Sociaal en Cultureel Planbureau

OUDKOMERS IN BEELD

EEN STUDIE NAAR DE OMVANG EN KENMERKEN
VAN MIGRANTEN DIE ZICH VÓÓR 1998
IN NEDERLAND HEBBEN GEVESTIGD

Sociaal Cultureel Planbureau
Paul Tesser

Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut Rob van der Erf







Oudkomers in beeld

VOORWOORD

Sinds het begin van de jaren zestig hebben zich grote aantallen migranten in Nederland gevestigd. Een deel van hen participeert met succes aan de Nederlandse samenleving, maar velen hebben de aansluiting niet gevonden. Dat komt vaak door een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en een te geringe kennis van de Nederlandse samenleving. Sinds 1998 worden nieuwe migranten uit een groot aantal herkomstlanden daarom verplicht tot deelname aan een inburgeringsprogramma. De grote meerderheid van de migranten was uiteraard al voor de totstandkoming van deze regeling in Nederland gevestigd. Deze zogeheten oudkomers zijn vaak evenmin voldoende toegerust om zich een bevredigend bestaan in de Nederlandse samenleving te kunnen verwerven. Ook voor deze `oudkomers' kan een inburgeringsprogramma zinvol zijn. Daarom is de rijksoverheid gestart met een oudkomersbeleid.

In dat verband is zicht op de doelgroep nodig. Dit rapport biedt daartoe aangrijpingspunten en resulteert in een schatting van de omvang en de samenstelling van een mogelijke doelgroep. Aan de hand van criteria als taalbeheersing in het Nederlands, opleidingsniveau en arbeidsmarktpositie is vastgesteld hoeveel oudkomers in de termen vallen van een inburgeringsprogramma.

De doelgroep die uit deze schatting resulteert, omvat meer dan 500.000 personen. Dit aantal is niet het resultaat van een integrale telling, maar vertegenwoordigt een benadering op basis van survey-materiaal. Voor de `klassieke' migrantengroepen, i.c. de Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen was een omvangrijk survey voorhanden waarin een aantal relevante vragen was opgenomen. Voor de `nieuwe groepen', grotendeels via de asielmigratie in Nederland gevestigd, moesten wij met aanmerkelijk minder omvangrijke steekproeven genoegen nemen, die bovendien niet alle nieuwe groepen omvatten. Dat betekent dat de uiteindelijke schatting met statistische onzekerheden is omgeven.

Een andere bron van onzekerheid ligt in de criteria die wij gebruikten om personen aan de doelgroep toe te wijzen. Een criterium als kennis van de Nederlandse taal is vatbaar voor verschillen in interpretatie. De survey-vragen waarop wij ons baseren, zijn niet gelijk te stellen met examenuitslagen Nederlandse taal. Het gaat om globale waarderingen die de respondent geeft van zijn eigen taalkennis. Daarbij kon overigens worden vastgesteld dat er wel een duidelijk verband bestond tussen de op deze wijze vastgestelde taalkennis en het optreden van sociale achterstand.

Dit onderzoek is niet meer dan een beredeneerde inventarisatie van een mogelijke doelgroep voor het oudkomersbeleid. Wij laten ons niet uit over de wenselijkheid en de praktische mogelijkheid om deze doelgroep feitelijk aan een dergelijk beleid te onderwerpen. Het is ook niet bekend in hoeverre de leden van de doelgroep daar zelf belangstelling voor hebben.

Hoewel de verantwoordelijkheid voor dit rapport bij het SCP ligt, is het rapport voortgekomen uit een nauwe buitengewoon plezierig verlopen samenwerking tussen het SCP en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). Wij danken de auteur van het NIDI, te weten Rob van der Erf, voor zijn zeer waardevolle bijdrage.

