Achterstand nader bepaald ................................................................................... 25
3.4.1 Eerste analyse ..............................................................................................26
3.4.2 Definitieve analyse .........................................................................................27
3.5 De eigenlijke doelgroep ......................................................................................... 27
3.5.1 Een beslisregel voor de eigenlijke doelgroep .....................................................27
3.5.2 Een beperktere beslisregel..............................................................................29
3.5.3 Onderscheidend vermogen..............................................................................30
3.5.4 Werkloosheid in de beslisregel........................................................................31
3.6 De eigenlijke doelgroep in vergelijking................................................................... 32
3.7 Nieuwe etnische groepen...................................................................................... 35
3.8 Prioritaire categorieën binnen de eigenlijke doelgroep.......................................... 38
3.8.1 Opvoeders.....................................................................................................38
3.8.2 Werklozen.....................................................................................................39
3.8.3 Werklozen én opvoeders.................................................................................40
3.8.4 Categorieën binnen de prioritaire groep.............................................................41
3.8.5 Werkloosheid onder de nieuwe etnische groepen ..............................................42
3.9 Samenvatting en conclusies ................................................................................. 45
Oudkomers in beeld
4. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE EIGENLIJKE DOELGROEP.............48
4.1 Van potentiële naar eigenlijke en prioritaire doelgroep.......................................... 48
4.2 Operationalisatie van de criteria............................................................................ 49
4.3 Herkomst, geslacht, leeftijd en burgerlijke staat.................................................... 50
4.4 Provincie................................................................................................................ 54
5. REFERENTIES.............................................................................................................58
6. APPENDICES ..............................................................................................................60
6.1 Tabellen................................................................................................................. 60
6.2 Bepaling van de potentiële doelgroep.................................................................... 73
vi
Oudkomers in beeld
TABELLEN
Tabel 2.1 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar land van geboorte en land van
nationaliteit, 1 januari 1998 (x 1.000) .............................................................................7
Tabel 2.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en
woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................15
Tabel 2.3 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen (`grote vier') naar geboorteland en
woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) ......................................................................15
Tabel 2.4 Relatieve sterke onder- en oververtegenwoordiging van eerste generatie allochtonen
naar geboorteland per woonprovincie, 1 januari 1998 .....................................................16
Tabel 3.1 Vier grootste minderheidsgroeperingen naar geboortelandgeneratie, herkomst-
groepering en geslacht, 1 januari 1998 (%)...................................................................19
Tabel 3.2 SPVA-deelnemers, geboortelandgeneratie en geslacht, 1998 (%)...................................19
Tabel 3.3 Opleiding naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, hoofden van
huishoudens, 1998 (%)...............................................................................................21
Tabel 3.4 Moeite met de Nederlandse taal naar geboortelandgeneratie, herkomst-groepering en
geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) ..............................................................21
Tabel 3.5 Maatschappelijke situatie naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en
geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) ..............................................................24
Tabel 3.6 Opleiding van vrouwen naar positie in huishouden en herkomstgroepering,
1998 (%)...................................................................................................................24
Tabel 3.7 Verhouding tot de arbeidsmarkt van vrouwen naar positie in huishouden en
herkomstgroepering, 1998 (%) ....................................................................................25
Tabel 3.8 Resultaten Homals-analyse van opleiding, beheersing van het Nederlands en
maatschappelijke situatie (eigenwaarden, discriminatiewaarden en categoriewaarden) .....26
Tabel 3.9 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis beheersing Nederlandse taal en opleiding,
naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, `grote vier'...............................................28
Tabel 3.10 Aandeel eigenlijke doelgroep naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering,
uitsluitend op basis van een geringe beheersing van de Nederlandse taal,
`grote vier' .................................................................................................................30
Tabel 3.11 Non-participanten aan de arbeidsmarkt naar herkomstgroepering en
doelgroepdefinitie, `grote vier' (in % van desbetreffende categorie)...................................31
Tabel 3.12 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis van beheersing van het Nederlands, opleiding
en langdurige werkloosheid, naar leeftijd, herkomstgroepering en geslacht, `grote vier'......32
Tabel 3.13 Opleiding naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht,
`grote vier' .................................................................................................................34
Tabel 3.14 Moeite met het Nederlands naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en
geslacht, `grote vier' ...................................................................................................34
Tabel 3.15 Verhouding tot de arbeidsmarkt naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en
geslacht, `grote vier' ...................................................................................................35
Tabel 3.16 Beheersing van het Nederlands en opleidingsniveau onder nieuwe etnische groepen
naar herkomstgroepering, 2000 (%).............................................................................36
Tabel 3.17 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid naar herkomstgroepering, geslacht
en leeftijd, 2000 (in % van de vermelde subcategorieën).................................................37
Tabel 3.18 Oudkomers met kinderen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, `grote vier'
(in % van de potentiële doelgroep) ...............................................................................39
vii
Oudkomers in beeld
Tabel 3.19 Oudkomers met kinderen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke doelgroep) .....39 Tabel 3.20 Langdurig en kortdurig werklozen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de potentiële doelgroep)................................................................40 Tabel 3.21 Langdurig en kortdurig werklozen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke doelgroep).................................................................................................................40 Tabel 3.22 Aandeel prioritaire doelgroep op basis van opvoeders én langdurig werklozen in eigenlijke doelgroep naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' .................41 Tabel 3.23 Eigenlijke en prioritaire doelgroep naar subcategorieën, herkomstgroepering en geslacht, 'grote vier' ...................................................................................................41 Tabel 3.24 Werkloosheid onder nieuwe etnische groepen naar herkomstgroepering en doelgroep van het oudkomersbeleid (%)......................................................................................42 Tabel 3.25 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid onder de nieuwe etnische groepen volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, (in % van de vermelde subcategorieën) ...........................................44 Tabel 3.26 Aandeel eigenlijke doelgroep volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, overige doelgroep, (%) ........... 44 Tabel 4.1 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geslacht en geboorteland, 1 januari 1998 (x 1.000) .........................................................................51 Tabel 4.2 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000) ...............................51 Tabel 6.1 Eerste generatie allochtonen naar land van geboorte en land van nationaliteit, 1 januari 1998 ..............................................................................................................60 Tabel 6.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) ...................................................64 Tabel 6.3 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar beslisregel, geslacht en geboorteland, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000).........................................................66 Tabel 6.4 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, ruime definitie, 1 januari 1998 (x 1.000) .............................67 Tabel 6.5 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht, positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000).................................................................................................69 Tabel 6.6 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) ................................................................70 Tabel 6.7 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................72 Tabel 6.8 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................72 Tabel 6.9 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland `grote vier') en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) .................................................72
viii
Oudkomers in beeld
GRAFIEKEN
Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale
populatie per geboorteland, 1 januari 1998......................................................................9
Grafiek 2.2 Potentiële doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per
geboorteland en geslacht, 1 januari 1998 .....................................................................12
Grafiek 2.3 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000) ..................................13
Grafiek 2.4 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per provincie, 1
januari 1998 ..............................................................................................................14
Grafiek 2.5 Potentiële doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, in % van de doelgroep per
woonprovincie, 1 januari 1998......................................................................................14
Grafiek 4.1 Potentiële, eigenlijke en prioritaire doelgroep naar geboorteland, 1 januari 1998
(x 1.000) ...................................................................................................................50
Grafiek 4.2 Eigenlijke doelgroep naar leeftijd en geslacht, 1 januari 1998 (x 1.000)............................51
Grafiek 4.3 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, in % per geboorteland en
geslacht, 1 januari 1998 .............................................................................................52
Grafiek 4.4 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, 1 januari 1998
(x 1.000) ...................................................................................................................52
Grafiek 4.5 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per
geboorteland en geslacht, 1 januari 1998 .....................................................................53
Grafiek 4.6 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998
(x 1.000) ...................................................................................................................54
Grafiek 4.7 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)...................................54
Grafiek 4.8 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per provincie, 1
januari 1998 ..............................................................................................................55
Grafiek 4.9 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)...........55
Grafiek 4.10 Prioritaire doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)...........56
Grafiek 4.11 Prioritaire doelgroep naar geboorteland (`grote vier') en woongemeente c.q.
woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................56
ix
Oudkomers in beeld
x
Oudkomers in beeld
SAMENVATTING
Inleiding
In 1998 is de Wet inburgering Nieuwkomers (WIN) van kracht geworden. De wet verplicht
migranten tot deelname aan een inburgeringsprogramma. Het programma heeft tot doel
nieuwkomers die het gevaar lopen in een achterstandspositie te geraken toe te rusten voor
actieve deelname aan de instellingen van de Nederlandse samenleving. Met het tot stand
komen van de WIN is de vraag actueel geworden of er niet evenzeer behoefte is aan een
inburgeringstraject voor migranten die zich vóór de WIN hier hebben gevestigd. Uit een grote
hoeveelheid onderzoek is immers duidelijk geworden dat een aanzienlijk deel van deze
zogeheten oudkomers niet of onvoldoende aansluiting vindt bij de hoofdstroom van de
Nederlandse samenleving. Ook zij zouden met de cursussen Nederlands als tweede taal,
maatschappij- en beroepenoriëntatie hun zeer ongunstige maatschappelijke kansen wellicht
kunnen verbeteren. Daarbij moet overigens wel worden bedacht dat de inburgeringstrajecten
slechts een eerste stap in het integratieproces zijn. Effectieve participatie vereist meer dan de
deelname aan een inburgeringsprogamma. Het geleerde moet worden verwerkt en de
verworven vaardigheden moeten worden toegepast.
Tegen deze achtergrond is het oudkomersbeleid opgezet. Dit beleid beoogt migranten die al
langere tijd in Nederland verblijven een programma aan te bieden dat hen in staat stelt zich de
vaardigheden eigen te maken die minimaal zijn vereist om effectief te kunnen deelnemen aan
de Nederlandse samenleving. Voor een adequaat oudkomersbeleid is het nodig zicht te
hebben op de omvang en de aard van de mogelijke doelgroep van dit beleid. Het onderzoek
waarvan in deze publicatie verslag wordt gedaan heeft tot doel hier duidelijkheid over te
geven.
Centrale begrippen
Voor een nadere bepaling van de doelgroep van het oudkomersbeleid wordt aansluiting
gezocht bij het nieuwkomersbeleid. De inburgering van nieuwkomers vormt sinds enkele jaren
een van de speerpunten van het integratiebeleid voor minderheden en heeft in 1998 in de WIN
een wettelijke basis gekregen. Het verplichte inburgeringsprogamma dat in de WIN is
omschreven heeft tot doel de start van nieuw gearriveerde migranten in Nederland te
vergemakkelijken en hun integratie te bevorderen.
Per definitie kan de WIN alleen effect hebben op de integratie van de nieuwkomers onder de
migranten. Het overgrote deel van degenen die thans tot de minderhedenbevolking worden
gerekend heeft zich echter hier gevestigd vóór de introductie van de inburgerings-
programma's. Voor de meesten van deze zogeheten oudkomers geldt dat er in de tijd dat zij
nieuwkomers waren in het geheel geen inburgeringsprogramma's beschikbaar waren. Een
groot deel van de oudkomers heeft niet de taalvaardigheid in het Nederlands en de kennis van
de Nederlandse samenleving die in de huidige inburgeringsprogramma's worden gezien als
minimumvereisten om met enig succes te kunnen deelnemen aan de samenleving. Deze
personen vormen de doelgroep van het oudkomersbeleid en het is de vraag hoe zij zijn te
onderscheiden van oudkomers die geen inburgeringsprogramma nodig hebben. Dit is in
meest algemene zin de probleemstelling van het onderzoek waarvan hier verslag wordt
gedaan.
Gegeven de doelstellingen van het oudkomersbeleid worden hier onder oudkomers al die
migranten verstaan die zich vóór de inwerkingtreding van de WIN in Nederland hebben
gevestigd.
Een inburgeringsprogramma is niet voor alle oudkomers zinvol of nodig. Een deel van de
oudkomers neemt met succes deel aan maatschappelijke verbanden en heeft zich de
xi
Oudkomers in beeld
daarvoor benodigde vaardigheden zelf eigen gemaakt. Deze oudkomers zullen weinig
behoefte hebben aan een cursus Nederlands of een oriëntatie op beroep of samenleving. De
groep waar het oudkomersbeleid zich op richt vormt dan ook een uitsnede uit de bredere
groep van de oudkomers. Het gaat om personen van wie de taalvaardigheid in het Nederlands
en de kennis van de Nederlandse samenleving onvoldoende zijn voor actieve participatie aan
de Nederlandse instellingen. Omdat niet alle oudkomers tot de doelgroep van het
oudkomersbeleid kunnen worden gerekend is het nuttig een onderscheid te maken tussen de
potentiële doelgroep en de eigenlijke doelgroep.
Tot de potentiële doelgroep worden alle oudkomers gerekend die zich vóór 1998, het jaar van
het van kracht worden van de WIN, in Nederland hebben gevestigd en aan wie een
verplichting tot deelname aan een inburgeringsprogramma kan worden opgelegd. De keuze
voor een caesuur bij het jaar 1998 is gebaseerd op de gedachte dat personen die zich later
hebben gevestigd onder het regime van de WIN vallen en uit hoofde daarvan als nieuwkomer
een inburgeringstraject hebben doorlopen of daar nog mee bezig zijn. Deze keuze laat
overigens onverlet dat er redenen kunnen zijn om personen die hebben deelgenomen aan
een WIN-programma in een later stadium alsnog te laten deelnemen aan een
oudkomersprogramma. Dit zal in de eerste plaats gelden voor diegenen voor wie een WIN-
programma te beperkt is gebleken voor het bereiken van het gewenste vaardigheidsniveau.
Oudkomers die overeenkomstig de criteria die in de WIN worden aangehouden niet
beschikken over de kennis en vaardigheden die voor inburgering minimaal noodzakelijk
worden geacht worden hier tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid gerekend.
Het WIN-programma begint met een onderzoek naar de mate waarin nieuwkomers over deze
kennis en vaardigheden beschikken. Voor oudkomers zijn deze gegevens niet beschikbaar.
Daarom moet ten behoeve van dit onderzoek aan de hand van andere criteria worden
bepaald wie onder de oudkomers tot de eigenlijke doelgroep van het beleid worden gerekend.
Drie aspecten of kenmerken van oudkomers worden hiervoor in beschouwing genomen: de
beheersing van de Nederlandse taal, het opleidingsniveau en de verhouding tot de
arbeidsmarkt.
Bij de introductie van het inburgeringsbeleid is gekozen voor een stapsgewijze invoering.
Gegeven de aanvankelijk beperkte middelen bestond de noodzaak tot het aanwijzen van
prioritaire groepen onder de oudkomers. Tot de prioritaire groepen worden hier oudkomers
gerekend voor wie inburgering van speciaal belang wordt geacht. Op dit moment zijn dit
werklozen en opvoeders.
Onderzoeksvragen
Met hier gemaakte onderscheidingen kunnen de hoofdvragen van het oudkomersonderzoek
worden geformuleerd. Het zijn er zes.
1. Wat is de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid, naar herkomst,
geslacht en leeftijd?
2. Hoe is de potentiële doelgroep verdeeld over kenmerken die voor de inburgering relevant
zijn: beheersing van de Nederlandse taal, opleiding, verhouding tot de arbeidsmarkt?
3. Bij welke combinatie van relevante kenmerken kunnen personen uit de potentiële
doelgroep van het oudkomersbeleid tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend?
4. Wat is het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder het totaal van de oudkomers (de
potentiële doelgroep)?
5. Wat is de absolute omvang van de eigenlijke doelgroep, gespecificeerd naar relevante
herkomstcategorieën?
6. Wat is het aandeel van de prioritaire groepen opvoeders en werklozen onder de
oudkomers en wat is hun absolute aantal?
xii
Oudkomers in beeld
Gegeven deze onderzoeksvragen is het onderzoek opgesplitst in drie hoofdonderdelen: de
bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep, de afleiding van de eigenlijke doelgroep
volgens verschillende criteria en de schatting van de omvang van de eigenlijke doelgroep en
de prioritaire groepen.
Werkwijze
De werkwijze voor de beantwoording van de onderzoeksvragen verschilt voor de drie
onderdelen van de studie. Voor de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep wordt
uitgegaan van gegevens uit de gemeentelijke basisadministraties (GBA). Deze gegevens
worden door het CBS uit de basisadministraties van de gemeenten bijeengebracht. In de GBA
wordt onder andere het geboorteland van personen en hun ouders geregistreerd. Aan de
hand daarvan kan worden bepaald wie tot de eerste generatie allochtonen behoren. Het zijn
personen die in het buitenland zijn geboren en die zich als migrant in Nederland hebben
gevestigd. De kinderen van deze migranten die in Nederland zijn geboren worden niet tot de
potentiële doelgroep gerekend. De stand van de bevolking van de eerste generatie
allochtonen op 1 januari 1998 levert de omvang van de potentiële doelgroep van het
oudkomersbeleid.
De afleiding van de eigenlijke doelgroep vormt de spil van dit oudkomersonderzoek. Om te
bepalen wie met reden tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid kan worden
gerekend en wie niet, zijn kenmerken van oudkomers geanalyseerd die verband houden met
maatschappelijke achterstand. De analyses zijn uitgevoerd op gegevens over personen die
behoren tot de eerste generatie van de vier grootste allochtone groeperingen die ons land
kent: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.
Het mag een gelukkig toeval worden genoemd dat juist in 1998 bij deze groepen de hier benodigde gegevens over beheersing van het Nederlands, opleidingsniveau en verhouding tot de arbeidsmarkt zijn verzameld. Dat is gebeurd in de survey Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen (SPVA). De survey is een gezamenlijk project van het Instituut voor Sociologisch en Economisch Onderzoek (ISEO) en het SCP.
Op basis van de analyse van achterstandskenmerken in de SPVA is een aantal beslisregels
opgesteld voor het toewijzen van oudkomers aan de eigenlijke doelgroep van het
oudkomersbeleid. Deze zijn vervolgens onderzocht op hun onderscheidend vermogen in
relatie tot het achterstandsrisico. De beste regel is daarna toegepast op gegevens over
migrantengroepen die zich sinds het einde van de jaren tachtig in toenemende mate in
Nederland hebben gevestigd. Onder enkele van deze groeperingen, Afghanen, Iraniërs,
Somaliërs en Ethiopiërs, is onlangs door het ITS onderzoek gedaan. De analyses die nodig
waren voor de bepaling van de eigenlijke doelgroep onder deze groeperingen zijn door het ITS
bereidwillig ter beschikking gesteld.
Na de afleiding van de eigenlijke doelgroep is vervolgens het aandeel van de prioritaire
groepen binnen de eigenlijke doelgroep bepaald. Als prioritaire groepen zijn de categorieën
aangehouden die ook in het vigerende oudkomersbeleid al voorrang krijgen, te weten
opvoeders en werklozen. Het verschil is dat hier alleen die opvoeders en werklozen als
prioritair worden aangemerkt die ook tot de eigenlijke doelgroep behoren.
De afleiding van de eigenlijke doelgroep resulteert uiteindelijk in schattingen van de aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de eerste generatie van de betrokken herkomstgroeperingen. Deze percentages zijn toegepast op de cijfers die in het eerste deel van het onderzoek bij de bepaling van de aantallen in de potentiële doelgroep zijn verkregen. De potentiële doelgroep bevat veel meer herkomstgroeperingen dan bij de afleiding van de eigenlijke doelgroep zijn gebruikt. Over deze groeperingen zijn de benodigde gegevens voor
xiii
Oudkomers in beeld
de bepaling van het aandeel van de eigenlijke doelgroep niet beschikbaar. De percentages zijn 'geprikt' op basis van de groeperingen waarover wel gegevens bekend zijn.
De bepaling van de absolute omvang van de prioritaire groepen is op vergelijkbare wijze uitgevoerd. Op basis van de SPVA- en ITS-gegevens is het aandeel van de prioritaire groepen die deel uitmaken van de eigenlijke doelgroep vastgesteld. De gevonden percentages zijn vervolgens geprojecteerd op de populatiegegevens van de eerste generatie allochtonen.
Omvang en samenstelling van de potentiële doelgroep
Ofschoon het enigszins arbitrair is wie wel en wie niet in principe voor een
inburgeringsprogramma in aanmerking komt, is besloten om voor de bepaling van de
potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid de volgende landen/gebieden hiervan uit te
sluiten: de lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van Griekenland, Italië, Spanje en
Portugal; Noorwegen, IJsland en Zwitserland; Noord-Amerika; Oceanië. Voor de oudkomers
uit de lidstaten van de EU is deze keuze gebaseerd op de overweging dat nieuwkomers uit de
EU lidstaten niet kunnen worden verplicht tot deelname aan een inburgeringstraject.
Oudkomers uit de overige genoemde landen zijn buiten beschouwing gelaten omdat zij over
het algemeen geen achterstandsrisico hebben.
Ook oudkomers met Indonesië als herkomstland worden uitgesloten. De reden daarvan is dat
zij in de bevolkingsadministratie niet zijn te onderscheiden van Indische Nederlanders die
vrijwel alle volledig in de Nederlandse samenleving zijn geï ntegreerd. Cijfermatig gezien komt
dit erop neer dat 29 procent van alle eerste generatie allochtonen niet tot de potentiële
doelgroep wordt gerekend.
Onderscheiden naar land van geboorte is de potentiële doelgroep opgesplitst in negen
subgroepen, te weten Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Antillen plus Aruba, Zuid-
Europa (Griekenland, Italië, Portugal en Spanje), Oost-Europa, overig Latijns Amerika, overig
Azië en overig Afrika. Bijna één miljoen mensen behoren tot de potentiële doelgroep. De
grootste subgroep betreft in Suriname geboren personen, direct gevolgd door in Turkije, in
overig Azië en in Marokko geborenen. Tezamen maken deze vier subgroepen meer dan
tweederde van de totale potentiële doelgroep uit.
Voor de totale potentiële doelgroep geldt een klein mannenoverschot. Het grootst is dit voor
geboorteland Marokko en geboorteland overig Afrika. Ook overig Azië en Turkije laten een
overschot aan mannen zien. De overige vijf subgroepen vertonen daarentegen een
vrouwenoverschot. Voor geboorteland Oost-Europa is dit het grootst, gevolgd door Suriname
en overig Latijns Amerika.
Het aandeel kleine kinderen is voor alle subgroepen beperkt. Naarmate de leeftijd daarna stijgt
neemt ook het aandeel van de desbetreffende leeftijdsgroep in het totaal toe. Rond de leeftijd
van 30 slaat deze ontwikkeling vervolgens om in de zin dat dan oudere leeftijdsgroepen een
minder gewicht in het de totale populatie krijgen. Voor vrouwen wordt dit omslagpunt
doorgaans iets eerder bereikt dan voor mannen. Tussen de subgroepen zijn er overigens wel
duidelijke verschillen.
De potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid is verre van gelijk over Nederland verdeeld.
Een derde is woonachtig in de provincie Zuid-Holland, een kwart in de provincie Noord-
Holland. Daarna volgen Noord-Brabant (tien procent), Utrecht en Gelderland (beide zeven
procent). De kleinste aantallen behorend tot de potentiële doelgroep worden aangetroffen in
Zeeland, Drenthe en Friesland (alle minder dan twee procent).
Uitgedrukt als percentage van de totale bevolking in de desbetreffende provincie wordt een enigszins ander beeld verkregen. Noord- en Zuid-Holland gaan dan gezamenlijk aan kop met
xiv
Oudkomers in beeld
bijna tien procent, gevolgd door Flevoland met zeven procent en Utrecht met ruim zes
procent. De rij wordt dan gesloten door Friesland en Drenthe met ieder iets meer dan twee
procent.
De concentratie van de doelgroep in de Randstad hangt nauw samen met de relatief grote
aantallen allochtonen geboren in Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen plus
Aruba. Meer dan 60 procent van de potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen in de
Randstad (inclusief Flevoland) is in voornoemde landen geboren. Ter vergelijking: in Drenthe
is slechts één op de vier in die landen geboren.
Van potentieel naar eigenlijk en prioritair
Ten behoeve van de bepaling van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid is
maatschappelijke achterstand geoperationaliseerd met de aspecten 'beheersing van de
Nederlandse taal', 'opleidingsniveau' en 'verhouding tot de arbeidsmarkt'. Empirische
analyses van de combinaties waarin deze aspecten onder Turken, Marokkanen, Surinamers
en Antillianen voorkomen maken duidelijk dat ze onderling nauw op elkaar betrokken zijn. Wat
ze gemeenschappelijk hebben is te gebruiken als een maatlat voor (het risico op)
maatschappelijke achterstand. De analyses maken het mogelijk de bijdrage van
onderscheiden posities op de aspecten aan het achterstandsrisico nader te bepalen, zodat
kan worden aangegeven bij welke mate van beheersing van het Nederlands en bij welk
opleidingsniveau en welk type verhouding tot de arbeidsmarkt het achterstandrisico groter dan
wel kleiner is.
De uitkomsten van de analyses van de verschillende aspecten van `achterstand zijn gebruikt
om een drietal beslisregels voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep van
het oudkomersbeleid op te stellen: een beperkte beslisregel die alleen uitgaat van de
beheersing van het Nederlands, een ruime beslisregel die daarnaast ook rekening houdt met
het opleidingsniveau en een uitgebreide beslisregel die daarenboven werklozen toerekent tot
de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Er zijn redenen om de voorkeur te geven
aan de ruime beslisregel.
Bij toepassing van de ruime beslisregel wordt 66 procent van de oudkomers uit de vier
grootste allochtone groeperingen tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid
gerekend. De zeggingskracht van dit overall percentage is overigens beperkt omdat er grote
verschillen zijn tussen herkomstgroeperingen. Het aandeel van eigenlijke doelgroep is onder
Turken en Marokkanen veel groter dan onder Surinamers en Antillianen. Binnen de
onderscheiden herkomstgroeperingen zijn er soms aanzienlijke verschillen in samenhang
met geslacht en leeftijd.
De eigenlijke doelgroep die wordt gevormd bij toepassing van de ruime beslisregel
onderscheidt zich op relevante aspecten duidelijk van de oudkomers die niet aan de eigenlijke
doelgroep worden toegewezen. Deze laatste oudkomers hebben ten aanzien van de
beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau zelfs een wat gunstiger profiel dan de
leden van de tweede generatie uit de betreffende groeperingen. Rekening houdend met het
gegeven dat van de tweede generatie een relatief groot deel nog op school zit, is er ten
opzichte van de oudkomers die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren weinig verschil in de
verhouding tot de arbeidsmarkt.
In het tot dusverre gevoerde oudkomersbeleid zijn opvoeders en werklozen als prioritaire
categorieën onderscheiden. Daar zijn goede argumenten voor, maar bij de Turken en
Marokkanen omvatten de prioritaire categorieën tezamen de overgrote meerderheid van de
eigenlijke doelgroep. Bij de Surinamers en Antillianen resulteren de prioritaire categorieën wel
in een aanzienlijke reductie van de groepsomvang.
xv
Oudkomers in beeld
De tot hiertoe besproken conclusies betreffen uitsluitend de oudkomers uit de vier grootste allochtone groepering. Vastgesteld kan worden dat de resultaten van de bij deze groeperingen ontwikkelde systematiek bevredigend zijn. De toepassing ervan op de zogeheten nieuwe etnische groepen levert minder goede resultaten op. Dat komt doordat de verhouding tot de arbeidsmarkt bij deze groepen vooralsnog in mindere mate afhankelijk lijkt te zijn van het opleidingsniveau en de beheersing van het Nederlands dan bij de klassieke migrantengroeperingen. De werkloosheid onder de eigenlijke doelgroep volgens de ruime beslisregel is ook bij de nieuwe groepen groter dan de werkloosheid onder degenen die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren, maar onder deze laatste groep is werkloosheid nog alarmerend hoog. Om die reden is voor de nieuwe groepen gekozen voor de uitgebreide beslisregel. Daarin worden personen die werkloos zijn, ongeacht hun beheersing van het Nederlands of hun opleiding, tot de eigenlijke doelgroep gerekend.
De keuze om bij de nieuwe etnische groepen alle werklozen tot de eigenlijke doelgroepen te
rekenen heeft gevolgen voor het inburgeringsprogramma. Om ook voor de beter opgeleiden
uit de nieuwe etnische groepen effectief te kunnen zijn dient het programma naar inhoud en
niveau afgestemd te zijn op de specifieke vaardigheden en de specifieke achtergrond van
deze categorie oudkomers.
De potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid omvat naast de Turken, Marokkanen,
Surinamers, Antillianen en de nieuwe etnische groepen nog een aanzienlijk aandeel Zuid-
Europeanen en personen uit Latijns Amerika. Deze twee categorieën worden hier echter niet
tot de eigenlijke doelgroep gerekend. De belangrijkste reden daarvoor is dat hun integratie veel
minder problematisch is dan die van de andere migrantengroeperingen uit de potentiële
doelgroep. Het overgrote deel van hen is gehuwd met een autochtone partner, hun
arbeidsmarktpositie is niet ongunstig en de prestaties van hun kinderen in het Nederlandse
onderwijs zijn op niveau.1
Resultaten
Uit het navolgende schema voor de zogenaamde klassieke migrantengroepen (Turken,
Marokkanen, Surinamers en Antillianen) valt af te leiden dat de eigenlijke doelgroep 59 procent
van de potentiële doelgroep beslaat. Van de eigenlijke doelgroep, 330 duizend, kan 251
duizend als prioritair worden aangemerkt en 79 duizend als niet prioritair.
1 De gunstiger positie van de Zuid-Europeanen is gedocumenteerd door Lindo (1994:117-
144). Ten aanzien van de Latijns-Amerikanen is, bij het ontbreken van goede gegevens,
afgegaan op indrukken. De belangrijkste factor vormt daarbij het relatief hoge opleidingsniveau
van de Latijns-Amerikaanse vluchtelingen.
xvi
Oudkomers in beeld
Van potentieel naar eigenlijk en prioritair Klassieke migrantengroepen
Gezien de doorgaans goede beheersing van de Nederlandse taal is het niet verwonderlijk dat de reductie voor de groep Suriname en de groep Nederlandse Antillen groot is (via één op de drie `eigenlijk' naar één op de vijf `prioritair'). In veel mindere mate treedt er voor de Turken en Marokkanen reductie op: voor de Turken behoort 81 procent van de potentiële doelgroep tot de eigenlijke doelgroep en 68 procent van de potentiële doelgroep tot de prioritaire doelgroep. Voor de Marokkanen bedragen deze percentages 75 en 59.
De grootste prioritaire subgroepen bestaan uit Turkse vrouwen in de leeftijd van 18 tot 30 jaar
en Turkse mannen van 30 tot 40 jaar (beide 22 duizend), gevolgd door Turkse vrouwen van
30 tot 40 jaar (19 duizend).
Het qua structuur enigszins afwijkende schema voor de zogenaamde nieuwe
migrantengroepen laat zien dat de eigenlijke doelgroep hier 53 procent van de potentiële
doelgroep beslaat. Omdat geen nadere prioritering is aangebracht kan de gehele eigenlijke
doelgroep, 213 duizend, als prioritair worden aangemerkt.
Aangezien de groepen Zuid-Europa en overig Latijns Amerika niet tot de eigenlijke doelgroep
worden gerekend, is de reductie voor deze groepen vanzelfsprekend het grootst. Van de
resterende drie groepen behoort circa 65 procent van de potentiële doelgroep de eigenlijke
doelgroep.
De grootste eigenlijke/prioritaire subgroep bestaat uit Aziatische mannen van 30 tot 40 jaar
(eveneens 18 duizend) en Aziatische vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep (15 duizend).
xvii
Oudkomers in beeld
Van potentieel naar eigenlijk en prioritair
Nieuwe migrantengroepen
xviii
Oudkomers in beeld
xix
Oudkomers in beeld
1. INLEIDING
Sinds het begin van de jaren negentig zijn er door de landelijke overheid en door een aantal
gemeenten initiatieven genomen om migranten een introductie in de Nederlandse
samenleving te bieden. De verwerving van basisvaardigheden in de Nederlandse taal vormde
het hoofdbestanddeel van deze inburgeringstrajecten. In 1996 is er een landelijke regeling
voor de inburgering van nieuwkomers tot stand gekomen (RIN). Drie jaar later, in 1998, is de
RIN vervangen door een wet, de Wet inburgering Nieuwkomers (WIN). De WIN verplicht
migranten die het gevaar lopen in een maatschappelijke achterstandspositie te geraken tot
deelname aan een inburgeringsprogramma. Het programma heeft tot doel nieuwkomers toe
te rusten voor actieve deelname aan de instellingen van de Nederlandse samenleving.
Met het tot stand komen van de WIN is de vraag actueel geworden of er niet evenzeer behoefte is aan een inburgeringstraject voor migranten die zich vóór de WIN hier hebben gevestigd. Uit een grote hoeveelheid onderzoek is immers duidelijk geworden dat een aanzienlijk deel van deze zogeheten oudkomers niet of onvoldoende aansluiting vindt bij de hoofdstroom van de Nederlandse samenleving. Ook zij zouden met de cursussen Nederlands als tweede taal, maatschappij- en beroepenoriëntatie hun zeer ongunstige maatschappelijke kansen wellicht kunnen verbeteren.
Om de inburgering van oudkomers ter hand te kunnen nemen is het oudkomersbeleid
opgezet. Dit beleid beoogt migranten die al langere tijd in Nederland verblijven een
programma aan te bieden dat hen in staat stelt zich de vaardigheden eigen te maken die
minimaal zijn vereist om effectief te kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
Daarbij moet overigens wel worden bedacht dat de inburgeringstrajecten slechts een eerste
stap in het integratieproces zijn. Effectieve participatie vereist meer dan de deelname aan een
inburgeringsprogamma. Het geleerde moet worden verwerkt en de verworven vaardigheden
moeten worden toegepast.
Voor een adequaat oudkomersbeleid is het nodig zicht te hebben op de omvang en de aard
van de mogelijke doelgroep van dit beleid. Het onderzoek waarvan in deze publicatie verslag
wordt gedaan heeft tot doel hier duidelijkheid over te geven.
In dit inleidende hoofdstuk worden de centrale begrippen die in het onderzoek zijn gehanteerd
nader verkend (Paragraaf 1.1). Daarop aansluitend worden in Paragraaf 1.2 de
onderzoeksvragen geformuleerd. Paragraaf 1.3 bevat een korte aanduiding van de gevolgde
werkwijze en de gebruikte bronnen. Paragraaf 1.4 sluit het hoofdstuk af met een overzicht van
de indeling van het rapport.
1.1 Centrale begrippen
Voor een nadere bepaling van de doelgroep van het oudkomersbeleid wordt aansluiting
gezocht bij het nieuwkomersbeleid. De inburgering van nieuwkomers vormt sinds enkele jaren
een van de speerpunten van het integratiebeleid voor minderheden en heeft in 1998 in de WIN
een wettelijke basis gekregen. Het verplichte inburgeringsprogamma dat in de WIN is
omschreven heeft tot doel de start van nieuw gearriveerde migranten in Nederland te
vergemakkelijken en hun integratie te bevorderen.
Per definitie kan de WIN alleen effect hebben op de integratie van de nieuwkomers onder de
migranten. Het overgrote deel van degenen die thans tot de minderhedenbevolking worden
gerekend heeft zich echter hier gevestigd vóór de introductie van de inburgerings-
programma's. Voor de meeste van deze zogeheten oudkomers geldt dat er in de tijd dat zij
nieuwkomers waren in het geheel geen inburgeringsprogramma's beschikbaar waren. Een
1
Oudkomers in beeld
groot deel van de oudkomers heeft niet de taalvaardigheid in het Nederlands en de kennis van
de Nederlandse samenleving die in de huidige inburgeringsprogramma's worden gezien als
minimumvereisten om met enig succes te kunnen deelnemen aan de samenleving. Deze
personen vormen de doelgroep van het oudkomersbeleid en het is de vraag hoe zij zijn te
onderscheiden van oudkomers die geen inburgeringsprogramma nodig hebben. Dit is in
meest algemene zin de probleemstelling van het onderzoek waarvan hier verslag wordt
gedaan.
1.1.1 Oudkomers
Gegeven de doelstellingen van het oudkomersbeleid worden hier onder oudkomers al die
migranten verstaan die zich vóór de inwerkingtreding van de WIN in Nederland hebben
gevestigd. Het begrip migrant komt in registraties echter niet voor. Wel kan op basis van
registratiegegevens worden vastgesteld wie tot de allochtone bevolking behoort. Dat gebeurt
aan de hand van het geboorteland van personen en hun ouders. Indien het geboorteland van
een persoon of van één van diens ouders een buitenland is dan geldt deze persoon als
allochtoon. Allochtonen die zelf in het buitenland zijn geboren worden gerekend tot de eerste
generatie onder de allochtonen. Onder oudkomers worden ten behoeve van dit onderzoek
personen verstaan die behoren tot de eerste generatie allochtonen en die zich vóór het van
kracht worden van de WIN in Nederland hebben gevestigd.
1.1.2 De doelgroep van het oudkomersbeleid
Zoals al is aangegeven is een inburgeringsprogramma niet voor alle oudkomers zinvol of
nodig. Een deel van de oudkomers neemt met succes deel aan maatschappelijke verbanden
en heeft zich de daarvoor benodigde vaardigheden zelf eigen gemaakt. Deze oudkomers
zullen weinig behoefte hebben aan een cursus Nederlands of een oriëntatie op beroep of
samenleving. De groep waar het oudkomersbeleid zich op richt vormt dan ook een uitsnede
uit de bredere groep van de oudkomers. Het gaat om personen van wie de taalvaardigheid in
het Nederlands en de kennis van de Nederlandse samenleving onvoldoende zijn voor actieve
participatie aan de Nederlandse instellingen. Omdat niet alle oudkomers tot de doelgroep van
het oudkomersbeleid kunnen worden gerekend is het nuttig een onderscheid te maken tussen
de potentiële doelgroep en de eigenlijke doelgroep.
1.1.3 Potentiële doelgroep
Tot de potentiële doelgroep worden alle oudkomers gerekend die zich vóór 1998, het jaar van
het van kracht worden van de WIN, in Nederland hebben gevestigd en die kunnen worden
verplicht tot deelname aan een inburgeringsprogramma. De keuze voor een caesuur bij het
jaar 1998 is gebaseerd op de gedachte dat personen die zich later hebben gevestigd onder
het regime van de WIN vallen en uit hoofde daarvan als nieuwkomer een inburgeringstraject
hebben doorlopen of daar nog mee bezig zijn. Deze keuze laat overigens onverlet dat er
redenen kunnen zijn om personen die hebben deelgenomen aan een WIN-programma in een
later stadium alsnog te laten deelnemen aan een oudkomersprogramma. Dit zal in de eerste
plaats gelden voor diegenen voor wie een WIN-programma te beperkt is gebleken voor het
bereiken van het gewenste vaardigheidsniveau.
1.1.4 Eigenlijke doelgroep
Oudkomers die tot de potentiële doelgroep van het beleid behoren en die niet beschikken over
de kennis en vaardigheden die voor inburgering minimaal noodzakelijk worden geacht worden
hier tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid gerekend. Het WIN-traject begint met
een onderzoek naar de mate waarin nieuwkomers over deze kennis en vaardigheden
beschikken. Voor oudkomers zijn deze gegevens niet beschikbaar. Daarom moet ten
behoeve van dit onderzoek aan de hand van andere criteria worden bepaald wie onder de
oudkomers tot de eigenlijke doelgroep van het beleid worden gerekend. Drie aspecten of
kenmerken van oudkomers worden hiervoor in beschouwing genomen: de beheersing van de
Nederlandse taal, het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt.
2
Oudkomers in beeld
Bij de bepaling van de eigenlijke doelgroep worden Zuid-Europeanen en personen uit Latijns-
Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Antillen) uitgesloten. De belangrijkste reden
daarvoor is dat hun integratie veel gunstiger is verlopen dan van de andere groeperingen uit
de potentiële doelgroep. Het overgrote deel van hen is gehuwd met een autochtone partner,
hun arbeidsmarktpositie is niet ongunstig en de prestaties van hun kinderen in het
Nederlandse onderwijs zijn op niveau. 2
1.1.5 Prioritaire groepen
Bij de introductie van het inburgeringsbeleid voor oudkomers is gekozen voor een
stapsgewijze invoering. Gegeven de aanvankelijk beperkte middelen bestond de noodzaak tot
het aanwijzen van prioritaire groepen onder de oudkomers. Tot de prioritaire groepen worden
oudkomers gerekend voor wie inburgering van speciaal belang wordt geacht. In het vigerende
beleid zijn dit werklozen en opvoeders. De keuze voor deze categorieën wordt ook in dit
onderzoek aangehouden met dien verstande dat alleen opvoeders en werklozen die tot de
eigenlijke doelgroep in de hier afgeleide betekenis behoren als prioritair worden aangemerkt.
1.2 Onderzoeksvragen
Met de gemaakte onderscheidingen kunnen de hoofdvragen van het oudkomersonderzoek
worden geformuleerd. Het zijn er zes.
1. Wat is de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid, naar herkomst,
geslacht en leeftijd?
2. Hoe is de potentiële doelgroep verdeeld over kenmerken die voor de inburgering relevant
zijn: beheersing van de Nederlandse taal, opleiding, verhouding tot de arbeidsmarkt?
3. Bij welke combinatie van relevante kenmerken kunnen personen uit de potentiële
doelgroep van het oudkomersbeleid tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend?
4. Wat is het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder het totaal van de oudkomers (de
potentiële doelgroep)?
5. Wat is de absolute omvang van de eigenlijke doelgroep, gespecificeerd naar relevante
herkomstcategorieën?
6. Wat is het aandeel van de prioritaire groepen opvoeders en werklozen onder de
oudkomers en wat is hun absolute aantal?
Op basis van deze onderzoeksvragen is het onderzoek opgesplitst in drie hoofdonderdelen:
de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep, de afleiding van de eigenlijke
doelgroep volgens verschillende criteria en de schatting van de omvang van de eigenlijke
doelgroep en de prioritaire groepen.
1.3 Werkwijze
1.3.1 Bepaling van de potentiële doelgroep
De werkwijze voor de beantwoording van de onderzoeksvragen verschilt voor de drie
onderdelen van de studie. Voor de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep wordt
uitgegaan van gegevens uit de gemeentelijke basisadministraties (GBA). Deze gegevens
worden door het CBS uit de basisadministraties van de gemeenten bijeengebracht voor het
opstellen van bevolkingsstatistieken. In de GBA wordt onder andere het geboorteland van
2 De gunstiger positie van de Zuid-Europeanen is gedocumenteerd door Lindo (1994:117-
144). Ten aanzien van de Latijns-Amerikanen is, bij het ontbreken van goede gegevens,
afgegaan op indrukken. De belangrijkste factor vormt daarbij het relatief hoge opleidingsniveau
van de Latijns-Amerikaanse vluchtelingen.
3
Oudkomers in beeld
personen en hun ouders geregistreerd. Aan de hand daarvan kan worden bepaald wie tot de eerste generatie allochtonen behoren. Het zijn personen die in het buitenland zijn geboren en die zich als migrant in Nederland hebben gevestigd. De kinderen van deze migranten die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie) worden niet tot de potentiële doelgroep gerekend. De stand van de bevolking van de eerste generatie allochtonen op 1 januari 1998 levert de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid.
1.3.2 Afleiding van de eigenlijke doelgroep
De afleiding van de eigenlijke doelgroep vormt de spil van het oudkomersonderzoek. Om te
bepalen wie met reden tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersonderzoek moet worden
gerekend en wie niet, zijn kenmerken van oudkomers geanalyseerd die verband houden met
het risico op maatschappelijke achterstand. De analyses zijn uitgevoerd op gegevens over
personen die behoren tot de eerste generatie van de vier grootste allochtone groeperingen die
ons land kent: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.
Het mag een gelukkig toeval worden genoemd dat juist in 1998 bij deze groepen de hier benodigde gegevens over beheersing van het Nederlands, opleidingsniveau en verhouding tot de arbeidsmarkt zijn verzameld. Dat is gebeurd in de survey Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen (SPVA). De survey is een gezamenlijk project van het Instituut voor Sociologisch en Economisch Onderzoek (ISEO) en het SCP.
Op basis van de analyse van achterstandskenmerken in de SPVA is een aantal beslisregels
opgesteld voor het toewijzen van oudkomers aan de eigenlijke doelgroep van het
oudkomersbeleid. Deze beslisregels zijn vervolgens onderzocht op hun onderscheidend
vermogen in relatie tot het achterstandsrisico. De beste regel is daarna toegepast op
gegevens over migrantengroepen die zich sinds het einde van de jaren tachtig in toenemende
mate in Nederland hebben gevestigd. Onder enkele van deze groeperingen, Afghanen,
Iraniërs, Somaliërs en Ethiopiërs, is onlangs door het ITS onderzoek gedaan. De analyses die
nodig waren voor de bepaling van de eigenlijke doelgroep onder deze groeperingen zijn door
het ITS bereidwillig ter beschikking gesteld.
Na de afleiding van de eigenlijke doelgroep is vervolgens het aandeel van de prioritaire
groepen binnen de eigenlijke doelgroep bepaald. Als prioritair zijn de categorieën
aangehouden die ook in het vigerend beleid voorrang krijgen. Dat zijn opvoeders en
werklozen.
1.3.3 Bepaling absolute omvang eigenlijke doelgroep en prioritaire groepen
De afleiding van de eigenlijke doelgroep resulteert uiteindelijk in schattingen van de aandelen
van de eigenlijke doelgroep onder de eerste generatie van de betrokken
herkomstgroeperingen. Deze percentages zijn toegepast op de cijfers die in het eerste deel
van het onderzoek bij de bepaling van de aantallen in de potentiële doelgroep zijn verkregen.
De potentiële doelgroep bevat veel meer herkomstgroeperingen dan bij de afleiding van de
eigenlijke doelgroep zijn gebruikt. Over deze groeperingen zijn de benodigde gegevens voor
de bepaling van het aandeel van de eigenlijke doelgroep niet beschikbaar. De percentages
zijn 'geprikt' op basis van de groeperingen waarover wel gegevens bekend zijn.
De bepaling van de absolute omvang van de prioritaire groepen is op vergelijkbare wijze uitgevoerd. Op basis van de SPVA- en ITS-gegevens is het aandeel van de prioritaire groepen die deel uitmaken van de eigenlijke doelgroep vastgesteld. De gevonden percentages zijn vervolgens geprojecteerd op de populatiegegevens van de eerste generatie allochtonen.
1.4 Indeling van het rapport
4
Oudkomers in beeld
De hoofdstukindeling van dit rapport volgt de drie hoofdonderdelen van het onderzoek die
hiervoor zijn besproken. Hoofdstuk 2 gaat over de bepaling van de potentiële doelgroep van
het oudkomersbeleid. Hoofdstuk 3 bevat de afleiding van de eigenlijke doelgroep en de
prioritaire groepen. In Hoofdstuk 4 worden de berekende aantallen van de eigenlijke doelgroep
en de prioritaire groepen gepresenteerd.
5
Oudkomers in beeld
2. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE POTENTIËLE
DOELGROEP
2.1 Inleiding
Voor de afbakening van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid is aansluiting
gezocht bij de WIN. Het gaat dan om personen die in het buitenland zijn geboren (met
minimaal één in het buitenland geboren ouder) die zich vóór het van kracht worden van de
WIN in Nederland hebben gevestigd en in principe in aanmerking komen voor een
inburgeringsprogramma. Ofschoon het enigszins arbitrair is wie wel en wie niet in principe
voor een inburgeringsprogramma in aanmerking komt, is besloten om ten behoeve van de
bepaling van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid de volgende landen/gebieden
hiervan uit te sluiten3:
* de lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van Griekenland, Italië, Spanje en
Portugal;
* Noorwegen, IJsland en Zwitserland;
* Noord-Amerika;
* Oceanië.
Voor de oudkomers uit de lidstaten van de EU is deze keuze gebaseerd op de overweging dat
nieuwkomers uit de EU lidstaten niet kunnen worden verplicht tot deelname aan een
inburgeringstraject. Oudkomers uit de overige genoemde landen zijn buiten beschouwing
gelaten omdat zij over het algemeen geen achterstandsrisico hebben.
Ook oudkomers met Indonesië als herkomstland worden uitgesloten. De reden daarvan is dat
zij in de bevolkingsadministratie niet zijn te onderscheiden van Indische Nederlanders die
vrijwel allen volledig in de Nederlandse samenleving zijn geï ntegreerd. Cijfermatig gezien
komt dit erop neer dat 29 procent van alle eerste generatie allochtonen niet tot de potentiële
doelgroep wordt gerekend.
Voor de bepaling van de potentiële doelgroep is geen leeftijdsbegrenzing gehanteerd.
Onderscheiden naar land van geboorte is de potentiële doelgroep opgesplitst in negen subgroepen. In Tabel 2.1 wordt een overzicht gegeven van deze subgroepen. Daarin staat tevens vermeld welke nationaliteiten aan de subgroepen zijn verbonden.
2.2 Herkomst
Uit Tabel 2.1 blijkt allereerst dat bijna een miljoen mensen tot de potentiële doelgroep behoren.
De grootste subgroep betreft in Suriname geboren personen, direct gevolgd door in Turkije, in
overig Azië en in Marokko geborenen. Tezamen maken deze vier subgroepen meer dan
tweederde van de totale potentiële doelgroep uit.
Meer dan de helft van de potentiële doelgroep (57 procent) bezit de Nederlandse nationaliteit.
Per subgroep varieert dit beeld sterk. Zo hebben praktisch alle op de Nederlandse Antillen en
Aruba geboren personen de Nederlandse nationaliteit en bedraagt het percentage
Nederlanders onder de in Suriname geboren personen 94. Daarentegen is slechts een kwart
3 Cijfermatig gezien komt het erop neer dat op deze wijze 29 procent van alle eerste generatie allochtonen
niet tot de potentiële doelgroep behoort.
6
Oudkomers in beeld
van de in Zuid-Europa geborenen Nederlander en komt voor geboorteland Marokko het
percentage niet hoger dan 36.
Het is ten slotte opvallend dat in de subgroepen overig Azië en overig Afrika velen noch de
Nederlandse nationaliteit noch de nationaliteit van het land van geboorte bezitten. Uit Tabel 6.1
in de Appendix, die meer gedetailleerde informatie verschaft, blijken vooral landen als
Afghanistan, Irak en Iran hieraan bij te dragen voor wat betreft overig Azië, en Somalië, Algerije
en de Democratische Republiek Congo voor wat betreft overig Afrika. Vermoedelijk geldt voor
velen onder hen dat de nationaliteit niet kon worden vastgesteld.
Tabel 2.1 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen* naar land van geboorte en land van nationaliteit, 1 januari 1998 (x 1.000) Land van nationaliteit Totaal Nederland** land van overige geboorte landen***
Land van geboorte
Turkije 88,3 83,4 0,7 172,4
Marokko 51,8 93,2 0,6 145,6
Suriname 169,0 11,2 0,3 180,5
Nederlandse Antillen + Aruba 58,1 0,1 58,2
subtotaal 367,3 187,8 1,7 556,7
Zuid-Europa (Gr+It+P+Sp) 11,9 34,6 0,8 47,2 Oost-Europa**** 37,4 41,4 8,9 87,7 overig Latijns Amerika 17,1 10,1 1,5 28,7 overig Azië 66,9 54,7 24,3 145,9 overig Afrika 41,9 35,4 13,0 90,4
subtotaal 175,2 176,2 48,5 399,8
Generaal totaal 542,4 364,0 50,2 956,6
Bron: CBS, 1998.
* In buitenland geboren en ten minste één ouder in buitenland geboren.
** Inclusief de personen zonder land van nationaliteit van Zuid-Molukse afkomst (ca. 20 duizend volgens
'Etnische minderheden, Advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings-beleid' (WRR, 1979),
deel B, blz.9).
*** Inclusief land onbekend en staatloos en personen die hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren door
zich zonder verlof te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst.
**** Inclusief Cyprus en Malta.
NB. Personen met een dubbele nationaliteit waaronder de Nederlandse zijn gerubriceerd onder `land van
nationaliteit Nederland'.