Prof. Dr. Paul Schnabel
(Directeur SCP)






Oudkomers in beeld

iv




Oudkomers in beeld

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD.........................................................................................................................III INHOUDSOPGAVE.................................................................................................................V TABELLEN .............................................................................................................................VII GRAFIEKEN............................................................................................................................IX SAMENVATTING....................................................................................................................XI
1. INLEIDING........................................................................................................................1
1.1 Centrale begrippen.................................................................................................. 1
1.1.1 Oudkomers .....................................................................................................2
1.1.2 De doelgroep van het oudkomersbeleid ..............................................................2
1.1.3 Potentiële doelgroep.........................................................................................2
1.1.4 Eigenlijke doelgroep .........................................................................................2
1.1.5 Prioritaire groepen............................................................................................3
1.2 Onderzoeksvragen.................................................................................................. 3
1.3 Werkwijze................................................................................................................ 3
1.1.1 Bepaling van de potentiële doelgroep .................................................................3
1.3.2 Afleiding van de eigenlijke doelgroep ..................................................................4
1.3.3 Bepaling absolute omvang eigenlijke doelgroep en prioritaire groepen....................4
1.4 Indeling van het rapport ........................................................................................... 4
2. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE POTENTIËLE DOELGROEP.............6
2.1 Inleiding.................................................................................................................... 6
2.2 Herkomst................................................................................................................. 6
2.3 Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat....................................................................... 7
2.4 Provincie................................................................................................................ 13
3. DE EIGENLIJKE DOELGROEP VAN HET OUDKOMERSBELEID......................17 3.1 Inleiding.................................................................................................................. 17 3.2 De eerste generatie............................................................................................... 18 3.3 Achterstandspositie............................................................................................... 20 3.3.1 Opleiding.......................................................................................................20 3.3.2 Beheersing van het Nederlands .......................................................................21 3.3.3 Verhouding tot de arbeidsmarkt.......................................................................22 3.3.4 Vrouwen als hoofd en als partner.....................................................................24 3.4 Achterstand nader bepaald ................................................................................... 25 3.4.1 Eerste analyse ..............................................................................................26 3.4.2 Definitieve analyse .........................................................................................27 3.5 De eigenlijke doelgroep ......................................................................................... 27 3.5.1 Een beslisregel voor de eigenlijke doelgroep .....................................................27 3.5.2 Een beperktere beslisregel..............................................................................29 3.5.3 Onderscheidend vermogen..............................................................................30 3.5.4 Werkloosheid in de beslisregel........................................................................31 3.6 De eigenlijke doelgroep in vergelijking................................................................... 32 3.7 Nieuwe etnische groepen...................................................................................... 35 3.8 Prioritaire categorieën binnen de eigenlijke doelgroep.......................................... 38 3.8.1 Opvoeders.....................................................................................................38 3.8.2 Werklozen.....................................................................................................39 3.8.3 Werklozen én opvoeders.................................................................................40 3.8.4 Categorieën binnen de prioritaire groep.............................................................41 3.8.5 Werkloosheid onder de nieuwe etnische groepen ..............................................42 3.9 Samenvatting en conclusies ................................................................................. 45






Oudkomers in beeld


4. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE EIGENLIJKE DOELGROEP.............48 4.1 Van potentiële naar eigenlijke en prioritaire doelgroep.......................................... 48 4.2 Operationalisatie van de criteria............................................................................ 49 4.3 Herkomst, geslacht, leeftijd en burgerlijke staat.................................................... 50 4.4 Provincie................................................................................................................ 54
5. REFERENTIES.............................................................................................................58
6. APPENDICES ..............................................................................................................60 6.1 Tabellen................................................................................................................. 60 6.2 Bepaling van de potentiële doelgroep.................................................................... 73

vi




Oudkomers in beeld

TABELLEN

Tabel 2.1 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar land van geboorte en land van nationaliteit, 1 januari 1998 (x 1.000) .............................................................................7 Tabel 2.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................15 Tabel 2.3 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen (`grote vier') naar geboorteland en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) ......................................................................15 Tabel 2.4 Relatieve sterke onder- en oververtegenwoordiging van eerste generatie allochtonen naar geboorteland per woonprovincie, 1 januari 1998 .....................................................16 Tabel 3.1 Vier grootste minderheidsgroeperingen naar geboortelandgeneratie, herkomst- groepering en geslacht, 1 januari 1998 (%)...................................................................19 Tabel 3.2 SPVA-deelnemers, geboortelandgeneratie en geslacht, 1998 (%)...................................19 Tabel 3.3 Opleiding naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%)...............................................................................................21 Tabel 3.4 Moeite met de Nederlandse taal naar geboortelandgeneratie, herkomst-groepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) ..............................................................21 Tabel 3.5 Maatschappelijke situatie naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) ..............................................................24 Tabel 3.6 Opleiding van vrouwen naar positie in huishouden en herkomstgroepering, 1998 (%)...................................................................................................................24 Tabel 3.7 Verhouding tot de arbeidsmarkt van vrouwen naar positie in huishouden en herkomstgroepering, 1998 (%) ....................................................................................25 Tabel 3.8 Resultaten Homals-analyse van opleiding, beheersing van het Nederlands en maatschappelijke situatie (eigenwaarden, discriminatiewaarden en categoriewaarden) .....26 Tabel 3.9 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis beheersing Nederlandse taal en opleiding, naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, `grote vier'...............................................28 Tabel 3.10 Aandeel eigenlijke doelgroep naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, uitsluitend op basis van een geringe beheersing van de Nederlandse taal, `grote vier' .................................................................................................................30 Tabel 3.11 Non-participanten aan de arbeidsmarkt naar herkomstgroepering en doelgroepdefinitie, `grote vier' (in % van desbetreffende categorie)...................................31 Tabel 3.12 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis van beheersing van het Nederlands, opleiding en langdurige werkloosheid, naar leeftijd, herkomstgroepering en geslacht, `grote vier'......32 Tabel 3.13 Opleiding naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier' .................................................................................................................34 Tabel 3.14 Moeite met het Nederlands naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier' ...................................................................................................34 Tabel 3.15 Verhouding tot de arbeidsmarkt naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier' ...................................................................................................35 Tabel 3.16 Beheersing van het Nederlands en opleidingsniveau onder nieuwe etnische groepen naar herkomstgroepering, 2000 (%).............................................................................36 Tabel 3.17 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, 2000 (in % van de vermelde subcategorieën).................................................37 Tabel 3.18 Oudkomers met kinderen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, `grote vier' (in % van de potentiële doelgroep) ...............................................................................39

vii




Oudkomers in beeld

Tabel 3.19 Oudkomers met kinderen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke doelgroep) .....39 Tabel 3.20 Langdurig en kortdurig werklozen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de potentiële doelgroep)................................................................40 Tabel 3.21 Langdurig en kortdurig werklozen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke doelgroep).................................................................................................................40 Tabel 3.22 Aandeel prioritaire doelgroep op basis van opvoeders én langdurig werklozen in eigenlijke doelgroep naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' .................41 Tabel 3.23 Eigenlijke en prioritaire doelgroep naar subcategorieën, herkomstgroepering en geslacht, 'grote vier' ...................................................................................................41 Tabel 3.24 Werkloosheid onder nieuwe etnische groepen naar herkomstgroepering en doelgroep van het oudkomersbeleid (%)......................................................................................42 Tabel 3.25 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid onder de nieuwe etnische groepen volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, (in % van de vermelde subcategorieën) ...........................................44 Tabel 3.26 Aandeel eigenlijke doelgroep volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, overige doelgroep, (%) ........... 44 Tabel 4.1 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geslacht en geboorteland, 1 januari 1998 (x 1.000) .........................................................................51 Tabel 4.2 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000) ...............................51 Tabel 6.1 Eerste generatie allochtonen naar land van geboorte en land van nationaliteit, 1 januari 1998 ..............................................................................................................60 Tabel 6.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) ...................................................64 Tabel 6.3 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar beslisregel, geslacht en geboorteland, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000).........................................................66 Tabel 6.4 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, ruime definitie, 1 januari 1998 (x 1.000) .............................67 Tabel 6.5 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht, positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000).................................................................................................69 Tabel 6.6 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) ................................................................70 Tabel 6.7 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................72 Tabel 6.8 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................72 Tabel 6.9 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland `grote vier') en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) .................................................72