2.3 Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat
In Grafiek 2.1 wordt een beeld gegeven van de geslachts- en leeftijdsverdeling van de negen
onderscheiden subgroepen die hier tot de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid
worden gerekend. Voor de totale potentiële doelgroep geldt een klein mannenoverschot (51
procent). Het grootst is het mannenoverschot voor geboorteland Marokko en geboorteland
overig Afrika (beide 56 procent). Ook overig Azië en Turkije laten een overschot aan mannen
zien (respectievelijk 54 en 53 procent). De overige vijf subgroepen vertonen daarentegen een
vrouwenoverschot. Voor geboorteland Oost-Europa is dit het grootst (58 procent), gevolgd
door Suriname (53) en overig Latijns Amerika (52). Het vrouwenoverschot is het kleinst voor
de Nederlandse Antillen plus Aruba en voor Zuid-Europa (beide 51 procent).
7
Oudkomers in beeld
8
Oudkomers in beeld
Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998
9
Oudkomers in beeld
Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998 (vervolg)
10
Oudkomers in beeld
Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998 (slot)
11
Oudkomers in beeld
Het aandeel kleine kinderen (0 tot en met 4 jaar) is voor alle subgroepen beperkt en varieert van slechts 0,2 procent voor geboorteland Suriname tot 2,6 procent voor overig Latijns Amerika. Naarmate de leeftijd daarna stijgt neemt ook het aandeel van de desbetreffende leeftijdsgroep in het totaal toe. Rond de leeftijd van 30 slaat deze ontwikkeling vervolgens om in de zin dat dan oudere leeftijdsgroepen een minder gewicht in het de totale populatie krijgt. Voor vrouwen wordt dit omslagpunt doorgaans iets eerder bereikt dan voor mannen. Tussen de subgroepen zijn er overigens wel duidelijke verschillen. Zo `pieken' omstreeks de leeftijd 30 de piramides van Turkije, Marokko, overig Latijns Amerika, overig Azië en overig Afrika veel sterker dan die van Suriname, de Nederlandse Antillen plus Aruba, alsmede die van Zuid- en Oost-Europa. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de leeftijdsgroep 65+ met name van enig gewicht is in de niet rond de leeftijd 30 piekende piramides: voor Zuid-Europa bedraagt dit aandeel bijna tien procent, voor Oost-Europa bijna negen procent. Voor Turkije en Marokko komt daarentegen het percentage 65-plussers niet boven de twee.
In Grafiek 2.2 (en Tabel 6.2 in de Appendix) is ter aanvulling op de voornoemde grafiek tevens
informatie opgenomen over de verdeling naar burgerlijke staat. Voor de hele potentiële
doelgroep geldt dat het aandeel van de gehuwden het grootst is. Dit is zowel bij de mannen
als bij de vrouwen het geval (respectievelijk 47 en 50 procent). Van de mannen is vervolgens
43 procent ongehuwd, 1 procent verweduwd en 9 procent gescheiden. Voor de vrouwen
komen deze percentages achtereenvolgens uit op 34, 4 en 12. De verschillen tussen de
diverse subgroepen zijn evenwel groot. Zo bedraagt het aandeel ongehuwde mannen geboren
in Turkije slechts 20 procent (vrouwen 15 procent) terwijl dat voor de op de Nederlandse
Antillen en Aruba geboren mannen 67 procent (vrouwen 60 procent) is. Op Turkije, Marokko
en Zuid-Europa na, zijn de ongehuwde mannen groter in aantal dan de gehuwde mannen. Bij
de vrouwen is het aantal ongehuwden groter dan het aantal gehuwden voor Suriname, de
Nederlandse Antillen plus Aruba, overig Latijns Amerika en overig Afrika. Het aantal
verweduwden is alleen van enige importantie voor de in Zuid-Europa geboren vrouwen (9
procent). Gescheidenen komen het meest voor onder in Suriname geboren vrouwen (24
procent) en mannen (19 procent), op de voet gevolgd door in overig Afrika geboren vrouwen
(18 procent) en mannen (16 procent). De laagste percentages vallen in dit verband te noteren
voor de in overig Azië geborenen (mannen 4 en vrouwen 5 procent).
Grafiek 2.2 Potentiële doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998
12
Oudkomers in beeld
Wanneer de leeftijdsgroep 18 tot 40 jaar apart wordt bezien, verandert het voornoemde beeld
enigszins. Het percentage ongehuwde mannen voor de totale potentiële doelgroep loopt dan
op naar 49. Vooral voor Zuid-Europa, Suriname en de Antillen (inclusief Aruba) blijken 18 tot
40-jarigen meer ongehuwd te zijn dan hun oudere geboortegenoten. Het percentage
ongehuwde vrouwen voor de totale potentiële doelgroep blijft gelijk. Duidelijke hogere
percentages ongehuwde vrouwen voor Zuid-Europa, Suriname en de Antillen worden hier
gecompenseerd door dalende percentages voor Turkije, Marokko, overig Azië en overig
Afrika. Vanzelfsprekend daalt het aandeel verweduwden in de leeftijdsgroep 18 tot 40 jaar
sterk. Voor gescheidenen is deze daling veel kleiner.
2.4 Provincie
De potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen is verre van gelijk over Nederland
verdeeld. Blijkens Grafiek 2.3 is een derde woonachtig in de provincie Zuid-Holland, een kwart
in de provincie Noord-Holland. Daarna volgen Noord-Brabant (tien procent), Utrecht en
Gelderland (beide zeven procent). De kleinste aantallen behorend tot de potentiële doelgroep
worden aangetroffen in Zeeland, Drenthe en Friesland (alle minder dan twee procent).
Uitgedrukt als percentage van de totale bevolking in de desbetreffende provincie wordt een
enigszins ander beeld verkregen. Noord- en Zuid-Holland gaan dan gezamenlijk aan kop met
bijna tien procent, gevolgd door Flevoland met zeven procent en Utrecht met ruim zes
procent. De rij wordt dan gesloten door Friesland en Drenthe met ieder iets meer dan twee
procent (zie Grafiek 2.4).
Zoals eerder aangeduid (zie Paragraaf 2.1) beslaat voor Nederland als geheel de potentiële
doelgroep eerste generatie allochtonen 71 procent van alle eerste generatie allochtonen.
Blijkens Tabel 2.2 ligt dit percentage in de Randstad, inclusief Flevoland, duidelijk boven het
landelijke gemiddelde. De overige provincies liggen onder dat gemiddelde. Het laagst scoren
in dit verband Limburg en Zeeland. De geografische ligging van laatstgenoemde provincies is
hier ongetwijfeld in belangrijke mate debet aan, in de zin dat daar zich relatief veel Belgen
respectievelijk Belgen en Duitsers hebben gevestigd.
Grafiek 2.3 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)
13
Oudkomers in beeld
Grafiek 2.4 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per
provincie, 1 januari 1998
Uit Grafiek 2.5 valt op te maken dat de concentratie van de doelgroep in de Randstad nauw
samenhangt met de relatief grote aantallen allochtonen geboren in Turkije, Marokko,
Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba. Meer dan 60 procent van de potentiële
doelgroep eerste generatie allochtonen in de Randstad (inclusief Flevoland) is in voornoemde
landen geboren. Ter vergelijking: in Drenthe is slechts één op de vier in die landen geboren.
Grafiek 2.5 Potentiële doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, in % van de doelgroep per woonprovincie, 1 januari 1998
14
Oudkomers in beeld
De concentratie in de Randstad van eerste generatie allochtonen geboren in Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen wordt nader verklaard in Tabel 2.3. waarin de aantallen voor de vier grote gemeenten zijn vermeld. Dan blijkt bij voorbeeld dat bijna 80 procent van het totale aantal Noord-Hollandse Surinamers in Amsterdam woont. Op het niveau van Nederland wonen drie op de vijf eerste generatie Surinamers in een van de vier grote steden wonen. Voor Marokkanen is dit een op de twee, voor Turken en Antillianen een op de drie.
Tabel 2.2 biedt meer inzicht in de verdeling van de subgroepen over de provincies. Onder
meer biedt deze tabel de mogelijkheid om per provincie na te gaan welke subgroepen in
relatieve zin sterk onder- dan wel oververtegenwoordigd zijn. De bevindingen van deze
exercitie zijn in Tabel 2.4 samengevat.
Opvallend is de sterke relatieve vertegenwoordiging van in Turkije geboren personen in
Overijssel en van in Marokko geboren personen in de provincie Utrecht. Het is weinig
verrassend dat Surinamers en Antillianen/Arubanen sterk in Flevoland vertegenwoordigd zijn.
Meer opzien baart de concentratie van de laatstgenoemde subgroep in de provincie
Groningen. Vermeldenswaard ten slotte is de sterke vertegenwoordiging in de drie noordelijke
provincies van allochtonen geboren in Oost-Europa en overig Azië. Een mogelijke verklaring
hiervoor is de aanwezigheid van diverse asielzoekerscentra in het Noorden des lands (Van
Huis en Nicolaas, 2000).
Tabel 2.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en
woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)
Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- Neder-
ningen land the ijssel land der- Echt Hol- Hol- land Bra- burg land
land land land bant
Turkije 2.3 0.7 0.8 16.8 1.4 18.3 11.6 35.9 55.7 1.4 22.0 5.5 172.4 Marokko 0.6 1.1 0.6 1.8 2.9 8.9 20.1 40.0 45.2 1.0 15.7 7.8 145.6 Suriname 3.6 1.6 0.9 2.7 6.8 5.7 9.5 57.4 79.4 1.3 10.1 1.6 180.5 Ned. Ant. + Aruba 2.1 0.8 0.4 1.7 2.1 3.7 3.1 12.1 22.7 0.8 6.8 1.9 58.2
Subtotaal 8.6 4.3 2.7 22.9 13.1 36.7 44.3 145.4 203.0 4.5 54.5 16.8 556.7
Zuid-Europa* 0.9 0.5 0.4 1.9 0.6 3.0 3.5 15.0 13.6 0.8 4.3 2.6 47.2 Oost Europa* 3.0 2.5 2.4 4.8 1.7 8.2 5.5 17.1 21.1 2.2 10.8 8.4 87.7 Overig Latijns Am.* 0.7 0.6 0.4 1.4 0.6 2.0 1.6 8.3 8.8 0.5 2.6 1.2 28.7 Overig Azië* 4.2 4.6 3.2 9.3 3.6 13.9 10.0 33.7 38.9 2.4 14.7 7.3 145.9 Overig Afrika* 1.5 1.6 0.9 1.6 1.4 4.7 4.1 26.7 35.8 0.7 8.7 2.5 90.4
subtotaal* 10.2 9.8 7.5 18.9 7.9 31.8 24.7 100.8 118.3 6.7 41.0 22.2 399.8
Generaal totaal 18.8 14.2 10.2 41.8 21.1 68.4 69.0 246.2 321.3 11.2 95.5 38.9 956.6 in % totaal 1e gen. 66.0 67.5 60.9 68.6 77.9 64.7 74.9 77.2 77.1 45.5 66.8 43.1 71.1
Bron: CBS, 1998, 1999.
* Cijfers per provincie berusten op schattingen (zie Appendix 6.2).
Tabel 2.3 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen (`grote vier') naar
geboorteland en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000)
Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Totaal
x 1.000 % NH x 1.000 % ZH x 1.000 % ZH x 1.000 % Ut x 1.000 % NL
Turkije 19,7 54,8 22,0 39,5 15,7 28,2 6,1 52,5 63,4 36,8 Marokko 30,3 75,5 16,5 36,6 11,8 26,2 12,1 60,3 70,7 48,6 Suriname 45,0 78,4 31,3 39,4 27,4 34,5 4,2 44,1 107,9 59,8 Ned. Ant. + Aruba 7,0 58,2 9,1 40,0 4,8 21,0 1,0 31,2 21,9 37,6
15
Oudkomers in beeld
Bron: CBS, 1998.
Tabel 2.4 Relatieve sterke onder- en oververtegenwoordiging van eerste generatie
allochtonen naar geboorteland per woonprovincie, 1 januari 1998*
Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim-
ningen land the ijssel land der- echt Hol- Hol- land Bra- burg
Land land land bant
Turkije - -- -- ++ -- + -- -- Marokko -- -- -- -- ++ -- Suriname - -- -- ++ -- + + -- - -- Ned. Ant. + Aruba ++ - - ++ + - --
Zuid-Europa - - - +
Oost Europa ++ ++ ++ + +
Overig Latijns Am. + -
Overig Azië + ++ ++ +
Overig Afrika -- - - + -- --
* Het provinciale aandeel in de totale groep allochtonen is hierbij op 100 gesteld. Voor een relatieve
ondervertegenwoordiging per subgroep is `-` gegeven voor een waarde tussen 50 en 75 en `-` voor een
waarde beneden 50. Voor een relatieve oververtegenwoordiging is `+' gegeven voor een waarde tussen 125
en 150 en `++' voor een waarde boven 150.
16
Oudkomers in beeld
3. DE EIGENLIJKE DOELGROEP VAN HET
OUDKOMERSBELEID
3.1 Inleiding
In beleidsstukken worden uiteenlopende omschrijvingen gegeven van de doelgroep van het
oudkomersbeleid. Oudkomers worden globaal omschreven als 'migranten die reeds langere
tijd in Nederland verblijven'. Het oudkomersbeleid is in meest brede zin gericht op die
oudkomers die in een achterstandspositie verkeren (TK 1999/2000 a, 15, 27 083, nr.2 brief
over Inburgering). Er worden twee specifieke doelgroepen genoemd: werkzoekenden en
opvoeders.
In een ander stuk wordt de doelgroep omschreven als: 'personen die reeds langer in
Nederland wonen en de Nederlandse taal nog niet machtig zijn' (TK 1998/1999 p. 3, brief van
de minister van GSI over het minderhedenbeleid. 26 219 nr. 19). In een recente bericht aan de
Tweede Kamer (CIM2000/860557) is sprake van 'de eerste generatie van de leden van
etnische minderheden die in het herkomstland zijn geboren' (p. 5) en 'Oudkomers die in
aanmerking komen voor tweede kansonderwijs zijn diegenen die geen regulier onderwijs
volgen of hebben gevolgd.'
In Hoofdstuk 1 zijn de begrippen potentiële en eigenlijke doelgroep geï ntroduceerd. Tot de
potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid worden alle allochtonen van de eerste
generatie gerekend die zich voor 1998 in Nederland hebben gevestigd en die onder de WIN in
aanmerking zouden komen voor een inburgeringsonderzoek. De eigenlijke doelgroep bestaat
uit diegenen uit de potentiële doelgroep die het risico lopen in een maatschappelijke
achterstandspositie te geraken.
Dit hoofdstuk beoogt een nadere verkenning van de eigenlijke doelgroep van het
oudkomersbeleid. Dat gebeurt door analyse van kenmerken van Turkse, Marokkaanse,
Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse oudkomers. De analyse spitst zich toe op factoren die
relevant zijn voor de vraag of zij in een maatschappelijke achterstandspositie verkeren of een
substantieel risico daarop hebben. De survey Sociale positie van Allochtonen (SPVA'98), een
onderzoek van ISEO en SCP onder huishoudens uit de vier grootste allochtone groeperingen,
bevat de hiervoor benodigde gegevens. Het onderzoek is in 1998 voor de vierde keer
uitgevoerd. Het databestand bestaat uit gegevens over de hoofden van de onderzochte
huishoudens en over andere leden van het huishouden mits deze twaalf jaar of ouder zijn.
Voor een precieze bepaling van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid is het nodig de onderscheidende kenmerken van deze groep zoals die in de hiervoor aangehaalde beleidsstukken worden genoemd operationeel te definiëren. Het gaat daarbij om de begrippen als 'eerste generatie', 'in een achterstandspositie verkeren', 'de Nederlandse taal nog niet machtig zijn', 'geen regulier onderwijs volgen of gevolgd hebben'.
Met de operationele definities van de genoemde begrippen worden vervolgens beslisregels
opgesteld om te bepalen of iemand tot de eigenlijke doelgroep behoort. Door die beslisregels
toe te passen op de SPVA-deelnemers wordt vastgesteld welk deel van hen tot de eigenlijke
doelgroep van het oudkomersbeleid behoort.
Uitsplitsing van de doelgroepaandelen naar leeftijd en geslacht en de toepassing daarvan op
de populatiecijfers die in Hoofdstuk 2 zijn gepresenteerd leveren vervolgens schattingen op
van de absolute omvang van de eigenlijke doelgroep onder Turken, Marokkanen, Surinamers
en Antillianen. De uitkomsten daarvan worden beschreven in Hoofdstuk 4.
17
Oudkomers in beeld
De hier geschetste procedure voor Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen wordt in Hoofdstuk 4 ook toegepast op andere potentiële doelgroepen, meer in het bijzonder op de zogeheten 'nieuwe etnische groepen'. Met deze term worden herkomstgroeperingen aangeduid die grotendeels bestaan uit personen die zich als vluchteling of verblijfsgerechtigde asielzoeker in Nederland hebben gevestigd. Sinds het einde van de jaren tachtig is hun aantal sterk toegenomen. Door het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) is recent een onderzoek uitgevoerd onder enkele van de nieuw etnische groepen: Afghanen, Iraniërs, Irakezen en Ethiopiërs. Het databestand van dit onderzoek bevat gegevens die bruikbaar zijn voor het schatten van de omvang van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid onder deze groepen. Deze gegevens zijn door het ITS bereidwillig beschikbaar gesteld ten behoeve van dit onderzoek.
Voor andere herkomstgroeperingen ontbreekt de informatie die nodig is om de leden van de
eigenlijke doelgroep te identificeren. Daarom is het nodig om bij hen het aandeel van eigenlijke
doelgroep te 'prikken' op basis van zo goed mogelijk gefundeerde schattingen en
vooronderstellingen. Dat gebeurt op basis van de schattingen uit de SPVA en het ITS-
onderzoek.
Dit hoofdstuk beschrijft om te beginnen in de Paragrafen 3.2 en 3.3 de vier grootste allochtone
groeperingen in termen van de kenmerken die relevant zijn voor het onderscheiden van de
eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Vervolgens wordt in Paragraaf 3.4 het
sleutelbegrip 'achterstand' operationeel gemaakt. De operationele achterstandskenmerken
worden in Paragraaf 3.5 verwerkt in beslisregels voor het toewijzen van personen aan de
eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Toepassing van de beslisregels op de leden
van de eerste generatie onder de SPVA-deelnemers levert schattingen van het aandeel van
de eigenlijke doelgroep onder de vier grootste herkomstgroeperingen.
Voor het voeren van een doeltreffend oudkomersbeleid is het nodig dat de doelgroep van dit
beleid zich duidelijk onderscheidt van relevante referentiegroepen. Om te laten zien dat dit het
geval is wordt in Paragraaf 3.6 de eigenlijke doelgroep vergeleken met de overige leden van
de potentiële doelgroep en met de tweede generatie. De systematiek die is ontwikkeld voor de
bepaling van de eigenlijke doelgroep wordt in Paragraaf 3.7 toegepast op de nieuwe groepen
uit het ITS-onderzoek.
De doelgroep van het oudkomersbeleid is omvangrijk en alleen al daarom kan de wens
bestaan om binnen de doelgroep prioritaire categorieën aan te wijzen die met voorrang dienen
deel te nemen aan inburgeringsprogramma's. Paragraaf 3.8 geeft inhoudelijke overwegingen
voor het aanwijzen van prioritaire categorieën en laat zien wat hun aandeel is in de eigenlijke
en potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid. Paragraaf 3.9 sluit het hoofdstuk af met
een samenvatting en enkele conclusies.
3.2 De eerste generatie
Het begrip oudkomers bevat een impliciete associatie met allochtonen die tot de eerste
generatie behoren. Tot de eerste generatie worden immers al die allochtonen gerekend die in
het herkomstland zijn geboren. Alleen personen die in het buitenland zijn geboren kunnen
naar Nederland zijn gekomen. Allochtonen die hier zijn geboren en die daarom tot de tweede
of derde generatie behoren kunnen per definitie geen oudkomers zijn. Daarom worden
allochtonen van de eerste generatie in dit onderzoek beschouwd als de potentiële doelgroep
van het oudkomersbeleid. Onder de vier grootste allochtone groeperingen is de eerste
generatie voorlopig nog in de meerderheid (Tabel 3.1). Het aandeel van de eerste generatie is
in de meeste herkomstgroeperingen ongeveer anderhalf keer zo groot als het aandeel van de
tweede generatie.
18
Oudkomers in beeld
Tabel 3.1 Vier grootste minderheidsgroeperingen naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, 1 januari 1998 (%) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
Mannen
eerste generatie 60,2 62,5 60,5 64,9
tweede generatie 39,8 37,5 39,5 35,1
n (=100%) 152.557 130.710 140.799 49.347
Vrouwen
eerste generatie 58,8 57,5 64,1 66,6
tweede generatie 41,2 42,5 35,9 33,4
n (=100%) 137.466 111.430 151.383 49.565
Bron: CBS (Bevolkingsstatistiek, Statline), SCP-bewerking, 1999.
In de SPVA zijn alleen gegevens verzameld over personen van 12 jaar en ouder. Als gevolg hiervan is het aandeel van de eerste generatie in de SPVA veel hoger dan in de totale bevolking van de betreffende herkomstgroeperingen (Tabel 3.2). In de SPVA wordt overigens een andere definitie van de geboortelandgeneratie gehanteerd. Personen die in het herkomstland zijn geboren, maar die vóór hun zesde jaar naar Nederland zijn gekomen worden in de SPVA niet tot de eerste maar tot de tweede generatie gerekend.
Personen die tot de tweede generatie behoren zijn in Nederland opgegroeid en hebben hier
deelgenomen aan onderwijs. Dit betekent echter niet zonder meer dat zij geen risico op
achterstand hebben. Het is een bekend gegeven dat de schoolloopbanen van een deel van de
tweede generatie weinig succesvol zijn verlopen. Deze minder succesvolle leden van de
tweede generatie hebben vaak een ongunstige arbeidsmarktpositie en zijn gevoelig voor
marginaliseringstendensen (Tesser et al., 1999). Het is denkbaar dat deze groep in
maatschappelijke kansen niet veel verschilt van de eigenlijke doelgroep van het
oudkomersbeleid. Om hier meer zicht op te krijgen wordt de tweede generatie in Paragraaf
3.6 vergeleken met de eigenlijke doelgroep onder de eerste generatie.
Tabel 3.2 SPVA-deelnemers, geboortelandgeneratie en geslacht, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
Mannen
eerste generatie 76,7 80,1 70,8 75,8
tweede generatie 23,3 19,9 29,2 24,2
n (=100%) 1.934 1.726 1.473 736
Vrouwen
eerste generatie 74,8 70,8 72,8 79,6
tweede generatie 25,2 29,2 27,2 20,4
n (=100%) 1.768 1.381 1.875 933
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
19
Oudkomers in beeld
3.3 Achterstandspositie
Een oudkomersbeleid is nodig omdat veel oudkomers in een maatschappelijke
achterstandspositie verkeren. Het overheidsbeleid stelt zich ten doel oudkomers zodanig toe
te rusten dat hun maatschappelijke kansen groter worden en dat zij beter in staat zijn
achterstand bij hun kinderen te voorkomen. Maatschappelijke achterstand is verbonden met
een groot aantal aspecten van het bestaan, maar voor het onderscheiden van personen naar
de mate van hun achterstand volstaat een beperkt aantal kenmerken. Vanwege de centrale
plaats die arbeid in het maatschappelijk leven inneemt wordt de verhouding (afstand) tot de
arbeidsmarkt vaak gezien als de graadmeter bij uitstek voor het vastellen van achterstand.
Kansen op de arbeidsmarkt zijn in belangrijke mate afhankelijk van de hulpbronnen waar
aanbieders van arbeid over beschikken. Voor migranten zijn opleiding en beheersing van de
Nederlandse taal bij de huidige vraagverhoudingen op de arbeidsmarkt de meest relevante
hulpbronnen. Deze paragraaf laat zien hoe de vier grootste minderheidsgroeperingen er op
deze aspecten voorstaan.
De SPVA bevat gegevens over elk van de genoemde aspecten, maar de gegevens over de
beheersing van het Nederlands zijn alleen gevraagd aan de hoofden van de huishoudens die
aan het onderzoek hebben meegedaan. Bij de presentatie van de kerngegevens over
achterstandsaspecten wordt daarom alleen gebruik gemaakt van de informatie over deze
SPVA-deelnemers. Hierbij doet zich een moeilijkheid voor ten aanzien van Turkse en
Marokkaanse vrouwen. In het merendeel van de gevallen is bij de Turkse en Marokkaanse
huishoudens in de SPVA het hoofd van het huishouden een man. De aantallen vrouwen zijn
onder de Turkse en Marokkaanse hoofden van huishoudens zijn overigens groot genoeg voor
het maken van betrouwbare schattingen over de populatiekenmerken van deze groep, maar
het is denkbaar dat de vrouwelijke hoofden op de relevante kenmerken afwijken van de
vrouwen die als partner van het hoofd van het huishouden worden aangemerkt. Dit is in ieder
geval voor het opleidingsniveau en de maatschappelijke positie na te gaan en dat gebeurt in
deze paragraaf na de behandeling van de gegevens over opleiding, beheersing van het
Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt.
Over het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt worden ook gegevens
gepresenteerd van de autochtone vergelijkingsgroep uit de SPVA. Deze gegevens zijn niet
representatief voor de totale Nederlandse bevolking. Dat komt doordat ook in dit geval is
uitgegaan van de hoofden van huishoudens en doordat in de SPVA-steekproef de bewoners
van de vier grootste gemeenten zijn oververtegenwoordigd.
3.3.1 Opleiding
Voor het vaststellen van het opleidingsniveau is het hoogst behaalde diploma een geschikte
indicator. Daarbij zijn in het buitenland behaalde diploma's 'vertaald' naar Nederlandse
equivalenten. De diploma's zijn geordend in drie categorieën: 'geen onderwijs of alleen
basisonderwijs',' vbo of mavo',' mbo of hoger' (Tabel 3.3). In Tabel 3.3 is bij de allochtone
groeperingen onderscheid gemaakt naar de geboortelandgeneratie. Bij het beschouwen van
de verschillen tussen de allochtone groeperingen en de autochtone vergelijkingsgroep moet
worden bedacht dat de tweede generatie van de allochtone groeperingen veel jonger is dan
de autochtone SPVA-deelnemersgroep.
Het meest in het oog springende facet van Tabel 3.3 zijn de zeer grote verschillen tussen de
generaties. De tweede generatie is veel beter opgeleid dan de eerste generatie. De aandelen
zeer laag opgeleiden (hoogstens bao) zijn onder de allochtonen van de tweede generatie
nauwelijks hoger dan in de autochtone vergelijkingsgroep, maar daarbij moet rekening worden
gehouden met de afwijkende leeftijdsopbouw van de tweede generatie.
20
Oudkomers in beeld
Tabel 3.3 Opleiding naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht,
hoofden van huishoudens, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen Autoch-
1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. tonen
Mannen
bao of minder 63,3 21,3 75,9 31,8 31,9 15,3 24,9 5,8 20,6
vbo/mavo 16,0 42,5 8,7 27,3 32,5 28,2 27,4 13,0 26,9
mbo of hoger 20,8 36,3 15,4 40,9 35,7 56,5 47,6 81,2 52,6
n (=100%) 1.166 80 1.110 22 681 85 317 69 763
Vrouwen
bao of minder 73,2 46,7 76,6 31,0 36,3 20,5 38,7 4,4 27,9
vbo/mavo 13,8 26,7 9,4 31,0 26,7 23,2 31,0 6,7 25,2
mbo of hoger 13,0 26,7 14,0 37,9 37,1 56,3 30,3 88,9 46,9
n (=100%) 246 30 171 29 761 112 462 45 595
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Binnen de eerste generatie zijn er grote verschillen in opleidingsniveau tussen de
onderscheiden herkomstgroeperingen. Van de Turken en Marokkanen van de eerste
generatie heeft bijna twee derde tot drie kwart hoogstens het basisonderwijs afgerond. Bij
Surinamers en Antillianen geldt dit voor minder dan een derde tot een kwart. Marokkanen van
de eerste generatie hebben de laagste opleiding, maar Marokkaanse vrouwen van de tweede
generatie hebben een hoger opleidingsniveau dan hun Turkse generatiegenoten.
3.3.2 Beheersing van het Nederlands
Voor het vaststellen van de beheersing van de Nederlandse taal is aan de SPVA-
respondenten gevraagd in hoeverre zij moeite hebben met het Nederlands in twee
gebruikssituaties: het lezen van de krant en het voeren van een gesprek. De antwoorden zijn
gecombineerd tot één variabele met vijf categorieën. Wie nooit moeite heeft met het
Nederlands krijgt de score 1, wie altijd moeite heeft met de Nederlandse taal krijgt de score 5.
Net zoals bij het opleidingsniveau zijn er ook ten aanzien van de beheersing van het
Nederlands grote verschillen tussen de eerste en de tweede generatie (Tabel 3.4).
Tabel 3.4 Moeite met de Nederlandse taal naar geboortelandgeneratie, herkomst-
groepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen.
Mannen
nooit 20,8 85,1 30,3 90,7 81,7 88,5 72 96,6
nooit-soms 3,0 3,2 5,0 - 7,9 6,3 14,1 2,2
soms 27,0 8,5 27,4 4,7 7,1 4,2 11,4 1,1
soms-vaak 14,1 2,1 11,7 4,7 2,0 - 1,1 -
vaak-altijd 35,0 1,1 25,6 - 1,2 1,0 1,4 -
n (=100%) 1.191 94 1.149 43 733 96 368 89
Vrouwen
nooit 15,4 79,5 32,0 93,3 82,7 95,1 62,3 94,1
nooit-soms 2,8 4,5 4,4 - 5,0 1,4 17,3 2,9
soms 26,1 13,6 20,4 4,4 7,7 2,8 16,0 1,5
soms-vaak 11,9 - 13,3 2,2 2,5 - 2,6 -
vaak-altijd 43,9 2,3 29,8 - 2,1 0,7 1,7 1,5
n (=100%) 94 44 181 45 827 143 531 68
21
Oudkomers in beeld
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
In elke van de herkomstgroeperingen zegt rond de negentig procent van de tweede-generatie
nooit moeite te hebben met de Nederlandse taal. Problemen met het Nederlands
concentreren zich bij Turken en Marokkanen die tot de eerste generatie behoren. Meer dan
twee derde van hen heeft in verschillende gradaties moeite met het Nederlands. Het aandeel
personen dat moeite met het Nederlands heeft is onder Turken van de eerste generatie nog
iets groter dan onder Marokkanen. Van de Antillianen van de eerste generatie zegt meer dan
een kwart soms of vaak moeite te hebben met de Nederlandse taal.
3.3.3 Verhouding tot de arbeidsmarkt
Voor de bepaling van de verhouding van personen tot de arbeidsmarkt wordt in
arbeidsmarktstatistieken doorgaans gewerkt met het begrip beroepsbevolking. Daarbij maakt
men onderscheid tussen de potentiële beroepsbevolking en de eigenlijke beroepsbevolking.
Dit onderscheid heeft overigens model gestaan voor de hier aangebrachte onderscheiding
tussen de potentiële en de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Tot de eigenlijke
beroepsbevolking behoren de werkenden (tenminste 12 uur per week) én de niet-werkenden
die actief naar werk zoeken. Niet-werkenden die niet actief naar werk zoeken worden niet tot
de eigenlijke of actieve beroepsbevolking gerekend. De aldus aangebrachte dichotomie in de
potentiële beroepsbevolking is met het oog op het bepalen van achterstand niet geheel
bevredigend. Zo is het bekend dat werklozen die langer dan een jaar werkloos zijn een zeer
geringe kans hebben om weer aan de slag te komen. Hun positie is veel ongunstiger dan die
van de kortdurend werklozen. Onder de niet-werkenden is vervolgens de positie van de
studerenden een geheel andere die van de arbeidsongeschikten.
Om aan deze bezwaren tegemoet te komen is voor de bepaling van de verhouding tot de
arbeidsmarkt van de SPVA-deelnemers uitgegaan van een meer gedifferentieerde indeling.
Daarin zijn niet-werkende werkzoekenden onderverdeeld in kort- en langdurig werklozen en
zijn niet-werkenden die niet deelnemen aan de arbeidsmarkt aan de hand van hun
belangrijkste dagelijkse bezigheden onderscheiden in een aantal categorieën: studeren, het
huishouden doen, arbeidsongeschikt, gepensioneerd of iets anders (overig non-participerend
(Tabel 3.5).
De verhouding tot de arbeidsmarkt van Surinamers en Antillianen wijkt niet veel af van die van
de autochtone vergelijkingsgroep. Onder de Surinaamse en Antilliaanse mannen is er weinig
verschil tussen de eerste en de tweede generatie. Van de vrouwen van de eerste generatie uit
deze herkomstgroeperingen noemt een wat groter deel dan van de tweede generatie werk in
het huishouden als hoofdactiviteit. Van de tweede generatie vrouwen studeert een groter deel
en ook is het aandeel werkenden onder hen groter.
Turken en Marokkanen onderscheiden zich van Surinamers en Antillianen in de eerste plaats
door een beduidend kleiner aandeel werkenden, maar er zijn bij hen wel aanzienlijke
verschillen tussen de eerste en de tweede generatie. Het profiel van Turkse mannen van de
tweede generatie lijkt het meest op dat van de Surinamers en Antillianen. Turkse en
Marokkaanse mannen uit de eerste generatie kennen relatief hoge aandelen
arbeidsongeschikten en langdurig werklozen en relatief lage aandelen werkenden.
Een laag aandeel werkenden is in nog veel sterkere mate het onderscheidende kenmerk van
de Turkse en Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie. Het aandeel werkenden onder
Turkse en Marokkaanse vrouwen die tot de tweede generatie behoren is veel hoger. Het
profiel van de Marokkaanse vrouwen in deze categorie wijkt niet veel af van dat van de
Surinaamse tweede generatie vrouwen.
22
Oudkomers in beeld
23
Oudkomers in beeld
Tabel 3.5 Maatschappelijke situatie naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en
geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen Autoch-
1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. tonen
Mannen
werkloos>1jr. 11,4 8,7 11,4 9,3 5,6 3,2 5,1 3,5 2,3
arbeidsongeschikt 14,4 3,3 17,6 - 9,3 3,2 4,2 - 4,2
huishouden 0,5 1,1 1,5 - 1,1 - 1,7 - 0,8
studie 0,8 9,8 1,1 20,9 1,0 9,5 6,5 15,3 3,4
vut/pensioen 4,5 - 3,9 - 1,9 1,1 2,0 - 5,5
overig non-particip. 10,1 4,3 10,9 4,7 3,6 5,3 4,8 1,2 2,5
werkloos
n (=100%) 1.154 92 1.101 43 698 95 356 85 640
Vrouwen
werkloos>1jr. 7,0 4,8 10,3 6,8 7,5 5,0 9,3 6,1 3,5
arbeidsongeschikt 12,0 2,4 3,4 2,3 7,5 1,4 4,3 3,0 7,9
huishouden 45,5 19 44 9,1 17,4 13,7 23,7 4,5 20,5
studie 2,1 21,4 5,1 11,4 2,7 11,5 9,3 18,2 4,4
vut/pensioen 1,2 - 1,7 2,3 1,5 - 0,8 - 3,3
overig non-particip. 7,4 9,5 6,9 2,3 6,3 3,6 8,5 4,5 2,9
werkloos
n (=100%) 242 42 175 44 751 139 507 66 479
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
3.3.4 Vrouwen als hoofd en als partner
In de introductie van deze paragraaf is opgemerkt dat het niet zeker is dat de gegevens zoals
ze hier zijn gepresenteerd over de vrouwelijke hoofden van huishoudens ook gelden voor
vrouwen die als partner van een huishoudenshoofd aan de SPVA deelnemen. Gegevens over
de beheersing van het Nederlands zijn echter voor de partners niet beschikbaar. Van de
partners is wel het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt bekend. Dit maakt
het mogelijk de twee groepen in ieder geval op deze punten te vergelijken (Tabel 3.6 en Tabel
3.7).
Naar opleidingsniveau zijn de verschillen tussen vrouwen die aan het hoofd van een
huishouden staan en vrouwen die er als partner deel van uitmaken beperkt. Het
opleidingsniveau van de hoofden is bij de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse vrouwen iets
hoger dan bij de partners. Bij de Antilliaanse vrouwen is het omgekeerde het geval.
Tabel 3.6 Opleiding van vrouwen naar positie in huishouden en herkomstgroepering, 1998
(%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
hoofd partner hoofd partner hoofd partner hoofd partner
Bao of minder 73,2 77,1 76,6 87,2 36,3 36,3 37,7 24,4 Vbo/mavot 13,8 8,8 9,4 4,4 26,7 31,7 31,0 32,6 Mbo of hoger 13,0 14,1 14,0 8,3 37,1 32,0 30,3 43,0
n (=100%) 246 865 171 611 761 375 462 86
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
24
Oudkomers in beeld
Tabel 3.7 Verhouding tot de arbeidsmarkt van vrouwen naar positie in huishouden en
herkomstgroepering, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
hoofd partner hoofd partner hoofd partner hoofd partner
Werkloos>1jr. 7,0 5,1 10,3 2,6 7,5 3,3 9,3 5,6 Arbeidsong. 12,0 4,8 3,4 1,8 7,5 5,4 4,3 2,2 Huishouden 45,5 65,6 44,0 80,9 17,4 24,8 23,7 21,3 Studie 2,1 0,5 5,1 0,8 2,7 0,8 1,7 5,6 Vut/pensioen 1,2 1,2 1,7 0,0 1,5 0,0 2,2 1,1 Ov. non-particip. 7,4 2,8 6,9 3,9 6,3 1,9 8,4 0,0 Werkloos n (=100%) 242 857 175 614 751 367 179 89
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Ten aanzien van de verhouding tot de arbeidsmarkt zijn er ook verschillen, maar deze
variëren naar herkomstgroepering (Tabel 3.7). Onder Turken en Marokkanen is het aandeel
vrouwen dat het huishouden als hoofdactiviteit heeft onder de partners groter dan onder de
vrouwelijke hoofden. Het aandeel werkenden is onder de hoofden groter. Bij de Surinaamse
vrouwen zijn de verschillen tussen hoofden en partners gering. Van de partners heeft een iets
groter deel dan van de hoofden het huishouden als hoofdactiviteit. Bij de Antilliaanse vrouwen
zit het verschil vooral in het aandeel werkenden. Dit is onder de partners beduidend hoger dan
onder de hoofden.
3.4 Achterstand nader bepaald
Opleidingsniveau en de mate van beheersing van het Nederlands zijn in het voorgaande
genoemd als centrale hulpbronnen voor maatschappelijke kansen. Maar dat geeft nog geen
antwoord op de vraag bij welk opleidingsniveau en welke mate van beheersing van het
Nederlands het risico op maatschappelijke achterstand zodanig is dat deelname aan een
oudkomersprogramma wenselijk of noodzakelijk moet worden geacht. Een apriori-keuze van
een combinatie van niveaus is arbitrair en daarom is ten behoeve van dit onderzoek gekozen
voor een andere aanpak.
De benadering gaat uit van de gedachte dat er op empirische gronden wellicht bepaalde
combinaties van opleiding, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt
zijn te onderscheiden die kunnen worden geï nterpreteerd in termen van meer of minder
(risico op) achterstand. Om die combinaties op het spoor te komen is homogeniteitsanalyse
(Homals) uitgevoerd op de hiervoor besproken indicatoren. De homogeniteitsanalyse ordent
de antwoordprofielen van de respondenten naar de mate van onderlinge gelijkenis. Op basis
van die ordening worden aan de antwoordcategorieën waarden toegekend en kunnen ze
worden afgebeeld in een meerdimensionele ruimte. Categorieën die veel met elkaar gemeen
hebben omdat ze in antwoordprofielen gezamenlijk voorkomen, worden in de
afbeeldingsruimte dicht bij elkaar geplaatst.
De toekenning van waarden aan categorieën gebeurt op zo'n manier dat per dimensie in de
som van de categoriewaarden van de afzonderlijke respondenten het gemeenschappelijke
van de categorieën zo goed mogelijk tot uitdrukking komt. Omdat categorieën op
verschillende manieren op elkaar kunnen lijken kunnen er verschillende dimensies nodig zijn
om de gemeenschappelijkheid te beschrijven. Daarbij wordt een zodanige ordening gekozen
dat de eerste dimensie die gemeenschappelijkheid representeert die in de antwoordprofielen
het meest voorkomt.
25
Oudkomers in beeld
Door te kijken naar de inhoud van de categorieën in relatie tot hun waarden kan dit gemeenschappelijke per dimensie inhoudelijk worden geduid. De eerste dimensie is daarbij het meest van belang en de verwachting is dat deze in dit geval de mate van maatschappelijke achterstand of de kans daarop representeert.
3.4.1 Eerste analyse
In de eerste Homals-analyse (Tabel 3.8) is uitgegaan van de categorieën van de variabelen
opleiding, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt zoals ze in het
voorgaande zijn besproken. De resultaten zijn niet geheel bevredigend. De eigenwaarden
drukken per dimensie de mate gemeenschappelijkheid uit die door die dimensie wordt
gerepresenteerd. De eigenwaarde van de eerste dimensie blijkt niet veel hoger te zijn dan die
van de tweede dimensie: 0,60 tegen 0,54. Dit betekent dat de hoeveelheid
gemeenschappelijkheid die de eerste dimensie beschrijft is niet veel groter is dan die van de
tweede dimensie. Verder is het onderscheidend vermogen (de discriminatiemaat) van de
variabele 'verhouding tot de arbeidsmarkt' op de eerste dimensie met 0,41 aan de lage kant.
Minder gunstig is ook dat twee categorieën eruit springen met extreme waarden. Het zijn de
categorieën 'studie' van de variabele 'verhouding tot de arbeidsmarkt en de categorie 'nooit-
soms' van de variabele 'problemen met de Nederlandse taal'.
Tabel 3.8 Resultaten Homals-analyse van opleiding, beheersing van het Nederlands en
maatschappelijke situatie (eigenwaarden, discriminatiewaarden en
categoriewaarden)
Eerste oplossing Uiteindelijke oplossing
1e dimensie 2e dimensie 1e dimensie 2e dimensie
Eigenwaarde 0,61 0,55 0,59 0,37
Discriminatiemaat
Opleiding 0,65 0,47 0,63 0,31
beheersing NL 0,76 0,81 0,66 0,25
maatschappelijke. situatie 0,41 0,09 0,46 0,54
Categoriewaarden
opleiding
bao of minder -0,88 -0,42 -0,86 0,02
vbo/mavo 0,22 0,53 0,64 -0,90
mbo of hoger 0,54 0,92 0,91 0,61
Problemen NL
nooit 0,53 0,22 0,66 0,14
nooit/soms 0,52 -0,21
soms -0,55 -0,18 -0,53 -1,48
soms/vaak -0,96 -0,47 -1,02 0,46
vaak/altijd -1,22 -0,65 -1,35 0,96
Maatschappelijke situatie
werkloos>1jr. -0,47 -0,26 -0,45 -0,94
arbeidsongeschikt -1,15 -0,60 -1,16 0,24
huishouden -0,72 -0,33 -0,71 -1,15
studie 3,00 -3,64
vut/pens -0,83 -0,39 -1,07 0,97
overig nonparticiperend -0,62 -0,67 -0,84 0,89
werkloos
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
26
Oudkomers in beeld
3.4.2 Definitieve analyse
Op basis van de resultaten van de eerste Homalsanalyse is besloten de studerenden in de
analyse verder buiten beschouwing te laten. Zij zijn in een oplossing met achterstand als
hoofddimensie niet goed te plaatsen. In een volgende analyse, waarvan de resultaten niet in
de tabel zijn opgenomen, krijgt de categorie 'nooit-soms' van de variabele 'problemen met het
Nederlands' op de tweede dimensie een extreem hoge waarde. Deze is in de definitieve
analyse samengevoegd met de categorie 'nooit'. Dit is gedaan omdat de categoriewaarden
van deze twee categorieën op de eerste dimensie nauwelijks van elkaar verschillen.
Na deze ingrepen levert de Homalsanalyse (Tabel 3.8) een duidelijk te onderscheiden eerste dimensie op (eigenwaarde 0,587 versus 0,367 voor de tweede dimensie). De discriminatiewaarden van de drie variabelen zijn bevredigend en er zijn geen oninterpreteerbare categoriewaarden meer over. De vraag is nu of de eerste dimensie geï nterpreteerd kan worden in termen van achterstand. Hiervoor is gezegd dat dit kan worden bepaald aan de hand van de waarden die aan de categorieën zijn toegekend.
In Tabel 3.8 is te zien dat sommige categorieën op de eerste dimensie een positieve waarde hebben, andere een negatieve. De positieve waarden dragen bij tot een hogere score op de eerste dimensie. De hoogste dimensiescores worden behaald door personen die nooit problemen hebben met de Nederlandse taal, die een opleiding op tenminste mbo-niveau hebben en die werk hebben. De laagste dimensiescore krijgen personen met ten hoogste basisonderwijs, die altijd moeite hebben met het Nederlands en die arbeidsongeschikt zijn. Het is duidelijk dat in ieder geval de uiteinden van de eerste dimensie zijn te duiden in termen van geen en veel (risico op) maatschappelijke achterstand. De waarden van de tussenliggende categorieën op de eerste dimensie ondersteunen de interpretatie van de eerste dimensie als een meetlat voor achterstand. Het opleidingsniveau vbo/mavo krijgt een waarde tussen bao en mbo of meer, maar de afstand tot de hoogste waarde voor opleiding is veel kleiner dan de afstand tot de laagste waarde.
De tussencategorieën van de variabele 'beheersing van het Nederlands' geven een analoog
resultaat te zien. Bij de variabele 'verhouding tot de arbeidsmarkt' schaart de categorie
langdurig werkloos zich, zoals verwacht onder de categorieën die duiden op afstand ten
opzichte van de arbeidsmarkt. Langdurige werkloosheid is scherp onderscheiden van
kortdurige werkloosheid. De waarde van deze laatste categorie benadert de waarde van de
categorie 'werk'.
3.5 De eigenlijke doelgroep
3.5.1 Een beslisregel voor de eigenlijke doelgroep
De resultaten van de Homalsanalyse bieden goede aanknopingspunten voor het afleiden van
een beslisregel om te bepalen wie tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid moet
worden gerekend en wie niet. Uit de discriminatiewaarden van de variabelen blijkt dat het
opleidingsniveau en de beheersing van het Nederlands het best in staat zijn om personen met
veel achterstand te onderscheiden van personen met weinig achterstand. De
discriminatiewaarden zijn te interpreteren als een maat voor de samenhang tussen de scores
op de afzonderlijke variabelen en de score op datgene wat die variabelen gemeenschappelijk
hebben, hier de eerste dimensie. Op grond hiervan is er in eerste instantie voor gekozen
alleen de beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau op te nemen in de
beslisregel.
Voor de volgende stap is het nodig te bepalen bij welke categorieën van deze variabelen er
kan worden gesproken van een verhoogd achterstandsrisico. Ook op dit punt geeft de
Homalsanalyse uitsluitsel. Bestudering van de categoriewaarden voor opleiding laat zien dat
27
Oudkomers in beeld
de onderlinge afstand tussen de positieve categorieën van opleiding (vbo/mavo vs mbo+) met een waarde van 0,3 beduidend kleiner is dan de afstand van de laagste positieve categorie (vbo/mavo) ten opzichte van de negatieve categorie (bao of minder) die 1,5 bedraagt.
Iets soortgelijks geldt voor negatieve en positieve categorieën van de beheersing van het
Nederlands. De onderlinge afstanden tussen de opeenvolgende positieve categorieën is hier
ten hoogste 0,55, terwijl de afstand tussen de laagste negatieve categorie en de enige
positieve categorie 1,19 bedraagt.
Wie ten aanzien van de beheersing van de beheersing van het Nederlands of het
opleidingsniveau tot de negatieve categorieën behoort loopt dus een beduidend groter risico
op maatschappelijke achterstand dan personen in de positieve categorieën van deze twee
variabelen. In de verhoudingen tussen de categoriewaarden kan een rechtvaardiging worden
gevonden om degenen die op de beheersing van het Nederlands in de negatieve categorieën
scoren en/of personen die wat betreft opleiding tot de negatieve categorie behoren te rekenen
tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. De beslisregel wordt dan als volgt.
Tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid worden die oudkomers gerekend die
1. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in de categorieën 'soms',' soms/vaak'
of 'altijd' vallen;
2. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in een andere categorie vallen, maar
die een opleiding op ten hoogste bao niveau hebben;
Oudkomers die niet voldoen aan (1) of (2) worden niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend.
In Paragraaf 3.3 is gesignaleerd dat gegevens over de beheersing van het Nederlands door
vrouwen uit de SPVA-onderzoeksgroepen alleen beschikbaar zijn voor vrouwen die hoofd van
een huishouden zijn. In diezelfde paragraaf is gebleken dat deze vrouwen op enkele punten
een iets ander profiel hebben dan vrouwen die als partner van een huishoudenshoofd hebben
deelgenomen aan de SPVA. Voor een goede schatting van het aandeel van de eigenlijke
doelgroep onder de vrouwen uit de SPVA-herkomstgroeperingen is het daarom beter om daar
ook de vrouwelijke partners bij te betrekken. Hiertoe is het ontbrekende gegeven over de
beheersing van het Nederlands door deze partners bijgeschat op basis van de taalbeheersing
van het bijbehorende hoofd.
De keuze die hier is gemaakt voor het bijschatten van de taalvaardigheid in het Nederlands
van de partners van hoofden van huishoudens is discutabel. Het staat immers geenszins vast
dat partners in hun beheersing van het Nederlands zozeer met elkaar overeenkomen. Toch
zijn er wel redenen om een aanzienlijke overeenstemming tussen partners te verwachten.
Het is immers een bekend gegeven dat tussen partners over het algemeen een sterke
overeenkomst in opleidingsniveau bestaat (Hendrickx et al. 1995). Aangezien het
opleidingsniveau bij allochtonen een belangrijke determinant is van de beheersing van het
Nederlands mag ook een aanzienlijke overeenstemming tussen partners op dit punt worden
verwacht.
Op basis van hun opleidingspositie en beheersing van het Nederlands zijn de hoofden van
huishoudens en hun partners aan de hand van de beslisregel ingedeeld in degenen die tot de
eigenlijke doelgroep behoren en zij die daar buiten vallen. Tabel 3.9 geeft de aandelen van de
eigenlijke doelgroep binnen de eerste generatie van de vier grootste
minderheidsgroeperingen.
Tabel 3.9 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis beheersing Nederlandse taal en
opleiding, naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, `grote vier'
28
Oudkomers in beeld
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)
Totaal 89,1 2.432 87,9 1.968 38,0 1.967 41,9 929
Mannen
18-29 77,9 249 63,0 181 24,2 91 25,9 58
30-39 82,2 523 78,4 394 28,0 282 36,1 147
40-49 91,9 222 94,0 201 34,3 265 30,6 85
50+ 97,9 283 98,0 396 53,6 196 42,3 78
Vrouwen
18-29 84,3 325 82,8 227 35,3 156 44,2 129
30-39 92,0 437 91,2 228 28,4 402 39,7 194
40-49 97,5 201 96,4 192 38,5 296 44,5 128
50+ 98,9 188 100,0 147 60,3 272 65,4 107
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Zoals kon worden verwacht op grond van de gepresenteerde gegevens over opleidingsniveau
en taalbeheersing zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de leden van de eerste
generatie vooral bij Turken en Marokkanen zeer hoog. In de leeftijdscategorieën van 30 jaar en
ouder behoort volgens de hier gehanteerde beslisregel zo'n tachtig tot negentig procent tot de
eigenlijke doelgroep. In de jongere leeftijdscategorie zijn de aandelen van de eigenlijke
doelgroep bij de Turken maar weinig lager dan in de hogere leeftijdsklassen. Bij de
Marokkanen is het aandeel van de eigenlijke doelgroep in de leeftijdsklasse 18-29 jaar vooral
onder de mannen wel substantieel lager.