viii




Oudkomers in beeld

GRAFIEKEN

Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998......................................................................9 Grafiek 2.2 Potentiële doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998 .....................................................................12 Grafiek 2.3 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000) ..................................13 Grafiek 2.4 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per provincie, 1 januari 1998 ..............................................................................................................14 Grafiek 2.5 Potentiële doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, in % van de doelgroep per woonprovincie, 1 januari 1998......................................................................................14 Grafiek 4.1 Potentiële, eigenlijke en prioritaire doelgroep naar geboorteland, 1 januari 1998 (x 1.000) ...................................................................................................................50 Grafiek 4.2 Eigenlijke doelgroep naar leeftijd en geslacht, 1 januari 1998 (x 1.000)............................51 Grafiek 4.3 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998 .............................................................................................52 Grafiek 4.4 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, 1 januari 1998 (x 1.000) ...................................................................................................................52 Grafiek 4.5 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998 .....................................................................53 Grafiek 4.6 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) ...................................................................................................................54 Grafiek 4.7 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)...................................54 Grafiek 4.8 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per provincie, 1 januari 1998 ..............................................................................................................55 Grafiek 4.9 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)...........55 Grafiek 4.10 Prioritaire doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)...........56 Grafiek 4.11 Prioritaire doelgroep naar geboorteland (`grote vier') en woongemeente c.q. woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)........................................................................56

ix




Oudkomers in beeld

x




Oudkomers in beeld

SAMENVATTING

Inleiding
In 1998 is de Wet inburgering Nieuwkomers (WIN) van kracht geworden. De wet verplicht migranten tot deelname aan een inburgeringsprogramma. Het programma heeft tot doel nieuwkomers die het gevaar lopen in een achterstandspositie te geraken toe te rusten voor actieve deelname aan de instellingen van de Nederlandse samenleving. Met het tot stand komen van de WIN is de vraag actueel geworden of er niet evenzeer behoefte is aan een inburgeringstraject voor migranten die zich vóór de WIN hier hebben gevestigd. Uit een grote hoeveelheid onderzoek is immers duidelijk geworden dat een aanzienlijk deel van deze zogeheten oudkomers niet of onvoldoende aansluiting vindt bij de hoofdstroom van de Nederlandse samenleving. Ook zij zouden met de cursussen Nederlands als tweede taal, maatschappij- en beroepenoriëntatie hun zeer ongunstige maatschappelijke kansen wellicht kunnen verbeteren. Daarbij moet overigens wel worden bedacht dat de inburgeringstrajecten slechts een eerste stap in het integratieproces zijn. Effectieve participatie vereist meer dan de deelname aan een inburgeringsprogamma. Het geleerde moet worden verwerkt en de verworven vaardigheden moeten worden toegepast.

Tegen deze achtergrond is het oudkomersbeleid opgezet. Dit beleid beoogt migranten die al langere tijd in Nederland verblijven een programma aan te bieden dat hen in staat stelt zich de vaardigheden eigen te maken die minimaal zijn vereist om effectief te kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Voor een adequaat oudkomersbeleid is het nodig zicht te hebben op de omvang en de aard van de mogelijke doelgroep van dit beleid. Het onderzoek waarvan in deze publicatie verslag wordt gedaan heeft tot doel hier duidelijkheid over te geven.

Centrale begrippen
Voor een nadere bepaling van de doelgroep van het oudkomersbeleid wordt aansluiting gezocht bij het nieuwkomersbeleid. De inburgering van nieuwkomers vormt sinds enkele jaren een van de speerpunten van het integratiebeleid voor minderheden en heeft in 1998 in de WIN een wettelijke basis gekregen. Het verplichte inburgeringsprogamma dat in de WIN is omschreven heeft tot doel de start van nieuw gearriveerde migranten in Nederland te vergemakkelijken en hun integratie te bevorderen.

Per definitie kan de WIN alleen effect hebben op de integratie van de nieuwkomers onder de migranten. Het overgrote deel van degenen die thans tot de minderhedenbevolking worden gerekend heeft zich echter hier gevestigd vóór de introductie van de inburgerings- programma's. Voor de meesten van deze zogeheten oudkomers geldt dat er in de tijd dat zij nieuwkomers waren in het geheel geen inburgeringsprogramma's beschikbaar waren. Een groot deel van de oudkomers heeft niet de taalvaardigheid in het Nederlands en de kennis van de Nederlandse samenleving die in de huidige inburgeringsprogramma's worden gezien als minimumvereisten om met enig succes te kunnen deelnemen aan de samenleving. Deze personen vormen de doelgroep van het oudkomersbeleid en het is de vraag hoe zij zijn te onderscheiden van oudkomers die geen inburgeringsprogramma nodig hebben. Dit is in meest algemene zin de probleemstelling van het onderzoek waarvan hier verslag wordt gedaan.