Bij de Surinamers en Antillianen zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep in elk van de
onderscheiden leeftijdsklassen veel kleiner dan bij de Turken en Marokkanen. De hoogste
aandelen worden aangetroffen onder de vrouwelijke 50-plussers. Van hen behoort meer dan
de helft tot de eigenlijke doelgroep. Bij de Surinaamse en Antilliaanse mannen in de jongste
leeftijdscategorie is het aandeel van de eigenlijke doelgroep met zo'n 25 procent het laagst.
In alle gevallen zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep in de hoogste leeftijdscategorie het hoogst. Bij de Turken en Marokkanen is echter het verschil tussen de 50-plussers en de leeftijdsklasse van 40-49 jaar erg gering. Dit sluit aan bij de bevindingen uit eerder onderzoek die aannemelijk maken dat er bij Turken en Marokkanen ten aanzien van tal van kenmerken een cesuur ligt bij ongeveer 40 jaar (Tesser et al., 1995).
3.5.2 Een beperktere beslisregel
De hoge aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de Turken en Marokkanen in elk van de
onderscheiden leeftijdscategorieën geven aanleiding tot de vraag of door de beslisregel niet
een té grote groep als eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid wordt aangewezen. In de
beslisregel zijn de beheersing van de Nederlandse taal en het opleidingsniveau opgenomen
als gelijkwaardige determinanten van achterstand. Deze keuze kan worden gerechtvaardigd
op basis van de resultaten van de eerder gepresenteerde Homals-analyses. Daarin bleek
immers dat beide variabelen niet voor elkaar onderdoen in het onderscheiden van personen
op de gemeenschappelijke achterstandsdimensie. Tegelijkertijd moet echter worden
onderkend dat een laag opleidingsniveau niet alleen onder personen uit de minderheden
voorkomt. Ook onder de autochtone bevolking heeft 20 tot 25 procent geen hogere opleiding
dan basisonderwijs. Dit zou ervoor kunnen pleiten om alleen een geringe beheersing van de
Nederlandse taal als criterium voor de eigenlijke doelgroep te nemen (Tabel 3.10).
29
Oudkomers in beeld
Tabel 3.10 Aandeel eigenlijke doelgroep naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering,
uitsluitend op basis van een geringe beheersing van de Nederlandse taal, `grote
vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
% n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)
Totaal 76,0 2.466 66,2 2.026 11,1 2.117 17,2 1.052
Mannen
18-29 65,6 262 36,8 201 4,5 110 8,0 88
30-39 72,8 530 55,6 401 7,9 303 15,9 157
40+ 85,0 505 79,3 600 12,2 485 13,2 174
Vrouwen
18-29 63,1 331 51,7 240 8,9 192 19,3 176
30-39 75,6 443 67,6 238 8,5 426 16,8 208
40+ 86,7 391 82,3 344 15,9 592 22,9 245
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
De effecten van het hanteren van een beslisregel die alleen rekening houdt met de beheersing
van het Nederlands, in het vervolg aan te duiden als de 'beperkte beslisregel', lopen voor de
verschillende categorieën van Tabel 3.10 uiteen. Bij de Turken leiden ze in elk van de
onderscheiden combinaties van geslacht en leeftijd tot een reductie van de eigenlijke
doelgroep met ongeveer tien procentpunten. Bij de Marokkanen is de reductie aanzienlijk
groter, vooral in de leeftijdsklassen 18-29 jaar en 30-39 jaar. Ook bij de Surinamers en
Antillianen zijn de effecten van de beperking van de beslisregel sterk. Bij de Surinamers in de
leeftijdsklassen van 18-29 jaar en 30-39 jaar wordt de eigenlijke doelgroep gereduceerd tot
tien procent of minder van de eerste generatie. Bij de Antilliaanse vrouwen van veertig jaar en
ouder wordt de eigenlijke doelgroep bij de beperkte beslisregel gehalveerd.
De exercitie doet vermoeden dat de beperkte beslisregel die alleen de beheersing van het Nederlands als criterium kent in ieder geval voor Surinamers en Antillianen onvoldoende onderscheidend is voor achterstand. Om hier meer zicht op te krijgen is de verhouding tot de arbeidsmarkt bij de ruime en de beperkte beslisregel vergeleken.
3.5.3 Onderscheidend vermogen
Ten behoeve van de analyse van het onderscheidend vermogen van de ruime en de beperkte
beslisregel is de 'verhouding tot de arbeidsmarkt' (zie Paragraaf 3.3) teruggebracht tot twee
categorieën. In de hiervoor gepresenteerd Homalsanalyse (Tabel 3.8) is gebleken dat
personen die werken of kortdurig werkloos zijn termen van achterstand een gunstige positie
innemen. Op grond daarvan zijn deze twee categorieën voor de analyse van het
onderscheidend vermogen van de twee beslisregels samengevoegd tot de categorie
'arbeidsmarktdeelnemers'. De andere categorie krijgt de benaming 'non-participanten aan de
arbeidsmarkt' . Ze bevat personen die in een andere maatschappelijke situatie verkeren:
langdurig werklozen, arbeidsongeschikten, zij die het huishouden doen en anderen die niet
deelnemen aan de arbeidsmarkt.
Het blijkt dat het aandeel personen in de eigenlijke doelgroep dat niet deelneemt aan de
arbeidsmarkt bij de ruime beslisregel niet veel verschilt van het overeenkomstige aandeel bij
de beperkte beslisregel (Tabel 3.11). Het aandeel non-participanten onder degenen die niet
aan de eigenlijke doelgroep worden toegewezen is bij de beperkte beslisregel echter
beduidend groter dan bij de ruime beslisregel. Dit betekent dat het onderscheidend vermogen
voor maatschappelijke achterstand van de beperkte beslisregel kleiner is dan het
onderscheidend vermogen van de ruime beslisregel.
30
Oudkomers in beeld
Tabel 3.11 Non-participanten aan de arbeidsmarkt naar herkomstgroepering en doelgroepdefinitie, `grote vier' (in % van desbetreffende categorie) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
Ruime beslisregel
eigenlijke doelgroep 53,0 57,5 59,2 60,4
niet-doelgroep 20,7 17,9 25,1 26,4
Beperkte beslisregel
eigenlijke doelgroep 52,9 60,0 68,5 58,1
niet-doelgroep 32,7 34,0 32,2 33,4
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Het ziet er naar uit dat bij toepassing van de beperkte beslisregel een beduidend groter deel
van de non-participanten aan de arbeidsmarkt ten onrechte niet in de eigenlijke doelgroep
wordt opgenomen dan onder de ruime beslisregel. Tegelijkertijd is het aandeel deelnemers
aan de arbeidsmarkt dat in de eigenlijke doelgroep wordt opgenomen onder de beperkte
beslisregel niet veel groter dan onder de ruime beslisregel.
Het verschil in non-participatie tussen de eigenlijke doelgroep en de overigen is bij de ruime
beslisregel dus groter dan bij de beperkte beslisregel. Daarom verdient de ruime beslisregel
de voorkeur boven de beperkte beslisregel.
3.5.4 Werkloosheid in de beslisregel
Bij een keuze voor de ruime beslisregel worden personen die langdurig werkloos zijn, maar
die naar eigen inschatting weinig of geen moeite hebben met Nederlandse taal en die een
opleiding op, zeg, vbo-/mavo-niveau hebben niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend. Er zijn
argumenten om deze personen wel tot de eigenlijke doelgroep te rekenen. Op basis van hun
opleiding en beheersing van het Nederlands zou men verwachten dat zij op eigen kracht de
aansluiting zouden kunnen vinden, maar omdat ze langdurig werkloos zijn kan hierover toch
gerechtvaardigde twijfel bestaan.
Het opnemen van langdurig werklozen uit de eerste generatie in de eigenlijke doelgroep is te
realiseren door een uitbreiding van wat in het voorgaande de ruime beslisregel is genoemd.
De uitgebreide beslisregel wordt dan als volgt.
Tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid worden die oudkomers gerekend die
1. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in de categorieën 'soms', 'soms/vaak'
of 'altijd' vallen;
2. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in een andere categorie vallen, maar
die een opleiding op ten hoogste bao niveau hebben;
3. niet voldoen aan (1) en (2), maar die tot de langdurig werklozen (=>1jr werkloos)
behoren worden.
Personen die niet voldoen aan (1), (2) of (3) worden niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend.
Toepassing van de uitgebreide beslisregel leidt vanzelfsprekend tot een grotere eigenlijke doelgroep, maar de verschillen met de ruime beslisregel zijn niet erg groot (Tabel 3.12). In de meeste gevallen bedraagt het verschil zo'n vijf procentpunten.
31
Oudkomers in beeld
Tabel 3.12 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis van beheersing van het Nederlands,
opleiding en langdurige werkloosheid, naar leeftijd, herkomstgroepering en
geslacht, `grote vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
% n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)
Totaal 90,1 2.429 89,0 1.967 41,8 1.925 45,9 912
Mannen
18-29 80,7 249 66,3 181 29,7 91 27,6 58
30-39 84,2 520 80,2 394 31,0 281 40,1 147
40-49 92,3 222 95,0 201 36,6 265 32,9 85
50+ 97,9 283 98,0 396 57,0 186 45,2 73
Vrouwen
18-29 85,2 325 84,1 227 39,4 155 52,0 125
30-39 92,2 437 93,0 228 32,2 397 43,8 194
40-49 98,0 201 96,9 191 42,3 293 46,5 127
50+ 98,9 188 100,0 147 67,7 251 73,0 100
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
In Tabel 6.3 is de omvang van de eigenlijke doelgroep volgens de drie definities (beperkt, ruim
en uitgebreid) naast elkaar gezet.
3.6 De eigenlijke doelgroep in vergelijking
In het voorgaande zijn omschrijvingen van de doelgroep van het oudkomersbeleid die zijn
aangetroffen in beleidsstukken 'vertaald' in beslisregels voor het aanwijzen van personen die
tot de eigenlijke doelgroep van dit beleid kunnen worden gerekend. Bij deze vertaling is
uitgegaan van een aantal veronderstellingen en van een empirische analyse van relevante
kenmerken van oudkomers. Bij het vaststellen van de beslisregels zijn keuzen gemaakt en
het is de vraag of deze keuzen de juiste zijn geweest. Het resultaat kan als adequaat worden
gekwalificeerd wanneer de eigenlijke doelgroep zoals aangewezen met behulp van de
beslisregels zich op relevante kenmerken duidelijk onderscheidt van verwante
referentiegroepen. In welke mate dit het geval is vormt het onderwerp van deze paragraaf.
De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid volgens de ruime beslisregel wordt hier
vergeleken met twee referentiegroepen. De eerste referentiegroep bestaat uit personen
(hoofden van huishoudens en partners) die deel uitmaken van de eerste generatie van de
betreffende herkomstgroeperingen maar die door de beslisregel niet zijn ingedeeld bij de
eigenlijke doelgroep. In de hier gebruikte terminologie kan deze groep worden aangeduid met
de term 'overigen uit de potentiële doelgroep' of korter, maar niet geheel correct 'overige
potentiële doelgroep'.
De tweede referentiegroep bestaat uit leden (hoofden van huishoudens en partners) van de
tweede generatie, kortweg aangeduid als de 'tweede generatie'.
De kenmerken waarop deze drie groepen - de eigenlijke doelgroep, de overige potentiële doelgroep, de tweede generatie - met elkaar worden vergeleken zijn dezelfde als de kenmerken die zijn gebruikt om de eigenlijke doelgroep te identificeren: opleidingsniveau, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt (Tabellen 3.13-3.15).
In de beslisregel voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep is opgenomen dat personen met ten hoogste basisonderwijs tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend.
32
Oudkomers in beeld
Als gevolg hiervan heeft niemand van de overige eerste generatie in Tabel 3.13 een opleiding
op dit niveau.
33
Oudkomers in beeld
Tabel 3.13 Opleiding naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote
vier'
Eigenlijke doelgroep Overige 1e generatie 2e generatie
Mannen
bao of minder 81,5 0,0 16,7
vbo/mavo 7,8 43,8 28,7
mbo of hoger 10,7 56,2 54,6
n (=100%) 2.475 1.122 293
Vrouwen
bao of minder 87,3 0,0 26,2
vbo/mavo 6,3 43,2 25,4
mbo of hoger 6,4 56,8 48,4
n (=100%) 2.417 1.135 409
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Tabel 3.14 Moeite met het Nederlands naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid
en geslacht, `grote vier'
Eigenlijke doelgroep Overige 1e generatie 2e generatie
Mannen
soms-altijd 75,2 0,0 8,7
n (=100%) 2.529 1.122 367
Vrouwen
soms-altijd 69,1 0,0 21,1
n (=100%) 2.494 1.135 531
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Wat betreft opleidingsniveau is er dus een scherp onderscheid tussen de eigenlijke doelgroep
en diegenen uit de eerste generatie die niet tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend. Ook
de tweede generatie is veel hoger opgeleid dan de eigenlijke doelgroep, maar van de tweede
generatie heeft nog een substantieel deel een opleiding op het laagste niveau. Bij de vrouwen
geldt dit zelfs voor een kwart van de tweede generatie.
Ten aanzien van de beheersing van het Nederlands is het beeld vergelijkbaar met dat van de
opleiding. De beslisregel plaatst iedereen die 'soms' tot 'altijd' moeite met het Nederlands
heeft in de eigenlijke doelgroep, zodat van de overigen uit de eerste generatie niemand moeite
heeft met het Nederlands. Van de tweede generatie heeft bij de mannen iets minder dan tien
procent en bij de vrouwen iets meer dan twintig procent zoveel moeite met de Nederlandse
taal dat alleen al daarom achterstand dreigt.
Tenslotte de verhouding tot de arbeidsmarkt. Ook hier onderscheidt de eigenlijke doelgroep
zich op de gewenste wijze van de twee overige groeperingen. Van de eigenlijke doelgroep
participeert een veel groter deel niet aan de arbeidsmarkt. Bij de mannen komt dit vooral tot
uitdrukking in hogere aandelen arbeidsongeschikten en langdurig werklozen onder de
eigenlijke doelgroep. Bij de vrouwen bestaat de eigenlijke doelgroep voor een veel groter deel
uit vrouwen die het huishouden doen.
34
Oudkomers in beeld
Tabel 3.15 Verhouding tot de arbeidsmarkt naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier' Eigenlijke doelgroep Overige 1e generatie 2e generatie
Mannen
werkloos lang 11,5 5,4 5,9
arbeidsongeschikt 17,4 4,3 2,0
huishouden 1,4 0,5 0,6
studie 0,6 0,3 11,3
vut/pensioen 4,3 1,6 0,3
overig non-participatie 11,4 2,9 4,2
werkloos kort 2,0 2,4 3,1
werkend 51,4 82,6 72,6
n (=100%) 2.387 1.103 354
Vrouwen
werkloos lang 5,9 6,3 5,6
arbeidsongeschikt 5,7 4,7 1,6
huishouden 61,0 16,1 21,7
studie 0,9 1,2 10,0
vut/pensioen 1,0 0,6 0,2
overig non-participatie 5,1 4,8 3,8
werkloos kort 1,6 2,3 2,8
werkend 18,8 64,0 54,2
n (=100%) 2.316 1.092 498
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Uit de hier gepresenteerde gegevens blijkt dat personen uit de eerste generatie die door de
opgestelde beslisregel worden ingedeeld in de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid
zich op kenmerken die voor dit beleid van belang zijn duidelijk onderscheiden van oudkomers
die niet tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend. Tegelijk is duidelijk geworden dat
achterstand onder allochtonen niet ophoudt bij de eerste generatie. Ook substantiële delen
van de tweede generatie zijn in relevante achterstandskenmerken niet te onderscheiden van
de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid.
3.7 Nieuwe etnische groepen
Tot het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw bestond de migrantenbevolking uit niet-
westerse landen voor tachtig tot negentig procent uit de vier groepering die in het voorgaande
zijn besproken. In het laatste decennium is echter een omvangrijke migratie uit andere niet
westerse landen op gang gekomen. Zij vormen inmiddels bijna een derde van de totale
minderhedenbevolking. De Irakezen zijn met 33 duizend personen de grootste groep. Behalve
de Irakezen zijn er nog vier andere groepering met meer dan 20 duizend personen:
Somaliërs, Iraniërs, Bosniërs en Afghanen. Het overgrote deel van de personen uit deze
groepen is als asielzoeker naar ons land gekomen. Het totaal van de genoemde vijf groepen
heeft intussen het aantal van 100 duizend ver overschreden. Vrijwel al deze nieuwe migranten
behoren tot de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid.
Voor de opzet van het oudkomersbeleid is het van belang te weten welk deel van de oudkomers uit deze nieuwe etnische groepen tot de eigenlijke doelgroep van dit beleid moet worden gerekend. Anders dan voor de vier 'klassieke' minderheidsgroeperingen zijn er over de nieuwe groeperingen geen gegevens uit periodiek onderzoek beschikbaar. Op zeer kleine schaal zijn er wel lokale gegevens over vluchtelingen en verblijfsgerechtigden verzameld, maar deze bieden onvoldoende aanknopingspunten voor een schatting van de eigenlijke
35
Oudkomers in beeld
doelgroep van het oudkomersbeleid op basis van de hier ontwikkelde systematiek. Eerst
onlangs is hier enige verandering in gekomen door het onderzoek van het ITS onder vijf
nieuwe groepen (Van Tillaart et al., 2000). Drie daarvan zijn afkomstig uit Azië: Afghanen,
Iraniërs en Vietnamezen. De twee andere groepen komen uit Afrika: Ethiopiërs/Eritreërs en
Somaliërs. Bij de personen uit deze groepen is een groot aantal gegevens verzameld over de
sociaal-economische positie, de participatie aan onderwijs en arbeid, inkomen en sociale
contacten, huisvesting en beleving van de Nederlandse samenleving. Ook zijn vragen gesteld
over de taalvaardigheid in het Nederlands.
De gegevens in het ITS-onderzoek bieden de mogelijkheid om wat hiervoor is aangeduid als
de ruime beslisregel voor het opsporen van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid
toe te passen op de Afghanen, Iraniërs, Ethiopiërs/Eritreërs en Somaliërs. Voor de ruime
beslisregel is informatie nodig over de beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau
van de betrokken oudkomers. De beheersing van het Nederlands is in het ITS op een
enigszins andere wijze vastgesteld dan in de SPVA. Aan de respondenten is gevraagd om in
vijf categorieën aan te geven hoe goed hun beheersing van de Nederlandse taal is. De
categorieën variëren van 'goed' tot 'niet of zeer slecht'. Er zijn vier taalgebruikssituaties
voorgelegd: verstaan/begrijpen, spreken, lezen en schrijven. In de SPVA is gevraagd naar
moeite met het Nederlands bij het lezen van de krant en in gesprekken met Nederlanders.
Om een zo groot mogelijke overeenstemming te realiseren in de toepassing van de
beslisregel is voor de nieuwe groepen gebruik gemaakt van de gegevens over spreken,
verstaan en lezen. De gemiddelde score hierop is omgezet in een dichotomie. Een
gemiddelde score die overeenkomt met de categorieën 'niet/zeer slecht', 'slecht' en 'redelijk'
is gebruikt als het eerste criterium om personen in te delen bij de eigenlijke doelgroep (Tabel
3.16). Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze categorieën overeenkomen met de categorieën
'altijd' tot 'soms' van de variabele 'problemen met het Nederlands' in de SPVA.
Ten aanzien van het opleidingsniveau zijn de categorieën die voor de beslisregel zijn gebruikt
in het ITS-materiaal op eenvoudige wijze te reconstrueren. De verdeling van de vier nieuwe
groepen over de drie categorieën - 'ten hoogste basisonderwijs', 'vbo/mavo' en 'mbo of
hoger'- is weergegeven in Tabel 3.16.
In vergelijking tot de oudkomers onder de Turken en Marokkanen is de beheersing van het
Nederlands in de nieuwe etnische groepen opmerkelijk goed. Tussen de 40 en 60 procent van
degenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt zegt het Nederlands goed tot zeer goed
te verstaan en te spreken. In het ITS-onderzoek is nagegaan wat de waarde is van dit eigen
oordeel door de taalvaardigheid in het Nederlands ook te laten beoordelen door de interviewer.
Het blijkt dat de oordelen van de interviewer redelijk overeenkomen met het eigen oordeel van
de geï nterviewde.
Tabel 3.16 Beheersing van het Nederlands en opleidingsniveau onder nieuwe etnische
groepen naar herkomstgroepering, 2000 (%)
Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs
Beheersing Nederlands
niet/redelijk 58,2 40,9 57,7 36,8
goed/zeer goed 41,8 59,1 42,3 63,2
n (=100%) 98 110 111 117
Opleiding
bao of minder 8,9 12,7 27,5 17,0
vbo/mavo 3,3 12,7 23,5 18,8
mbo of hoger 87,8 74,5 49,0 64,3
n (=100%) 90 110 102 112
36
Oudkomers in beeld
Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.
De goede beheersing van het Nederlands bij een groot deel van de nieuwe groepen zal
ongetwijfeld te maken hebben met hun relatief hoge opleidingsniveau. In elk van de groepen
heeft de overgrote meerderheid een of andere vorm van voortgezet onderwijs voltooid. Bij de
Somaliërs is het aandeel zeer laag opgeleiden nog het hoogst, maar ook van hen heeft bijna
driekwart een opleiding op tenminste het niveau van het voorbereidend beroepsonderwijs.
Met de gegevens over beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau is bepaald wie van de deelnemers aan het ITS-onderzoek tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid behoort. Daarbij is eerst gekeken naar de beheersing van het Nederlands. Wie dit naar eigen oordeel niet tot redelijk beheerst is tot de doelgroep gerekend. Vervolgens zijn daar personen aan toegevoegd met een opleiding op het niveau van ten hoogste het basisonderwijs. Deze werkwijze is vergelijkbaar met de toepassing van de ruime beslisregel bij de deelnemers aan het SPVA-onderzoek (zie Paragraaf 3.6).
Tussen de onderscheiden herkomstgroeperingen is er nogal wat variatie in de aandelen
personen die bij de eigenlijke doelgroep worden ingedeeld (Tabel 3.17). Hun aandeel is met
meer dan 70 procent het grootst onder de Somaliërs. Ook van de Afghanen wordt aanzienlijk
meer dan de helft tot de eigenlijke doelgroep gerekend. Onder de Iraniërs en Ethiopiërs is het
aantal personen dat voldoet aan de criteria die voor de eigenlijke doelgroep zijn gehanteerd
geringer.
In alle gevallen geldt dat van de vrouwen een groter deel in de eigenlijke doelgroep terecht
komt dan van de mannen. Meestal zijn de verschillen echter niet erg groot. Dat geldt niet voor
de Ethiopiërs/Eritreërs. Bij hen is het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder de vrouwen
meer dan twee keer zo groot als onder de mannen. Er zijn ook duidelijke verschillen in
samenhang met leeftijd. Van de jongeren wordt een beduidend kleiner aandeel bij de eigenlijke
doelgroep ingedeeld dan van de hogere leeftijdsklassen.
Tabel 3.17 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, 2000 (in % van de vermelde subcategorieën) Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs
Totaal 63,3 49,1 72,1 41,0 n (=100%) 98 110 111 117
Mannen 63,5 42,0 68,1 25,0 n (=100%) 52 50 72 64
Vrouwen 65,1 54,5 78,8 59,6 n (=100%) 43 55 33 52
15-29 jaar 44,4 34,1 66,0 30,0
n (=100%) 27 29 47 30
30-39 jaar 71,4 45,5 77,6 35,9
n (=100%) 28 33 49 39
40+ jaar 60,5 72,5 75,0 51,1
n (=100%) 43 40 12 24
Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.
37
Oudkomers in beeld
3.8 Prioritaire categorieën binnen de eigenlijke doelgroep
Een redelijke beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving
is voor alle oudkomers van belang. Toch kunnen er redenen zijn om de inburgering van
bepaalde groepen en een hogere urgentie toe te kennen. Bij de start van het oudkomersbeleid
zijn twee zogeheten prioritaire categorieën aangewezen: opvoeders en werkzoekenden. Een
belangrijke overweging om prioriteit te geven aan specifieke categorieën oudkomers vormden
de aanvankelijk beperkte middelen. Prioriteit voor bepaalde groepen onder de oudkomers kan
ook op meer inhoudelijke gronden worden bepleit. Welke dat zijn wordt in deze paragraaf
aangegeven. Vervolgens wordt per categorie een schatting gegeven van hun aandeel in de
eerste generatie van de hier onderscheiden herkomstgroeperingen.
Niet alle opvoeders en werklozen die deel uitmaken van de eerste generatie van de hier
onderzochte groeperingen behoren tot de eigenlijke doelgroep zoals die in het voorgaande is
afgeleid. Het ligt voor de hand om degenen die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren bij het
schatten van de omvang van de prioritaire groep buiten beschouwing te laten. Daarom
worden in deze paragraaf ook de aandelen gepresenteerd van de ouders en werklozen die tot
de eigenlijke doelgroep behoren.
3.8.1 Opvoeders
Een overweging om bij de inburgering van oudkomers prioriteit te bepleiten voor opvoeders is
te vinden in het specifieke karakter van het proces van minderheidsvorming onder migranten.
Een van de onderscheidende kenmerken van minderheidsvorming is hierin gelegen dat de
achterstandspositie van generatie op generatie wordt 'doorgegeven'. Wanneer het lukt om dit
patroon van het generatiegewijs doorgeven van achterstand te doorbreken kan het proces van
minderheidsvorming mogelijk worden gestopt.
Kinderen van migranten die in een achterstandspositie verkeren lopen zelf ook het risico in
zo'n positie te geraken omdat hun ouders onvoldoende zijn toegerust om hen voor te bereiden
op de eisen die de Nederlandse samenleving stelt. Oudkomers die de Nederlandse taal slecht
beheersen en die weinig kennis hebben van de Nederlandse wereld waarin hun kinderen
moeten opgroeien kunnen hun kinderen weinig ondersteuning geven in hun schoolloopbaan.
Als gevolg hiervan is het risico groot dat de schoolresultaten van deze kinderen achterblijven
bij hun mogelijkheden. Daarmee is de eerste stap gezet op het pad dat naar
maatschappelijke achterstand voert.
Op grond van deze gedachtegang kan worden beargumenteerd dat de inburgering van
oudkomers met jonge kinderen een zekere prioriteit zou dienen te krijgen. In het
oudkomersbeleid is deze groep dan ook aangewezen als een van de twee prioritaire groepen.
De vraag is nu welk deel van de eerste generatie uit de vier grootste
minderheidsgroeperingen tot deze prioritaire groep moet worden gerekend.
In de SPVA is het niet goed mogelijk te bepalen welke hoofden van huishoudens en partners
opvoeders zijn van schoolgaande kinderen. Wel is het bekend of er in het huishouden
inwonende kinderen zijn. Dit gegeven is hier genomen als een benadering voor de
aanwezigheid van schoolgaanden in het huishouden en daarmee als een benadering van de
opvoeders. Vervolgens is uitgezocht welk deel van de potentiële doelgroep behoort tot de
opvoeders (Tabel 3.18).
Bij de presentatie in Tabel 3.18 is alleen gekeken welk deel van de potentiële doelgroep tot de
opvoeders behoort, er is niet gelet op de aanwezigheid van achterstandskenmerken bij deze
opvoeders. Doet men dit wel dan leidt dit vooral bij Surinamers en Antillianen in de meeste
gevallen tot veel lager percentages (Tabel 3.19).
38
Oudkomers in beeld
Tabel 3.18 Oudkomers met kinderen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, `grote vier' (in % van de potentiële doelgroep) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)
Mannen
18-29 70,0 263 35,3 204 31,8 110 18,7 91
30-39 88,1 531 71,8 404 65,7 306 42,4 158
40-49 87,0 223 76,5 204 68,7 284 60,9 92
50+ 66,8 283 77,1 401 48,3 203 42,2 83
Vrouwen
18-29 84,3 332 70,2 242 50,0 194 49,7 177
30-39 94,4 443 89,5 238 80,6 434 74,5 208
40-49 90,2 204 90,5 199 80,3 314 71,7 138
50+ 58,6 191 75,5 147 31,1 283 36,1 108
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Tabel 3.19 Oudkomers met kinderen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar
herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke
doelgroep)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
% n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)
Mannen
18-29 53,3 255 26,4 201 9,2 109 1,1 90
30-39 71,5 526 56,6 399 16,7 288 17,0 153
40-49 80,6 222 71,6 201 21,2 274 19,1 89
50+ 65,4 283 76,2 399 22,7 198 18,5 81
Vrouwen
18-29 72,9 329 64,0 239 17,2 186 26,2 172
30-39 87,0 438 82,0 228 24,3 407 31,5 200
40-49 87,6 202 86,5 193 29,2 298 34,6 130
50+ 57,1 189 75,5 147 14,7 278 24,1 108
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
De percentages in Tabel 3.19 gaan over opvoeders die deel uitmaken van de eigenlijke
doelgroep. Ze zijn gepercenteerd op alle hoofden en partners die tot de eerste generatie
behoren.
3.8.2 Werklozen
Deelname aan arbeid geldt als de belangrijkste voorwaarde voor de structurele integratie van
migranten in de Nederlandse samenleving. Het begrip minderheden in de thans gebruikelijk
betekenis van een maatschappelijke achterstandsgroep is pas geï ntroduceerd toen eind
jaren zeventig de werkloosheid onder de toenmalige gastarbeiders om zich heen begon te
grijpen. Evenredige deelname aan arbeid door minderheden is een van de centrale
doelstellingen van het minderhedenbeleid, toch is ook bij de huidige krapte op de arbeidsmarkt
de werkloosheid onder de minderheden nog vele malen groter dan onder de autochtone
bevolking. Niet alleen leden van de 'klassieke' minderheidsgroeperingen ondervinden grote
moeilijkheden bij het verkrijgen van werk, van de 'nieuwe' groepen lukt het slechts weinigen
passend werk te vinden. De werkloosheid onder deze groepen is nog aanzienlijk hoger dan
onder Turken en Marokkanen.
Een van de oorzaken van de problematische positie van de minderheden op de arbeidsmarkt
is erin gelegen dat de oudkomers uit deze groeperingen de Nederlandse taal onvoldoende
39
Oudkomers in beeld
machtig zijn en onvoldoende kennis hebben van het reilen en zeilen van de Nederlandse
samenleving. Dat zijn precies de aspecten waar het oudkomersbeleid zich op richt en
daarom is prioriteit voor werklozen onder de oudkomers gerechtvaardigd.
In vergelijking met de opvoeders vormt de groep werklozen vormt een betrekkelijk klein deel
van de oudkomers (Tabel 3.20).
In geen van de subgroepen die in Tabel 3.20 worden onderscheiden komt het percentage
werklozen substantieel boven de twintig procent. Daarbij moet overigens wel worden bedacht
dat een veel groter deel van de oudkomers weliswaar niet werkloos is, maar wel afhankelijk
van een bijstands- of wao-uitkering. In de meeste gevallen zijn de aandelen werklozen onder
de Turken en Marokkanen beduidend hoger dan onder de Surinamers en Antillianen. Zou men
alleen werklozen die tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid behoren tot een
prioritaire groep willen rekenen dan worden de percentages vooral onder de jongeren kleiner
(Tabel 3.21).
Tabel 3.20 Langdurig en kortdurig werklozen naar herkomstgroepering, leeftijd en
geslacht, 'grote vier' (in % van de potentiële doelgroep)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
% lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n
Mannen
18-29 12,7 4,6 260 15,7 5,6 198 7,3 2,7 110 4,7 1,2 86
30-39 12,9 2,3 518 11,8 3,3 400 5,0 2,3 300 8,2 3,8 158
40-49 12,8 0,9 218 15,7 0,5 198 4,9 0,7 283 4,3 3,3 92
50+ 5,5 0,8 254 6,2 0,0 353 5,5 1,2 163 1,4 1,4 70
Vrouwen
18-29 5,6 2,5 323 4,3 1,3 230 4,7 5,3 190 8,8 2,9 171
30-39 6,7 2,4 418 5,6 1,3 234 6,8 1,2 427 10,2 2,4 205
40-49 6,7 0,5 194 5,9 2,1 188 6,2 2,0 305 7,5 2,2 134
50+ 1,2 0,0 164 0,0 0,0 137 5,6 0,5 196 7,0 2,3 86
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
Tabel 3.21 Langdurig en kortdurig werklozen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar
herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke
doelgroep)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
% lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n
Mannen
18-29 10,0 3,5 260 10,8 2,6 194 2,7 0,0 110 2,4 0,0 85
30-39 11,3 2,3 521 9,8 2,8 399 2,3 0,3 301 4,4 1,3 158
40-49 12,4 0,9 218 14,6 0,5 198 2,8 0,4 283 1,1 1,1 91
50+ 5,5 0,4 254 6,2 0,0 353 4,6 0,6 173 1,3 0,0 75
Vrouwen
18-29 4,6 1,2 323 3,0 1,3 230 1,6 1,6 191 3,4 0,0 171
30-39 6,5 2,4 418 3,8 1,3 234 2,6 0,2 428 4,5 1,5 201
40-49 6,2 0,5 194 5,8 2,1 189 2,9 1,3 308 5,9 0,0 135
50+ 1,2 0,0 164 0,0 0,0 137 1,9 0,0 216 3,2 1,1 93
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
3.8.3 Werklozen én opvoeders
Tussen opvoeders en werklozen als prioritaire groepen bestaat een zekere overlap. Sommige
opvoeders zijn werkloos, sommige werklozen voeden kinderen op. Voor een bepaling van de
omvang van de twee prioritaire groepen tezamen kan men dus niet de percentages van de
40
Oudkomers in beeld
opvoeders en de werklozen optellen. Dat kan op eenvoudige wijze door een
gemeenschappelijke prioritaire groep samen te stellen met eerst alleen de opvoeders die tot
de eigenlijke doelgroep behoren en daar vervolgens de werklozen uit de eigenlijke doelgroep
aan toe te voegen. Het aandeel van de aldus gevormde prioritaire groep in de eerste generatie
vormt vervolgens weer de basis voor het schatten van de omvang ervan. Tabel 3.22 geeft de
bijbehorende percentages.
Tabel 3.22 Aandeel prioritaire doelgroep op basis van opvoeders én langdurig werklozen
in eigenlijke doelgroep naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote
vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
% n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)
Totaal 75,4 2.412 71,0 1.965 23,1 1.952 25,2 999
Mannen
18-29 57,5 254 34,9 192 12,0 108 3,6 84
30-39 72,6 525 60,7 397 18,1 287 19,6 153
40-49 84,2 222 74,5 200 22,6 274 19,3 88
50+ 69,3 270 81,7 377 30,6 173 21,1 76
Vrouwen
18-29 74,1 328 66,7 234 20,0 180 26,5 170
30-39 88,1 436 83,3 228 25,0 404 32,8 198
40-49 88,6 201 89,6 192 29,7 296 36,9 130
50+ 63,0 173 77,6 143 19,3 223 28,9 97
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
3.8.4 Categorieën binnen de prioritaire groep
De prioritaire groep bestaat uit opvoeders en werklozen uit de eigenlijke doelgroep, maar hoe
het is gesteld met de verhouding tot de arbeidsmarkt van de opvoeders is bij de afleiding van
de prioritaire groep uit het zicht verdwenen. Welk deel van de opvoeders die tot de prioritaire
groep worden gerekend werkt, is werkloos of neemt niet deel aan de arbeidsmarkt? Tabel
3.23 geeft hierover uitsluitsel.
Zoals kon worden verwacht zijn er grote verschillen tussen de herkomstgroeperingen en
tussen de mannen en de vrouwen. Het aandeel werkenden onder de opvoeders is bij de
Turken en Marokkanen veel geringer dan bij de Surinamers en Antillianen. Het overgrote deel
van de Turkse en Marokkaanse moeders neemt niet deel aan de arbeidsmarkt. Bij de
Surinaamse en Antilliaanse moeders is een veel groter deel actief op de arbeidsmarkt.
Tabel 3.23 Eigenlijke en prioritaire doelgroep naar subcategorieën, herkomstgroepering en
geslacht, 'grote vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen
Opvoeders
werkend 54,7 17,2 49,5 7,5 72,9 38,4 65,3 22,8
werkloos 14,9 7,0 14,1 4,3 5,6 9,6 12,1 12,9
overig 30,3 75,8 36,4 88,2 21,5 52,0 22,7 64,3
n (=100%) 845 862 691 603 155 243 57 172
Niet-opvoeders
werkloos 12,1 5,8 16,9 9,3 16,4 5,7 10,0 7,2
overig 87,9 94,2 83,1 90,7 83,6 94,3 90,0 92,8
n (=100%) 215 133 249 101 111 132 64 70
Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.
41
Oudkomers in beeld
3.8.5 Werkloosheid onder de nieuwe etnische groepen
De uitgangspositie van de oudkomers onder de nieuwe groepen is een andere dan die van de
klassieke migrantengroeperingen. In de eerste plaats zijn de nieuwe groepen veel korter in
Nederland en in de tweede plaats moet de gezinshereniging bij hen nog grotendeels op gang
komen. Daarom valt er veel voor te zeggen om bij deze groeperingen binnen de eigenlijke
doelgroep geen verdere prioritering te hanteren. Zou men hier toch voor kiezen dan is
werkloosheid wellicht het zinvolste criterium. Daarbij moet worden opgemerkt dat de
beschikbare gegevens het niet toelaten om hier onderscheid te maken tussen lang- en
kortdurige werkloosheid.
Hiervoor is al opgemerkt dat vluchtelingen en asielzoekers zelfs in de huidige krappe
arbeidsmarkt moeilijk aan passend werk kunnen komen. De werkloosheidspercentages onder
de nieuwe groepen zijn dan ook draconisch hoog (Tabel 3.24). De Iraniërs spannen de kroon
met een werkloosheidspercentage van ruim 45. De Somaliërs en Afghanen blijven daar
echter niet ver bij achter. Alleen bij de Ethiopiërs is het werkloosheidspercentage duidelijk
lager.
Bij de beoordeling van de toch al zeer hoger werkloosheidspercentages moet nog worden
bedacht dat een deel van degenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt nog niet op
zoek is gegaan naar werk.
De bijzondere situatie van de nieuwe groepen wordt in Tabel 3.24 nog eens bevestigd in de
werkloosheidsverschillen tussen de eigenlijke doelgroep en degenen die hier niet toe worden
gerekend. De kansen op werk van personen uit de eigenlijke doelgroep zijn weliswaar
beduidend geringer, maar ook onder degenen die de Nederlandse taal goed spreken en die
een behoorlijke opleiding hebben is nog een vijfde tot een derde werkloos. Wellicht speelt
hierbij een rol dat de meting van de taalvaardigheid in het Nederlands voor het niveau van de
banen waar deze beter opgeleide migranten zicht op richten te onnauwkeurig is.
Hoe dit ook zij, men kan zich afvragen of de ruime beslisregel voor de nieuwe groepen wel
een passende keuze is. Wellicht sluit de uitbreiding van de ruime beslisregel met het
criterium werkloosheid die in Paragraaf 3.5 voor de SPVA-groeperingen is verkend beter aan
bij de specifieke maatschappelijke situatie van de nieuwe groepen.
De keuze voor de uitgebreide beslisregel voor de nieuwe etnische groepen heeft gevolgen voor de aard van de inburgering. Om bij de beter opgeleiden onder de nieuwe etnische groepen effect te sorteren zal het inburgeringsprogramma wat betreft inhoud en niveau moeten aansluiten bij hun specifieke vaardigheden en hun specifieke achtergrond.
Anders dan bij de Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen leidt het opnemen van het
criterium werkloosheid bij de nieuwe groepen tot een aanzienlijke uitbreiding van het aandeel
van de eigenlijke doelgroep (Tabel 3.25). De Afghanen worden nu bijna allen tot de eigenlijke
doelgroep gerekend en van de Ethiopiërs behoort bij deze uitgebreide beslisregel ruim meer
dan de helft tot de eigenlijke doelgroep.
In elk van de groeperingen geldt dat van de vrouwen een wat groter deel tot de eigenlijke
doelgroep behoort dan van de mannen. De verschillen blijven in drie van de vier groepen
beperkt tot zo'n tien procentpunten, maar bij de Ethiopiërs is het verschil twintig
procentpunten. Naar leeftijd zijn er geen grote verschillen.
Tabel 3.24 Werkloosheid onder nieuwe etnische groepen naar herkomstgroepering en doelgroep van het oudkomersbeleid (%) Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs
Eigenlijke doelgroep 41,9 55,6 46,3 29,2 n (=100%) 62 54 80 48
42
Oudkomers in beeld
Overigen 30,6 35,7 26,7 20,3 n (=100%) 36 56 30 69
Totaal 37,8 45,5 40,9 23,9 n (=100%) 98 110 110 117
Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.
43
Oudkomers in beeld
Tabel 3.25 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid onder de nieuwe etnische
groepen volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar
herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, (in % van de vermelde
subcategorieën)
Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs
Totaal 90,8 75,5 84,5 60,7 n (=100%) 98 110 110 117
Mannen 86,5 72,0 81,7 51,6 n (=100%) 52 50 71 64
Vrouwen 97,7 78,2 90,9 71,2 n (=100%) 43 55 33 52
15-29 jaar 81,5 79,3 82,6 63,3
n (=100%) 27 29 46 30
30-39 jaar 96,4 66,7 85,7 51,3
n (=100%) 28 33 49 39
40+ jaar 95,0 79,1 91,7 66,0
n (=100%) 40 43 12 47
Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.
Voor de subgroepen overig Azië en overig Afrika zijn aan de hand van de data in Tabel 3.24
verdeelsleutels vastgesteld voor de omrekening van potentieel naar eigenlijk. Aangezien is
afgezien van een nadere prioritering geldt dat de prioritaire doelgroep voor deze categorieën
samenvalt met de eigenlijke doelgroep.
Bij gebrek aan enig ander materiaal zijn de (gemiddelde) waarden voor overig Azië en overig
Afrika vervolgens ook (indicatief) gehanteerd voor de groep Oost-Europa (Tabel 3.26).
Op grond van hun doorgaans langdurige aanwezigheid in Nederland en daarmee gerelateerde mate van inburgering is ten slotte besloten om de groep Zuid-Europa en overig Latijns Amerika uit te sluiten van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid4.
Tabel 3.26 Aandeel eigenlijke doelgroep volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief
werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, overige
doelgroep, (%)
Oost-Europa Overig Azië Overig Afrika
Mannen
18-29 72 77 67
30-39 70 78 63
40+ 78 83 72
Vrouwen
18-29 83 85 81
30-39 81 86 76
40+ 90 92 88
Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.
4 Dit wil overigens niet uitsluiten dat specifieke categorieën binnen deze subgroepen (zoals ouderen) alsnog
tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid kunnen worden gerekend.
44
Oudkomers in beeld
3.9 Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk is een poging gedaan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid nader
te omschrijven. Enkele begrippen die in beleidsstukken worden gebruikt om de eigenlijke
doelgroep aan te duiden zijn daarbij als vertrekpunt genomen. Maatschappelijke achterstand
of preciezer gezegd, het risico op maatschappelijke achterstand, is gekozen als het
kernbegrip. Ten behoeve van de bepaling van de eigenlijke doelgroep van het
oudkomersbeleid is maatschappelijke achterstand geoperationaliseerd met de aspecten
'beheersing van de Nederlandse taal', 'opleidingsniveau' en 'verhouding tot de arbeidsmarkt'.
Aannemelijk is gemaakt is dat deze aspecten onderling nauw op elkaar betrokken zijn. Wat ze
gemeenschappelijk hebben is te gebruiken als een maatlat voor (het risico op)
maatschappelijke achterstand. De analyse maakt het mogelijk de bijdrage van onderscheiden
posities op de aspecten nader te bepalen, zodat men kan aangeven bij welke mate van
beheersing van het Nederlands en bij welk opleidingsniveau en welk type verhouding tot de
arbeidsmarkt het achterstandrisico groter dan wel kleiner is.
De uitkomsten van de analyse van de verschillende aspecten van `achterstand zijn gebruikt
om een drietal beslisregels voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep van
het oudkomersbeleid op te stellen: een beperkte beslisregel die alleen uitgaat van de
beheersing van het Nederlands, een ruime beslisregel die daarnaast ook rekening houdt met
het opleidingsniveau en een uitgebreide beslisregel die daarenboven werklozen toerekent tot
de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Er zijn redenen om de voorkeur te geven
aan de ruime beslisregel.
Bij toepassing van de ruime beslisregel wordt 66 procent van de oudkomers uit de vier
grootste allochtone groeperingen tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid
gerekend. De zeggingskracht van dit overall percentage is overigens beperkt omdat er grote
verschillen zijn tussen herkomstgroeperingen. Het aandeel van eigenlijke doelgroep is onder
Turken en Marokkanen veel groter dan onder Surinamers en Antillianen. Binnen de
onderscheiden herkomstgroeperingen zijn er soms aanzienlijke verschillen in samenhang
met geslacht en leeftijd.
De eigenlijke doelgroep die wordt gevormd bij toepassing van de ruime beslisregel
onderscheidt zich op relevante aspecten duidelijk van de oudkomers die niet aan de eigenlijke
doelgroep worden toegewezen. Deze laatste oudkomers hebben ten aanzien van de
beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau een wat gunstiger profiel dan de
tweede generatie uit de betreffende groeperingen. Rekening houdend met het gegeven dat
van de tweede generatie een relatief groot deel nog op school zit, is er ten opzichte van de
oudkomers die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren weinig verschil in de verhouding tot de
arbeidsmarkt.
In het tot dusverre gevoerde oudkomersbeleid zijn opvoeders en werklozen als prioritaire
categorieën onderscheiden. Daar zijn goede argumenten voor, maar bij de Turken en
Marokkanen omvatten de prioritaire categorieën tezamen de overgrote meerderheid van de
eigenlijke doelgroep. Bij de Surinamers en Antillianen resulteren de prioritaire categorieën wel
in een aanzienlijke reductie van de groepsomvang.
De tot hiertoe besproken conclusies betreffen uitsluitend de oudkomers uit de vier grootste
allochtone groepering. Vastgesteld kan worden dat de resultaten van de bij deze groeperingen
ontwikkelde systematiek bevredigend zijn. De toepassing ervan op de zogeheten nieuwe
etnische groepen levert minder goede resultaten op. Dat komt doordat de verhouding tot de
arbeidsmarkt bij deze groepen vooralsnog in mindere mate afhankelijk lijkt te zijn van het
45
Oudkomers in beeld
opleidingsniveau en de beheersing van het Nederlands dan bij de klassieke
migrantengroeperingen. De werkloosheid onder de eigenlijke doelgroep volgens de ruime
beslisregel is bij de nieuwe groepen groter dan de werkloosheid onder degenen die niet tot de
eigenlijke doelgroep behoren, maar ook onder deze laatste groep is werkloosheid nog
alarmerend hoog. Op grond hiervan valt te overwegen om voor de nieuwe groepen te kiezen
voor de uitgebreide beslisregel. Daarin worden personen die werkloos zijn, ongeacht hun
beheersing van het Nederlands of hun opleiding tot de eigenlijke doelgroep gerekend. Een
dergelijke keuze heeft gevolgen voor het inburgeringsprogramma. Om ook voor de beter
opgeleiden uit de nieuwe etnische groepen effectief te kunnen zijn dient het programma naar
inhoud en niveau afgestemd te zijn op de specifieke vaardigheden en de specifieke
achtergrond van deze categorie oudkomers.
46
Oudkomers in beeld
47
Oudkomers in beeld
4. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE EIGENLIJKE
DOELGROEP
4.1 Van potentiële naar eigenlijke en prioritaire doelgroep
In aansluiting op het vorige hoofdstuk is per herkomstland gekozen voor een benadering van
het aandeel van de eigenlijke doelgroep in de potentiële doelgroep. Daarbij is een onderscheid
gemaakt tussen de zogenaamde klassieke migrantengroepen (geboortelanden Turkije,
Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen inclusief Aruba) en de zogenaamde nieuwe
migrantengroepen (geboortelanden Zuid-Europa, Oost-Europa, overig Latijns Amerika, overig
Azië en overig Afrika).
Voor de klassieke migrantengroepen behoort iemand tot de actuele doelgroep indien hij of zij
18 jaar of ouder is en onvoldoende de Nederlandse taal beheerst of over onvoldoende
opleiding beschikt. Binnen de actuele doelgroep is vervolgens nog een onderscheid gemaakt
tussen personen die met voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsprogramma en
zij die niet tot de zogenoemde prioritaire groep behoren. Dit onderscheid is uitgevoerd aan de
hand van het criterium wel of geen opvoeder en het criterium werksituatie. In onderstaand
schema is een en ander samenvattend in beeld gebracht.
48
Oudkomers in beeld
Voor de nieuwe migrantengroepen behoort iemand tot de actuele doelgroep indien hij of zij in
de categorie Oost-Europa, overig Azië of overig Afrika valt, 18 jaar of ouder is en onvoldoende
de Nederlandse taal beheerst of over onvoldoende opleiding beschikt of werkloos is. Binnen
de actuele doelgroep is verder geen nadere prioritering aangebracht zodat de eigenlijke
doelgroep hier samenvalt met de prioritaire doelgroep. Het onderstaande schema vat een en
ander samen.
4.2 Operationalisatie van de criteria
Aan de hand van de aandelen naar leeftijd, geslacht en herkomstland zoals besproken in het
vorige hoofdstuk, is op basis van de potentiële doelgroep (zie Hoofdstuk 2) de omvang van de
eigenlijke en de prioritaire doelgroep berekend. Voor de zogenaamde grote vier (Turkije,
Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba) is daarbij gebruik gemaakt van de
ruime beslisregel. Voor Oost-Europa, overig Azië en overig Afrika is daarentegen de
uitgebreide beslisregel gehanteerd. Een nadere prioritering heeft bij deze laatstgenoemde
groepen niet plaatsgevonden zodat de eigenlijke doelgroep voor deze categorieën samenvalt
met de prioritaire doelgroep. Ten slotte wordt herhaald dat besloten is de groepen Zuid-
Europa en overig Latijns Amerika uit te sluiten van de eigenlijke doelgroep van het
oudkomersbeleid.
49
Oudkomers in beeld
4.3 Herkomst, geslacht, leeftijd en burgerlijke staat
In Grafiek 4.1 wordt per herkomstgroep een beeld gegeven van de mate van reductie die
optreedt in het traject potentieel eigenlijk prioritair. In dit traject loopt de totale doelgroep
terug van 957 duizend (potentieel), via 544 duizend (eigenlijk) tot 465 duizend (prioritair).
Omdat de groepen Zuid-Europa en overig Latijns Amerika niet tot de eigenlijke doelgroep laat
staan de prioritaire doelgroep worden gerekend is uiteraard de reductie voor deze groepen het
grootst. Gezien de doorgaans goede beheersing van de Nederlandse taal is het voorts niet
verwonderlijk dat de reductie voor de groep Suriname en de groep Nederlandse Antillen groot
is (via één op de drie `eigenlijk' naar één op de vijf `prioritair'). In veel mindere mate treedt er
voor de Turken en Marokkanen reductie op: voor de Turken behoort 81 procent van de
potentiële doelgroep tot de eigenlijke doelgroep en 68 procent van de potentiële doelgroep tot
de prioritaire doelgroep. Voor de Marokkanen bedragen deze percentages 75 en 59. De
resterende drie groepen vertonen voor wat betreft de eigenlijke doelgroep een iets lagere
score: circa 65 procent van de potentiële doelgroep behoort tot de eigenlijke doelgroep.
Omdat voor deze categorieën geen nadere prioritering heeft plaatsgevonden behoort de
eigenlijke doelgroep in zijn geheel tot de prioritaire doelgroep. Meer cijfermatige informatie
hierover is te vinden in Tabel 4.1.
Ofschoon de verschillen over het algemeen genomen niet erg groot zijn, blijken vrouwen in de
potentiële doelgroep vaker deel uit te maken van de eigenlijke en prioritaire doelgroep. Vooral
bij de groep Antillen is dit verschil noemenswaard: 27 procent van de mannen in de potentiële
doelgroep valt in de eigenlijke doelgroep en 12 procent in de prioritaire doelgroep tegenover
respectievelijk 40 en 26 procent van de vrouwen in de potentiële doelgroep.
In Tabel 4.2 is voor de vier klassieke migrantengroepen de eigenlijke doelgroep opgesplitst
naar opvoeders en niet-opvoeders. Binnen deze categorieën is een verdere onderverdeling
gemaakt naar verhouding tot de arbeidsmarkt. Tot de prioritaire doelgroep worden gerekend
alle opvoeders en de werkloze niet-opvoeders.
Grafiek 4.1 Potentiële, eigenlijke en prioritaire doelgroep naar geboorteland, 1 januari 1998
(x 1.000)
50
Oudkomers in beeld
Tabel 4.1 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geslacht en geboorteland, 1 januari 1998 (x 1.000) Eigenlijke doelgroep waaronder prioritair mannen vrouwen totaal mannen vrouwen totaal
Land van geboorte
Turkije 72.5 67.9 140.4 58.4 58.8 117.2
Marokko 58.3 50.5 108.7 42.8 43.0 85.8
Suriname 26.3 35.4 61.8 15.8 21.4 37.1
Nederlandse Antillen + Aruba 7.7 11.8 19.6 3.4 7.8 11.2
subtotaal 164.8 165.7 330.5 120.4 130.9 251.3
Oost-Europa 21.7 38.2 60.0 21.7 38.2 60.0 overig Azië 51.1 47.1 98.2 51.1 47.1 98.2 overig Afrika 28.6 26.6 55.2 28.6 26.6 55.2 subtotaal 101.5 112.0 213.4 101.5 112.0 213.4
Generaal totaal 266.3 277.7 543.9 221.9 242.9 464.8
Tabel 4.2 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar positie in het
huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x
1.000)
Opvoeders Niet-opvoeders
werkend werkloos overig werkloos overig
Turkije 40,9 12,5 61,3 2,5 23,2 Marokko 22,7 7,4 51,6 3,9 23,0 Suriname 17,8 2,7 13,6 2,9 24,8 Nederlandse Antillen + Aruba 3,6 1,3 5,5 0,8 8,5
Totaal 85,1 24,0 132,0 10,2 79,5
Grafiek 4.2 geeft aan dat de grootste groep mannen die tot de eigenlijke en prioritaire doelgroep behoren tussen de 30 en 35 jaar oud is. De meeste vrouwen in de eigenlijke doelgroep komen voor in de leeftijdsgroep 25 tot 30 jaar. Wordt naar de prioritaire doelgroep gekeken dan is ook hier de leeftijdsgroep 30 tot 35 het meest talrijk.
Grafiek 4.2 Eigenlijke doelgroep naar leeftijd en geslacht, 1 januari 1998 (x 1.000)
51
Oudkomers in beeld
De verschillen qua leeftijdsverdeling in de eigenlijke doelgroep tussen de diverse herkomstgebieden worden in Grafiek 4.3 samengevat5. De meeste jongeren (tot 30 jaar) worden aangetroffen onder de Turkse en Marokkaanse vrouwen (bijna 40 procent), de minste onder de Surinaamse mannen en vrouwen (omstreeks 20 procent). Relatief veel dertigers komen voor onder de Afrikaanse mannen (38 procent), relatief weinig onder Surinaamse vrouwen (23 procent). Veertigers komen vooral voor onder Surinaamse mannen en Oost- Europese vrouwen (circa 25 procent). Ouderen (50-plussers) ten slotte zijn sterk vertegenwoordigd onder Surinaamse vrouwen en mannen (33 respectievelijk 31 procent).
Grafiek 4.3 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998
Grafiek 4.4 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, 1 januari 1998
(x 1.000)
5 Meer gedetailleerde informatie is te vinden in Tabel 6.4.
52
Oudkomers in beeld
Grafiek 4.4 geeft absolute aantallen naar leeftijd en geslacht voor de prioritaire doelgroep6. De
grootste prioritaire subgroepen bestaan uit Turkse vrouwen in de leeftijd van 18 tot 30 jaar en
Turkse mannen van 30 tot 40 jaar (beide 22 duizend), gevolgd door Turkse vrouwen van 30
tot 40 jaar (19 duizend), Aziatische mannen van 30 tot 40 jaar (18 duizend) en Aziatische
vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep (15 duizend).
Grafiek 4.5 geeft aan dat het merendeel (rond 60 procent) van de eigenlijke doelgroep bestaat
uit gehuwden. Mannen en vrouwen verschillen in de aandelen ongehuwden (mannen: 28
procent, vrouwen 21 procent) en gehuwd geweest zijnden (mannen: 10 procent en vrouwen
17 procent). Per subgroep treden er aanzienlijke variaties op in de respectieve percentages.
Zo loopt het percentage ongehuwden uiteen tussen 8 voor Turkse vrouwen en 57 voor
Antilliaanse mannen. Het percentage gehuwden is het laagst voor Antilliaanse mannen en
vrouwen (30) en het hoogst voor Turkse vrouwen (82) en mannen (79). Aziatische,
Marokkaanse en Turkse mannen onderscheiden zich door het laagste percentage gehuwd
geweest zijnden (ongeveer 7). Veruit het hoogst is dit percentage voor Surinaamse vrouwen
(33)7.
In Grafiek 4.6 worden absolute aantallen naar burgerlijke staat en geslacht gepresenteerd
voor de prioritaire doelgroep8. Daaruit blijkt dat de grootste prioritaire subgroepen bestaan uit
gehuwde Turkse vrouwen (48 duizend) en mannen (47 duizend). Daarna volgen de gehuwde
Marokkaanse vrouwen (32 duizend) en mannen (31 duizend), de gehuwde Aziatische
vrouwen (30 duizend) en de gehuwde Aziatische mannen (27 duizend). De veruit grootste
groep ongehuwden wordt gevormd door Aziatische mannen (21 duizend), de grootste groep
gehuwd geweest zijnden door Oost-Europese vrouwen (8 duizend).
Grafiek 4.5 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998
6 Meer gedetailleerde informatie is te vinden in Tabel 6.6.
7 Voor meer informatie wordt verwezen naar Tabel 6.4.
8 Zie ook Tabel 6.6.
53
Oudkomers in beeld
Grafiek 4.6 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari
1998 (x 1.000)
4.4 Provincie
Uit Grafiek 4.7 valt af te leiden dat de grootste eigenlijke subgroep in de provincie Zuid-Holland
woonachtig is (176 duizend), gevolgd door Noord-Holland (134 duizend) en Noord-Brabant
(58 duizend). De kleinste subgroep woont in Drenthe (6 duizend)9.
Grafiek 4.7 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)
9 Meer gedetailleerde informatie is te vinden in Tabel 6.7 en Tabel 6.8.
54
Oudkomers in beeld
Uitgedrukt als percentage van de totale bevolking in de desbetreffende provincie (Grafiek 4.8) gaan Noord- en Zuid-Holland gezamenlijk aan kop (5,4 respectievelijk 5,3). Op afstand volgen dan Utrecht (3,8), Flevoland (3,6) en Noord-Brabant (2,5). Het laagst is dit percentage voor de provincies Friesland en Drenthe (1,3). Een nagenoeg gelijk beeld, zij het met lagere aantallen en percentages, levert de provinciale spreiding van de prioritaire doelgroep op.
Grafiek 4.8 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per
provincie, 1 januari 1998
Grafiek 4.9 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998
(x 1.000)
55
Oudkomers in beeld
Uit Grafiek 4.9 en Grafiek 4.10 blijkt nog eens dat de binnen de eigenlijke doelgroep
respectievelijk de prioritaire doelgroep de `grote vier' (Turken, Marokkanen, Surinamers en
Antillianen) vooral in Zuid- en Noord-Holland wonen. Het zal geen verbazing wekken dat de
grote gemeenten hierbij een dominante rol spelen. Grafiek 4.11 illustreert dit voor de prioritaire
doelgroep10.
Grafiek 4.10 Prioritaire doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998
(x 1.000)
Grafiek 4.11 Prioritaire doelgroep naar geboorteland (`grote vier') en woongemeente c.q.
woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)
10 Zie ook Tabel 6.9.
56
Oudkomers in beeld
57
Oudkomers in beeld
5. REFERENTIES
CBS (1998), Maandstatistiek van de bevolking, november, pp. 24-52. Voorburg/Heerlen.
CBS (1999), Maandstatistiek van de bevolking, december, pp.48-115. Voorburg/Heerlen.
Van Huis, L.T. en H. Nicolaas (2000), Binnenlands verhuisgedrag van allochtonen. In: Maandstatistiek van de bevolking, maart, pp. 36-45. CBS, Voorburg/Heerlen.
Lindo, F. (1994), Het stille succes. De sociale stijging van Zuideuropese arbeidsmigranten in Nederland. In: H. Vermeulen en R. Penninx, Het democratisch ongeduld, de emancipatie en integratie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid. Amsterdam: het Spinhuis.
58
Oudkomers in beeld
59
Oudkomers in beeld
6. APPENDICES
6.1 Tabellen
Tabel 6.1 Eerste generatie allochtonen* naar land van geboorte en land van nationaliteit,
1 januari 1998
Land van nationaliteit Totaal
Nederland** land van overige
geboorte landen***
Land van geboorte
Europa 239,313 272,797 16,274 528,384
w.o.
België 15,766 17,067 781 33,614
Denemarken 682 1,852 68 2,602
Duitsland 61,567 45,188 2,573 109,328
Finland 466 1,385 55 1,906
Frankrijk 5,182 8,257 649 14,088
Griekenland 1,948 4,101 80 6,129
Ierland 840 3,228 145 4,213
Italië 3,601 11,458 350 15,409
Luxemburg 231 207 48 486
Oostenrijk 3,368 2,306 245 5,919
Portugal 2,575 6,128 102 8,805
Spanje 3,769 12,864 265 16,898
Verenigd Koninkrijk 10,223 28,918 719 39,860
Zweden 634 2,023 133 2,790
EU 110,852 144,982 6,213 262,047
Zuid-Europa 11,893 34,551 797 47,241
Noorwegen 504 1,406 74 1,984 IJsland 37 290 3 330 Zwitserland 2,228 1,290 406 3,924
Turkije 88,325 83,397 694 172,416
Albanië 56 151 28 235 Bulgarije 691 517 123 1,331 Hongarije 3,710 1,181 132 5,023 Polen 8,560 5,471 787 14,818 Roemenië 2,031 1,099 219 3,349 ex-Joegoslavië 15,961 25,595 5,046 46,602 ex-Sovjet Unie 3,449 6,115 2,101 11,665 ex-Tsjechoslowakije 2,713 1,163 315 4,191 overig 196 140 133 469 Oost Europa**** 37,367 41,432 8,884 87,683
Amerika 249,920 33,335 2,965 286,220
w.o.
Nederlandse Antillen + Aruba 58,134 69 58,203
Suriname 169,039 11,167 313 180,519
Canada 1,488 1,629 427 3,544 Verenigde Staten van Noord-Amerika 4,171 10,468 652 15,291
Argentinië 1,016 384 221 1,621 Brazilië 2,108 2,308 199 4,615 Chili 1,302 937 103 2,342 Colombia 2,517 1,658 144 4,319 Dominicaanse Republiek 3,376 1,274 92 4,742 Guyana 1,847 240 120 2,207 Peru 857 463 52 1,372
60
Oudkomers in beeld
Venezuela 737 378 84 1,199 overig 3,328 2,429 489 6,246 overig Latijns Amerika 17,088 10,071 1,504 28,663
Azië 203,481 61,860 24,786 290,127
w.o.
Indonesië/voormalig Nederlands-Indië 136,584 7,147 502 144,233
61
Oudkomers in beeld
Tabel 6.1 Eerste generatie allochtonen* naar land van geboorte en land van nationaliteit,
1 januari 1998 (slot)
Land van nationaliteit Totaal
Nederland** land van overige
geboorte landen***
Land van geboorte
Afghanistan 964 4,837 4,939 10,740
China 10,022 6,376 1,253 17,651
Filippijnen 3,406 2,372 134 5,912
Hongkong 8,678 1,563 10,241
India 3,956 2,665 586 7,207
Irak 2,377 11,091 6,827 20,295
Iran 7,358 7,345 3,540 18,243
Israël 2,300 930 315 3,545
Japan 356 4,973 101 5,430
Libanon 1,486 341 536 2,363
Maleisië 1,161 877 127 2,165
Pakistan 6,080 2,963 943 9,986
Singapore 1,280 554 175 2,009
Sri Lanka 2,325 2,230 611 5,166
Syrië 2,026 750 525 3,301
Viëtnam 7,947 1,776 161 9,884
Zuid-Korea 465 827 87 1,379
overig 4,710 3,806 1,861 10,377
overig Azië 66,897 54,713 24,284 145,894
Afrika 93,692 128,624 13,649 235,965
w.o.
Marokko 51,778 93,208 618 145,604
Algerije 1,319 968 1,019 3,306 Angola 362 1,320 940 2,622 Dem. Rep. Congo (Zaï re) 707 2,085 1,002 3,794 Egypte 5,054 2,933 250 8,237 Ethiopië 4,292 1,732 549 6,573 Ghana 5,648 4,109 253 10,010 Kaapverdië 8,344 1,680 784 10,808 Kenia 500 304 272 1,076 Liberia 358 847 437 1,642 Nigeria 961 1,561 170 2,692 Soedan 245 802 652 1,699 Somalië 5,238 11,382 3,971 20,591 Tunesië 2,056 1,274 136 3,466 Zuid-Afrika 3,282 1,652 423 5,357 overig 3,548 2,767 2,173 8,488 overig Afrika 41,914 35,416 13,031 90,361
Oceanië 2,639 1,718 666 5,023
w.o.
Australië 1,710 1,297 446 3,453
Nieuw-Zeeland 830 385 177 1,392
overig Oceanië 99 36 43 178
Generaal totaal 789,045 498,334 58,340 1,345,719
Bron: CBS, 1998.
* In buitenland geboren en ten minste één ouder in buitenland geboren.
De vet gedrukte landen/gebieden behoren tot de potentiële doelgroep voor het oudkomersbeleid.
** Inclusief de personen zonder land van nationaliteit van Zuid-Molukse afkomst (ca. 20 duizend volgens
'Etnische minderheden, Advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR, 1979),
deel B, blz.9).
*** Inclusief land onbekend en staatloos en personen die hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren
door zich zonder verlof te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst.
62
Oudkomers in beeld
**** Inclusief Cyprus en Malta.
NB. Personen met een dubbele nationaliteit waaronder de Nederlandse zijn gerubriceerd onder `land van
nationaliteit Nederland'.
63
Oudkomers in beeld
Tabel 6.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T
Turkije
18-29 9,2 5,1 14,2 17,5 23,3 40,8 0,0 0,1 0,1 1,0 1,3 2,3 27,6 29,8 57,4
30-39 2,0 0,7 2,8 24,7 18,8 43,5 0,0 0,2 0,2 2,9 2,3 5,2 29,7 22,0 51,7
40-49 0,4 0,1 0,5 9,9 9,5 19,3 0,0 0,4 0,4 1,3 1,0 2,3 11,6 11,0 22,6
50-59 0,2 0,1 0,3 10,5 7,0 17,5 0,1 0,7 0,8 0,7 0,6 1,3 11,4 8,4 19,8
60+ 0,1 0,2 0,3 4,4 2,4 6,9 0,1 0,9 1,0 0,2 0,2 0,4 4,9 3,7 8,5
Totaal 18,4 12,2 30,5 66,9 61,0 127,9 0,3 2,2 2,5 6,1 5,4 11,5 91,6 80,8 172,4
Marokko
18-29 17,2 8,2 25,4 7,0 14,7 21,8 0,0 0,0 0,0 0,7 1,2 1,9 24,9 24,2 49,1
30-39 3,5 0,7 4,2 16,0 12,0 27,9 0,0 0,2 0,2 2,3 1,7 3,9 21,8 14,5 36,3
40-49 0,4 0,1 0,6 8,4 8,1 16,5 0,0 0,3 0,3 1,1 1,0 2,1 9,9 9,5 19,5
50-59 0,3 0,0 0,4 10,4 4,8 15,2 0,0 0,3 0,3 0,5 0,4 0,9 11,2 5,6 16,8
60+ 0,1 0,1 0,3 5,0 1,7 6,7 0,0 0,4 0,4 0,1 0,2 0,3 5,3 2,4 7,7
Totaal 30,1 16,9 47,1 46,8 41,4 88,2 0,1 1,2 1,3 4,6 4,5 9,1 81,6 64,0 145,6
Suriname
18-29 16,0 14,3 30,3 3,3 5,9 9,2 0,0 0,0 0,0 0,9 2,2 3,0 20,2 22,4 42,5
30-39 10,2 9,6 19,8 9,0 10,9 19,9 0,0 0,2 0,2 4,9 7,8 12,7 24,2 28,6 52,7
40-49 4,7 4,7 9,4 8,6 8,5 17,0 0,1 0,4 0,5 5,6 6,9 12,4 18,9 20,5 39,4
50-59 1,1 1,5 2,6 5,1 4,1 9,2 0,1 0,8 0,9 3,0 3,5 6,5 9,3 9,9 19,2
60+ 0,5 1,5 1,9 3,6 2,7 6,3 0,5 2,8 3,3 1,4 2,4 3,8 6,0 9,3 15,3
Totaal 38,2 37,2 75,4 29,6 32,0 61,6 0,8 4,2 5,0 15,7 22,7 38,5 84,3 96,2 180,5
Nederlandse Antillen + Aruba
18-29 7,5 6,7 14,2 0,4 0,8 1,3 0,0 0,0 0,0 0,1 0,3 0,4 8,0 7,8 15,8
30-39 4,5 3,6 8,1 2,0 2,3 4,3 0,0 0,0 0,0 0,7 1,1 1,7 7,2 7,0 14,2
40-49 1,8 1,8 3,6 2,2 2,3 4,5 0,0 0,0 0,1 1,1 1,5 2,6 5,2 5,6 10,8
50-59 0,5 0,7 1,1 1,3 1,3 2,6 0,0 0,1 0,2 0,7 0,9 1,6 2,6 2,9 5,5
60+ 0,1 0,4 0,5 0,5 0,6 1,1 0,1 0,4 0,5 0,2 0,4 0,6 0,9 1,8 2,7
Totaal 19,0 17,7 36,7 6,6 7,2 13,8 0,1 0,6 0,7 2,8 4,1 6,9 28,5 29,7 58,2
Zuid-Europa (Griekenland+Italië+Portugal+Spanje)*
18-29 3,5 3,5 7,0 0,5 1,2 1,7 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 4,0 4,8 8,8
30-39 2,3 1,5 3,8 2,2 3,4 5,7 0,0 0,0 0,0 0,3 0,5 0,8 4,8 5,4 10,2
40-49 0,8 0,4 1,3 2,5 3,1 5,6 0,0 0,1 0,1 0,5 0,7 1,3 3,9 4,3 8,2
50-59 0,5 0,2 0,7 3,7 2,6 6,2 0,1 0,2 0,3 0,7 0,6 1,3 5,0 3,5 8,5
60+ 0,3 0,2 0,5 2,7 1,7 4,4 0,3 1,9 2,2 0,4 0,4 0,8 3,7 4,1 7,8
Totaal 9,3 7,6 16,9 11,6 11,9 23,5 0,4 2,2 2,6 1,9 2,3 4,2 23,2 24,0 47,2
Oost-Europa*
18-29 6,7 6,0 12,8 1,6 4,4 6,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,4 0,6 8,5 10,9 19,4
30-39 2,9 2,1 5,0 4,2 7,5 11,7 0,0 0,2 0,2 0,5 1,3 1,8 7,7 11,1 18,8
40-49 1,0 1,2 2,3 4,2 7,5 11,7 0,0 0,3 0,4 0,8 2,1 2,9 6,1 11,2 17,3
50-59 0,4 0,7 1,1 2,8 2,8 5,6 0,1 0,3 0,4 0,5 0,9 1,4 3,7 4,7 8,4
60+ 0,4 0,8 1,1 2,2 2,6 4,9 0,4 2,4 2,8 0,3 0,7 1,0 3,3 6,5 9,8
Totaal 18,6 17,7 36,2 15,1 24,8 39,9 0,5 3,3 3,8 2,3 5,5 7,7 36,4 51,3 87,7
Overig Latijns Amerika*
18-29 3,1 2,5 5,6 0,4 1,2 1,6 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 0,2 3,6 3,8 7,4
30-39 2,1 1,1 3,2 1,7 2,5 4,2 0,0 0,0 0,1 0,4 0,6 1,0 4,2 4,2 8,5
40-49 0,5 0,3 0,8 1,3 1,8 3,1 0,0 0,1 0,1 0,3 0,6 0,9 2,1 2,8 4,9
50-59 0,1 0,1 0,2 0,6 0,6 1,3 0,0 0,1 0,1 0,1 0,2 0,4 0,9 1,0 1,9
60+ 0,0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,7 0,0 0,3 0,4 0,1 0,2 0,2 0,4 1,0 1,4
64
Oudkomers in beeld
Totaal 8,2 6,3 14,5 4,3 6,5 10,8 0,1 0,5 0,6 1,0 1,7 2,7 13,6 15,0 28,7
65
Oudkomers in beeld
Tabel 6.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) (slot) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T
Overig Azië*
18-29 14,1 7,5 21,6 3,6 6,9 10,5 0,0 0,0 0,1 0,2 0,3 0,5 18,0 14,7 32,7
30-39 9,2 2,9 12,1 12,3 12,5 24,8 0,1 0,2 0,3 1,2 1,3 2,5 22,8 16,9 39,7
40-49 2,1 1,2 3,3 11,0 9,3 20,3 0,2 0,3 0,4 1,3 1,2 2,5 14,6 11,9 26,5
50-59 0,5 0,6 1,1 4,0 2,9 6,9 0,1 0,4 0,5 0,4 0,4 0,8 5,0 4,3 9,3
60+ 0,4 0,9 1,3 2,9 2,5 5,4 0,3 2,0 2,2 0,2 0,3 0,5 3,8 5,6 9,5
Totaal 41,4 26,2 67,6 33,9 34,1 68,0 0,6 2,9 3,5 3,4 3,4 6,8 79,3 66,6 145,9
Overig Afrika*
18-29 9,5 6,5 16,0 1,9 3,7 5,6 0,1 0,1 0,1 0,4 0,8 1,2 11,9 11,1 22,9
30-39 5,8 2,8 8,6 7,3 5,3 12,6 0,2 0,3 0,4 4,1 3,1 7,2 17,4 11,4 28,8
40-49 1,4 0,7 2,1 5,1 2,6 7,7 0,1 0,2 0,3 2,9 2,1 5,1 9,5 5,6 15,1
50-59 0,3 0,3 0,6 1,7 1,1 2,8 0,0 0,2 0,2 0,5 0,6 1,1 2,6 2,1 4,7
60+ 0,2 1,0 1,1 1,0 0,6 1,6 0,0 0,5 0,6 0,1 0,4 0,5 1,3 2,6 3,9
Totaal 25,3 18,0 43,3 17,1 13,2 30,3 0,4 1,3 1,6 8,1 7,0 15,1 50,9 39,5 90,4
Totaal
18-29 86,9 60,2 147,1 36,2 62,1 98,4 0,1 0,3 0,4 3,4 6,8 10,2 126,7 129,4 256,1
30-39 42,6 25,0 67,6 79,5 75,1 154,6 0,4 1,3 1,7 17,3 19,6 37,0 139,9 121,0 260,9
40-49 13,2 10,6 23,8 53,3 52,5 105,7 0,5 2,1 2,6 14,9 17,2 32,1 81,8 82,4 164,2
50-59 3,9 4,1 8,0 40,1 27,1 67,2 0,5 3,2 3,8 7,1 8,0 15,1 51,6 42,4 94,1
60+ 2,1 5,1 7,2 22,7 15,3 38,1 1,7 11,6 13,3 3,1 5,0 8,1 29,6 37,0 66,7
Totaal 208,5 159,7 368,2 231,9 232,2 464,0 3,3 18,5 21,8 45,9 56,6 102,5 489,5 467,1 956,6
Bron: CBS, 1998, 1999.
* Cijfers berusten op schattingen (zie Appendix 6.2).
Tabel 6.3 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar beslisregel, geslacht en
geboorteland, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000)
Beperkt Ruim Uitgebreid
M V T M V T M V T
Land van geboorte
Turkije 63,4 55,4 118,8 72,5 67,9 140,4 73,9 68,3 142,2
Marokko 42,2 36,7 79,0 58,3 50,5 108,7 59,6 51,1 110,7
Suriname 7,0 10,7 17,7 26,3 35,4 61,8 29,1 39,6 68,8
Ned. Antillen + Aruba 2,9 5,1 8,0 7,7 11,8 19,6 8,4 13,2 21,6
Totaal 115,5 107,9 223,4 164,8 165,7 330,5 171,0 172,2 343,2
66
Oudkomers in beeld
Tabel 6.4 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, ruime definitie, 1 januari 1998 (x 1.000) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T
Turkije
18-29 7,1 4,3 11,4 13,6 19,6 33,2 0,0 0,1 0,1 0,8 1,1 1,9 21,5 25,1 46,6
30-39 1,7 0,7 2,3 20,3 17,3 37,6 0,0 0,2 0,2 2,4 2,1 4,5 24,4 20,2 44,6
40-49 0,3 0,1 0,5 9,1 9,2 18,3 0,0 0,4 0,4 1,2 1,0 2,2 10,6 10,7 21,3
50-59 0,2 0,1 0,3 10,3 6,9 17,2 0,1 0,7 0,8 0,7 0,6 1,2 11,2 8,3 19,5
60+ 0,1 0,2 0,3 4,3 2,4 6,7 0,1 0,8 1,0 0,2 0,2 0,4 4,8 3,6 8,4
Totaal 9,4 5,3 14,8 57,6 55,4 113,0 0,3 2,2 2,5 5,2 5,0 10,2 72,5 67,9 140,4
Marokko
18-29 10,8 6,8 17,7 4,4 12,2 16,6 0,0 0,0 0,0 0,4 1,0 1,4 15,7 20,1 35,8
30-39 2,8 0,6 3,4 12,5 10,9 23,4 0,0 0,2 0,2 1,8 1,5 3,3 17,1 13,2 30,3
40-49 0,4 0,1 0,5 7,9 7,8 15,7 0,0 0,3 0,3 1,0 1,0 2,0 9,3 9,2 18,5
50-59 0,3 0,0 0,3 10,2 4,8 15,0 0,0 0,3 0,3 0,5 0,4 0,9 10,9 5,6 16,5
60+ 0,1 0,1 0,3 4,9 1,7 6,6 0,0 0,4 0,4 0,1 0,2 0,3 5,2 2,4 7,6
Totaal 14,5 7,7 22,2 39,9 37,5 77,4 0,1 1,2 1,3 3,8 4,1 7,9 58,3 50,5 108,7
Suriname
18-29 3,9 5,0 8,9 0,8 2,1 2,9 0,0 0,0 0,0 0,2 0,8 1,0 4,9 7,9 12,8
30-39 2,9 2,7 5,6 2,5 3,1 5,6 0,0 0,1 0,1 1,4 2,2 3,6 6,8 8,1 14,9
40-49 1,6 1,8 3,4 2,9 3,3 6,2 0,0 0,2 0,2 1,9 2,6 4,6 6,5 7,9 14,4
50-59 0,6 0,9 1,5 2,7 2,5 5,2 0,1 0,5 0,6 1,6 2,1 3,7 5,0 6,0 10,9
60+ 0,2 0,9 1,1 2,0 1,6 3,6 0,3 1,7 1,9 0,8 1,4 2,2 3,2 5,6 8,8
Totaal 9,2 11,4 20,5 10,9 12,5 23,5 0,4 2,4 2,8 5,9 9,2 15,0 26,3 35,4 61,8
Nederlandse Antillen + Aruba
18-29 1,9 3,0 4,9 0,1 0,4 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 2,1 3,5 5,5
30-39 1,6 1,4 3,1 0,7 0,9 1,6 0,0 0,0 0,0 0,2 0,4 0,7 2,6 2,8 5,4
40-49 0,6 0,8 1,4 0,7 1,0 1,7 0,0 0,0 0,0 0,3 0,7 1,0 1,6 2,5 4,1
50-59 0,2 0,4 0,6 0,6 0,8 1,4 0,0 0,1 0,1 0,3 0,6 0,9 1,1 1,9 3,0
60+ 0,0 0,2 0,3 0,2 0,4 0,6 0,0 0,3 0,3 0,1 0,3 0,3 0,4 1,2 1,6
Totaal 4,4 5,9 10,3 2,3 3,5 5,8 0,0 0,4 0,4 1,0 2,1 3,1 7,7 11,8 19,6
Oost-Europa
18-29 4,9 5,0 9,9 1,2 3,7 4,8 0,0 0,0 0,0 0,1 0,4 0,5 6,1 9,0 15,2
30-39 2,1 1,7 3,7 2,9 6,1 9,0 0,0 0,2 0,2 0,4 1,1 1,4 5,4 9,0 14,4
40-49 0,8 1,1 1,9 3,3 6,7 10,0 0,0 0,3 0,3 0,6 1,9 2,5 4,8 10,1 14,8
50-59 0,3 0,6 0,9 2,2 2,5 4,7 0,1 0,3 0,4 0,4 0,8 1,2 2,9 4,2 7,1
60+ 0,3 0,7 1,0 1,7 2,4 4,1 0,3 2,2 2,5 0,2 0,6 0,9 2,6 5,9 8,4
Totaal 8,3 9,1 17,4 11,3 21,3 32,7 0,4 3,0 3,4 1,7 4,8 6,5 21,7 38,2 60,0
Overig Azië
18-29 10,9 6,3 17,2 2,8 5,9 8,7 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 0,4 13,8 12,5 26,4
30-39 7,1 2,5 9,7 9,6 10,8 20,4 0,1 0,2 0,2 0,9 1,1 2,0 17,8 14,5 32,3
40-49 1,8 1,1 2,8 9,1 8,5 17,7 0,1 0,3 0,4 1,1 1,1 2,2 12,2 10,9 23,1
50-59 0,4 0,6 1,0 3,3 2,6 6,0 0,1 0,4 0,4 0,3 0,4 0,7 4,2 4,0 8,1
60+ 0,3 0,8 1,2 2,4 2,3 4,7 0,2 1,8 2,0 0,2 0,3 0,4 3,2 5,2 8,4
Totaal 20,6 11,3 31,9 27,3 30,1 57,4 0,5 2,6 3,2 2,7 3,1 5,8 51,1 47,1 98,2
Overig Afrika
18-29 6,4 5,3 11,6 1,3 3,0 4,3 0,0 0,1 0,1 0,3 0,7 0,9 7,9 9,0 16,9
30-39 3,7 2,1 5,8 4,6 4,0 8,6 0,1 0,2 0,3 2,6 2,3 4,9 11,0 8,7 19,7
40-49 1,0 0,6 1,6 3,7 2,2 5,9 0,0 0,2 0,2 2,1 1,9 4,0 6,8 4,9 11,7
50-59 0,2 0,2 0,4 1,3 0,9 2,2 0,0 0,2 0,2 0,4 0,5 0,9 1,9 1,8 3,7
60+ 0,1 0,9 1,0 0,7 0,6 1,3 0,0 0,5 0,5 0,1 0,4 0,5 1,0 2,2 3,2
Totaal 11,3 9,1 20,4 11,6 10,7 22,3 0,2 1,1 1,3 5,5 5,7 11,2 28,6 26,6 55,2
Totaal
18-29 45,9 35,7 81,6 24,2 46,8 71,0 0,1 0,2 0,3 1,9 4,3 6,2 72,1 87,1 159,1
30-39 21,8 11,7 33,5 53,2 53,0 106,2 0,3 0,9 1,2 9,7 10,8 20,5 85,0 76,5 161,5
40-49 6,5 5,7 12,1 36,7 38,8 75,5 0,3 1,6 1,9 8,3 10,2 18,4 51,8 56,2 108,0
50-59 2,2 2,9 5,1 30,5 21,1 51,6 0,3 2,4 2,8 4,1 5,3 9,5 37,1 31,8 68,9
60+ 1,3 3,8 5,1 16,3 11,4 27,7 1,0 7,7 8,6 1,7 3,3 5,0 20,3 26,1 46,4
Totaal 77,6 59,8 137,5 160,9 171,1 332,1 2,0 12,8 14,8 25,8 33,9 59,6 266,3 277,7 543,9
67
Oudkomers in beeld
68
Oudkomers in beeld
Tabel 6.5 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd,
geslacht, positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote
vier', 1 januari 1998 (x 1.000)
Opvoeders Niet-opvoeders
werkend werkloos overig werkloos overig
M V M V M V M V M V
Turkije
18-29 10,2 3,6 2,8 1,5 1,8 16,8 1,1 0,3 5,6 3,0
30-39 14,1 4,6 3,8 1,8 3,3 12,8 0,3 0,2 2,9 0,8
40-49 4,5 1,7 1,1 0,7 3,6 7,3 0,4 0,1 0,9 1,0
50-59 1,8 0,2 0,8 0,1 5,2 5,0 0,1 0,1 3,3 3,0
60+ 0,2 0,0 0,0 0,0 3,2 2,3 0,0 0,0 1,4 1,3
Totaal 30,9 10,0 8,4 4,1 17,1 44,1 1,9 0,6 14,1 9,1
Marokko
18-29 4,9 1,5 1,6 0,7 0,3 13,6 1,9 0,3 7,0 3,9
30-39 8,6 1,3 1,9 0,6 1,9 10,1 0,8 0,2 3,9 1,1
40-49 3,4 0,4 1,3 0,5 2,5 7,3 0,3 0,3 1,9 0,7
50-59 2,5 0,0 0,8 0,0 5,6 4,3 0,2 0,0 1,8 1,3
60+ 0,2 0,0 0,0 0,0 4,1 1,9 0,0 0,0 0,9 0,5
Totaal 19,6 3,2 5,6 1,8 14,4 37,2 3,2 0,8 15,5 7,5
Suriname
18-29 1,8 1,4 0,0 0,3 0,0 2,4 0,6 0,5 2,5 3,4
30-39 3,1 3,6 0,3 0,7 0,6 2,7 0,3 0,1 2,4 1,0
40-49 3,1 2,3 0,4 0,9 0,6 2,9 0,3 0,1 2,2 1,8
50-59 1,6 0,3 0,1 0,1 0,7 1,4 0,4 0,1 2,2 4,1
60+ 0,3 0,5 0,0 0,0 1,0 1,4 0,5 0,0 1,4 3,8
Totaal 9,9 7,9 0,8 2,0 2,9 10,7 2,1 0,8 10,7 14,1
Nederlandse Antillen + Aruba
18-29 0,1 0,2 0,0 0,3 0,0 1,6 0,2 0,0 1,8 1,4
30-39 0,7 0,6 0,2 0,4 0,2 1,3 0,2 0,1 1,2 0,5
40-49 0,8 0,8 0,1 0,2 0,1 0,9 0,0 0,1 0,6 0,4
50-59 0,3 0,1 0,0 0,1 0,2 0,6 0,0 0,1 0,6 1,1
60+ 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,4 0,1 0,1 0,2 0,7
Totaal 1,9 1,7 0,4 1,0 0,7 4,8 0,5 0,3 4,4 4,1
69
Oudkomers in beeld
Tabel 6.6 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T
Turkije
18-29 5.3 3.8 9.0 10.0 17.3 27.3 0.0 0.1 0.1 0.6 1.0 1.5 15.9 22.1 37.9
30-39 1.5 0.6 2.1 17.9 16.5 34.5 0.0 0.2 0.2 2.1 2.0 4.1 21.5 19.4 40.9
40-49 0.3 0.1 0.4 8.3 8.4 16.7 0.0 0.3 0.4 1.1 0.9 2.0 9.7 9.7 19.5
50-59 0.1 0.1 0.2 7.3 4.4 11.7 0.0 0.5 0.5 0.5 0.4 0.8 7.9 5.3 13.2
60+ 0.1 0.1 0.2 3.1 1.5 4.6 0.1 0.5 0.6 0.2 0.1 0.3 3.4 2.3 5.7
Totaal 7.2 4.7 11.9 46.6 48.1 94.7 0.2 1.6 1.8 4.4 4.4 8.8 58.4 58.8 117.2
Marokko
18-29 6.0 5.5 11.5 2.5 9.8 12.3 0.0 0.0 0.0 0.2 0.8 1.0 8.7 16.2 24.9
30-39 2.1 0.6 2.7 9.7 10.0 19.7 0.0 0.1 0.2 1.4 1.4 2.8 13.2 12.1 25.3
40-49 0.3 0.1 0.4 6.3 7.3 13.5 0.0 0.2 0.2 0.8 0.9 1.7 7.4 8.5 15.9
50-59 0.2 0.0 0.3 8.5 3.8 12.2 0.0 0.2 0.3 0.4 0.3 0.7 9.1 4.3 13.5
60+ 0.1 0.1 0.2 4.1 1.3 5.4 0.0 0.3 0.3 0.1 0.1 0.2 4.3 1.9 6.2
Totaal 8.8 6.3 15.1 31.0 32.1 63.1 0.1 1.0 1.0 2.9 3.6 6.4 42.8 43.0 85.8
Suriname
18-29 1.9 2.9 4.8 0.4 1.2 1.6 0.0 0.0 0.0 0.1 0.4 0.5 2.4 4.5 6.9
30-39 1.8 2.4 4.3 1.6 2.7 4.4 0.0 0.0 0.1 0.9 2.0 2.8 4.4 7.1 11.5
40-49 1.1 1.4 2.5 1.9 2.5 4.4 0.0 0.1 0.1 1.3 2.0 3.3 4.3 6.1 10.3
50-59 0.3 0.3 0.6 1.6 0.8 2.4 0.0 0.2 0.2 0.9 0.7 1.6 2.8 1.9 4.8
60+ 0.1 0.3 0.4 1.1 0.5 1.6 0.2 0.5 0.7 0.4 0.5 0.9 1.8 1.8 3.6
Totaal 5.3 7.2 12.5 6.6 7.7 14.4 0.2 0.9 1.1 3.6 5.6 9.2 15.8 21.4 37.1
Nederlandse Antillen + Aruba
18-29 0.3 1.8 2.1 0.0 0.2 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.1 0.3 2.1 2.4
30-39 0.9 1.2 2.1 0.4 0.7 1.1 0.0 0.0 0.0 0.1 0.3 0.5 1.4 2.3 3.7
40-49 0.4 0.7 1.0 0.4 0.8 1.3 0.0 0.0 0.0 0.2 0.6 0.8 1.0 2.1 3.1
50-59 0.1 0.2 0.3 0.3 0.4 0.6 0.0 0.0 0.0 0.2 0.3 0.4 0.5 0.8 1.4
60+ 0.0 0.1 0.1 0.1 0.2 0.3 0.0 0.1 0.1 0.0 0.1 0.2 0.2 0.5 0.7
Totaal 1.6 3.9 5.6 1.2 2.3 3.6 0.0 0.2 0.2 0.5 1.3 1.9 3.4 7.8 11.2
Oost-Europa
18-29 4,9 5,0 9,9 1,2 3,7 4,8 0,0 0,0 0,0 0,1 0,4 0,5 6,1 9,0 15,2
30-39 2,1 1,7 3,7 2,9 6,1 9,0 0,0 0,2 0,2 0,4 1,1 1,4 5,4 9,0 14,4
40-49 0,8 1,1 1,9 3,3 6,7 10,0 0,0 0,3 0,3 0,6 1,9 2,5 4,8 10,1 14,8
50-59 0,3 0,6 0,9 2,2 2,5 4,7 0,1 0,3 0,4 0,4 0,8 1,2 2,9 4,2 7,1
60+ 0,3 0,7 1,0 1,7 2,4 4,1 0,3 2,2 2,5 0,2 0,6 0,9 2,6 5,9 8,4
Totaal 8,3 9,1 17,4 11,3 21,3 32,7 0,4 3,0 3,4 1,7 4,8 6,5 21,7 38,2 60,0
Overig Azië
18-29 10,9 6,3 17,2 2,8 5,9 8,7 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 0,4 13,8 12,5 26,4
30-39 7,1 2,5 9,7 9,6 10,8 20,4 0,1 0,2 0,2 0,9 1,1 2,0 17,8 14,5 32,3
40-49 1,8 1,1 2,8 9,1 8,5 17,7 0,1 0,3 0,4 1,1 1,1 2,2 12,2 10,9 23,1
50-59 0,4 0,6 1,0 3,3 2,6 6,0 0,1 0,4 0,4 0,3 0,4 0,7 4,2 4,0 8,1
60+ 0,3 0,8 1,2 2,4 2,3 4,7 0,2 1,8 2,0 0,2 0,3 0,4 3,2 5,2 8,4
Totaal 20,6 11,3 31,9 27,3 30,1 57,4 0,5 2,6 3,2 2,7 3,1 5,8 51,1 47,1 98,2
Overig Afrika
18-29 6,4 5,3 11,6 1,3 3,0 4,3 0,0 0,1 0,1 0,3 0,7 0,9 7,9 9,0 16,9
30-39 3,7 2,1 5,8 4,6 4,0 8,6 0,1 0,2 0,3 2,6 2,3 4,9 11,0 8,7 19,7
40-49 1,0 0,6 1,6 3,7 2,2 5,9 0,0 0,2 0,2 2,1 1,9 4,0 6,8 4,9 11,7
50-59 0,2 0,2 0,4 1,3 0,9 2,2 0,0 0,2 0,2 0,4 0,5 0,9 1,9 1,8 3,7
60+ 0,1 0,9 1,0 0,7 0,6 1,3 0,0 0,5 0,5 0,1 0,4 0,5 1,0 2,2 3,2
Totaal 11,3 9,1 20,4 11,6 10,7 22,3 0,2 1,1 1,3 5,5 5,7 11,2 28,6 26,6 55,2
Totaal
18-29 35.6 30.5 66.1 18.1 41.0 59.2 0.1 0.2 0.3 1.4 3.6 5.0 55.2 75.3 130.5
30-39 19.2 11.1 30.3 46.8 50.8 97.6 0.3 0.9 1.1 8.4 10.2 18.7 74.7 73.0 147.7
40-49 5.6 5.1 10.7 33.1 36.5 69.6 0.3 1.5 1.8 7.2 9.3 16.5 46.1 52.4 98.5
50-59 1.7 2.0 3.8 24.3 15.4 39.7 0.3 1.7 2.0 3.0 3.3 6.3 29.4 22.4 51.8
60+ 1.1 3.0 4.1 13.3 8.8 22.1 0.8 6.0 6.8 1.3 2.1 3.3 16.4 19.8 36.2
Totaal 63.2 51.7 114.9 135.6 152.5 288.2 1.7 10.3 12.0 21.3 28.4 49.8 221.9 242.9 464.8
70
Oudkomers in beeld
71
Oudkomers in beeld
Tabel 6.7 Eigenlijke doelgroep* eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000) Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- Neder- ningen land the ijssel land der- echt Hol- Hol- land Bra- burg land land land land bant
Turkije 1,9 0,6 0,6 13,7 1,2 14,9 9,4 29,2 45,3 1,1 17,9 4,5 140,4 Marokko 0,4 0,8 0,5 1,3 2,1 6,7 15,0 29,9 33,7 0,7 11,7 5,8 108,7 Suriname 1,2 0,6 0,3 0,9 2,3 2,0 3,3 19,6 27,2 0,5 3,4 0,5 61,8 Ned. Ant. + Aruba 0,7 0,3 0,1 0,6 0,7 1,2 1,0 4,1 7,6 0,3 2,3 0,6 19,6
subtotaal 4,2 2,3 1,5 16,5 6,3 24,8 28,8 82,8 113,9 2,6 35,3 11,5 330,5
Oost Europa 2,0 1,7 1,7 3,3 1,1 5,6 3,7 11,7 14,4 1,5 7,4 5,8 60,0 Overig Azië 2,8 3,1 2,2 6,2 2,4 9,3 6,7 22,7 26,2 1,6 9,9 4,9 98,2 Overig Afrika 0,9 1,0 0,6 1,0 0,9 2,9 2,5 16,3 21,9 0,4 5,3 1,5 55,2
subtotaal 5,8 5,8 4,4 10,5 4,5 17,8 13,0 50,7 62,6 3,6 22,6 12,2 213,4
Generaal totaal 10,0 8,1 5,9 26,9 10,8 42,6 41,8 133,5 176,5 6,2 57,9 23,7 543,9
* Voor de `grote vier' is hierbij uitgegaan van de `ruime' beslisregel, voor de overige groepen van de
`uitgebreide' beslisregel.
Tabel 6.8 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en
woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)
Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- Neder-
ningen land the ijssel land der- echt Hol- Hol- land Bra- burg land
land land land bant
Turkije 1.5 0.5 0.5 11.4 1.0 12.4 7.9 24.4 37.8 0.9 15.0 3.8 117.2 Marokko 0.3 0.7 0.4 1.0 1.7 5.3 11.8 23.6 26.6 0.6 9.2 4.6 85.8 Suriname 0.7 0.3 0.2 0.5 1.4 1.2 2.0 11.8 16.3 0.3 2.1 0.3 37.1 Ned. Ant. + Aruba 0.4 0.2 0.1 0.3 0.4 0.7 0.6 2.3 4.4 0.1 1.3 0.4 11.2
subtotaal 3.0 1.7 1.2 13.3 4.4 19.6 22.3 62.1 85.2 1.9 27.6 9.0 251.3
Oost Europa 2.0 1.7 1.7 3.3 1.1 5.6 3.7 11.7 14.4 1.5 7.4 5.8 60.0 Overig Azië 2.8 3.1 2.2 6.2 2.4 9.3 6.7 22.7 26.2 1.6 9.9 4.9 98.2 Overig Afrika 0.9 1.0 0.6 1.0 0.9 2.9 2.5 16.3 21.9 0.4 5.3 1.5 55.2
subtotaal 5.8 5.8 4.4 10.5 4.5 17.8 13.0 50.7 62.6 3.6 22.6 12.2 213.4
Generaal totaal 8.8 7.5 5.6 23.8 8.9 37.4 35.3 112.8 147.7 5.6 50.2 21.3 464.8
Tabel 6.9 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland (`grote vier') en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Ov. gemeenten Nederland eig. prior. eig. prior. eig. prior. eig. prior. eig. prior. eig. prior.
Turkije 16.0 13.4 17.9 14.9 12.8 10.7 5.0 4.1 88.8 74.1 140.4 117.2 Marokko 22.6 17.8 12.3 9.7 8.8 7.0 9.1 7.1 55.9 44.1 108.7 85.8 Suriname 15.4 9.3 10.7 6.4 9.4 5.6 1.4 0.9 24.9 14.9 61.8 37.1 Ned. Ant. + Aruba 2.4 1.4 3.1 1.8 1.6 0.9 0.3 0.2 12.2 7.0 19.6 11.2
72
Oudkomers in beeld
6.2 Bepaling van de potentiële doelgroep
In principe zijn alle data beschikbaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Binnen
het beperkte tijdsbestek van deze studie bleek het echter niet mogelijk alle benodigde
informatie te verkrijgen. Derhalve moest voor met name de subgroepen Zuid-Europa, Oost-
Europa, overig Latijns Amerika, overig Azië en overig Afrika de toevlucht worden gezocht in
schattingen.
Totaalcijfers (Tabellen 2.1 en 6.1)
Deze cijfers zijn ontleend aan de aflevering november 1998 van de Maandstatistiek van de
bevolkingvan het CBS.
Structuur naar leeftijd, geslacht en burgerlijke staat (Grafieken 2.1 en 2.2; Tabel 6.2)
De structuur naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat is in eerste instantie bepaald op basis
van een in ander verband speciaal bij het CBS aangevraagde tabel. Aangezien deze tabel niet
op maat voor dit project was samengesteld zijn er voor de volgende subgroepen `proxies'
gebruikt:
1. voor Zuid-Europa is uitgegaan van de structuur van de `overige westerse landen'. Dit zijn
de Europese landen (met uitzondering van Turkije, Polen, voormalig Joegoslavië en de
voormalige Sovjet Unie), Noord-Amerika, Japan en Oceanië;
2. voor Oost-Europa is uitgegaan van de structuur van Polen, voormalig Joegoslavië en de
voormalige Sovjet Unie;
3. voor overig Latijns Amerika is uitgegaan van de structuur van de `overige niet-westerse
landen'. Dit zijn alle landen in Afrika (met uitzondering van Egypte, Ghana, Kaapverdië,
Marokko en Somalië), in Azië (met uitzondering van Afghanistan, China, Hongkong, Irak,
Iran, Pakistan en Vietnam) en in Latijns Amerika (met uitzondering van de Nederlandse
Antillen plus Aruba en Suriname);
4. voor overig Azië is uitgegaan van de structuur van Afghanistan, China, Hongkong, Irak,
Iran, Pakistan en Vietnam;
5. voor overig Afrika is uitgegaan van de structuur van Egypte, Ghana, Kaapverdië en
Somalië.
Voor Zuid-Europa is de structuur naar leeftijd en geslacht verfijnd aan de hand van voor 1999
gepubliceerde cijfers (Maandstatistiek van de bevolking, december 1999). Hiertoe is uitgegaan
van het totaal voor de Europese Unie minus België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Het
betreft hier vijfjarige leeftijdsgroepen naar geslacht. Aan de hand van een meer summiere
beschikbare leeftijdsverdeling voor 1998 zijn de cijfers aangepast aan het laatstgenoemde
jaar.
Vervolgens is als resultante van het totale aantal eerste generatie allochtonen en de potentiële
doelgroep de verdeling van het aantal niet-potentiële allochtonen naar geslacht en leeftijd
bepaald. Deze is daarna aangepast aan de verdeling die volgt uit de eerder aangehaalde
`speciale' tabel voor de groep `overig westerse landen' plus Indonesië. De hiertoe benodigde
correcties per geslacht en leeftijd zijn omgeslagen over de genoemde vijf subgroepen.
Ten slotte is aan de hand van het totale aantal per subgroep en de gecorrigeerde structuur de
absolute verdeling naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat berekend. Een samenvatting
daarvan is opgenomen in Tabel 6.2.
Verdeling naar provincie (Tabel 2.2; Grafieken 2.3 en 2.4)
De verdeling naar provincie kon voor de subgroepen Turkije, Marokko, Suriname en de
Nederlandse Antillen plus Aruba direct uit gepubliceerde gegevens worden overgenomen
(Maandstatistiek van de bevolking, november 1998).
73
Oudkomers in beeld
Voor de overige vijf subgroepen zijn de cijfers geschat. Allereerst zijn de verdelingen berekend
door middel van voor 1999 en 2000 beschikbare cijfers. Daarbij zijn de volgende `proxies'
gehanteerd:
1. voor Zuid-Europa is uitgegaan van de provinciale structuur van de totale Europese Unie
minus België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (eerste generatie per 1 januari 1999);
2. voor Oost-Europa is uitgegaan van de structuur van Polen, voormalig Joegoslavië en de
voormalige Sovjet Unie (alle allochtonen per 1 januari 2000);
3. voor overig Latijns Amerika is uitgegaan van de structuur van de `overige niet-westerse
landen'. Dit zijn alle landen in Afrika, met uitzondering van Ghana, Marokko en Somalië, in
Azië, met uitzondering van Afghanistan, Irak en Iran, en in Latijns Amerika, met
uitzondering van de Nederlandse Antillen plus Aruba en Suriname (eerste generatie per 1
januari 1999);
4. voor overig Azië is uitgegaan van de structuur van Afghanistan, China, Hongkong, Irak,
Iran, Pakistan en Vietnam (alle allochtonen per 1 januari 2000);
5. voor overig Afrika is uitgegaan van de structuur van Egypte, Ghana, Kaapverdië en
Somalië (alle allochtonen per 1 januari 2000).
Vervolgens is als resultante van het totale aantal eerste generatie allochtonen en de potentiële
doelgroep (beide per 1 januari 1998) de provinciale verdeling van het aantal niet-potentiële
allochtonen bepaald. Hierop zijn in mindering gebracht de (bekende) aantallen voor de
Europese Unie (uitgezonderd Zuid-Europa) en Indonesië. De provinciale structuur van de
aldus ontstane restgroep die niet tot de potentiële doelgroep behoort is daarna in
overeenstemming gebracht met de structuur die voor de hele Europese Unie geldt. Via enige
iteraties is ten slotte met gegeven rij- en kolomtotalen het binnenwerk van de matrix provincie
en (vijf) subgroepen aangepast. In Tabel 2.2 zijn de resultaten samengevat.
74