Gegeven de doelstellingen van het oudkomersbeleid worden hier onder oudkomers al die migranten verstaan die zich vóór de inwerkingtreding van de WIN in Nederland hebben gevestigd.

Een inburgeringsprogramma is niet voor alle oudkomers zinvol of nodig. Een deel van de oudkomers neemt met succes deel aan maatschappelijke verbanden en heeft zich de

xi




Oudkomers in beeld

daarvoor benodigde vaardigheden zelf eigen gemaakt. Deze oudkomers zullen weinig behoefte hebben aan een cursus Nederlands of een oriëntatie op beroep of samenleving. De groep waar het oudkomersbeleid zich op richt vormt dan ook een uitsnede uit de bredere groep van de oudkomers. Het gaat om personen van wie de taalvaardigheid in het Nederlands en de kennis van de Nederlandse samenleving onvoldoende zijn voor actieve participatie aan de Nederlandse instellingen. Omdat niet alle oudkomers tot de doelgroep van het oudkomersbeleid kunnen worden gerekend is het nuttig een onderscheid te maken tussen de potentiële doelgroep en de eigenlijke doelgroep.

Tot de potentiële doelgroep worden alle oudkomers gerekend die zich vóór 1998, het jaar van het van kracht worden van de WIN, in Nederland hebben gevestigd en aan wie een verplichting tot deelname aan een inburgeringsprogramma kan worden opgelegd. De keuze voor een caesuur bij het jaar 1998 is gebaseerd op de gedachte dat personen die zich later hebben gevestigd onder het regime van de WIN vallen en uit hoofde daarvan als nieuwkomer een inburgeringstraject hebben doorlopen of daar nog mee bezig zijn. Deze keuze laat overigens onverlet dat er redenen kunnen zijn om personen die hebben deelgenomen aan een WIN-programma in een later stadium alsnog te laten deelnemen aan een oudkomersprogramma. Dit zal in de eerste plaats gelden voor diegenen voor wie een WIN- programma te beperkt is gebleken voor het bereiken van het gewenste vaardigheidsniveau.

Oudkomers die overeenkomstig de criteria die in de WIN worden aangehouden niet beschikken over de kennis en vaardigheden die voor inburgering minimaal noodzakelijk worden geacht worden hier tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid gerekend. Het WIN-programma begint met een onderzoek naar de mate waarin nieuwkomers over deze kennis en vaardigheden beschikken. Voor oudkomers zijn deze gegevens niet beschikbaar. Daarom moet ten behoeve van dit onderzoek aan de hand van andere criteria worden bepaald wie onder de oudkomers tot de eigenlijke doelgroep van het beleid worden gerekend. Drie aspecten of kenmerken van oudkomers worden hiervoor in beschouwing genomen: de beheersing van de Nederlandse taal, het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt.

Bij de introductie van het inburgeringsbeleid is gekozen voor een stapsgewijze invoering. Gegeven de aanvankelijk beperkte middelen bestond de noodzaak tot het aanwijzen van prioritaire groepen onder de oudkomers. Tot de prioritaire groepen worden hier oudkomers gerekend voor wie inburgering van speciaal belang wordt geacht. Op dit moment zijn dit werklozen en opvoeders.

Onderzoeksvragen
Met hier gemaakte onderscheidingen kunnen de hoofdvragen van het oudkomersonderzoek worden geformuleerd. Het zijn er zes.


1. Wat is de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid, naar herkomst, geslacht en leeftijd?

2. Hoe is de potentiële doelgroep verdeeld over kenmerken die voor de inburgering relevant zijn: beheersing van de Nederlandse taal, opleiding, verhouding tot de arbeidsmarkt?
3. Bij welke combinatie van relevante kenmerken kunnen personen uit de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend?
4. Wat is het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder het totaal van de oudkomers (de potentiële doelgroep)?

5. Wat is de absolute omvang van de eigenlijke doelgroep, gespecificeerd naar relevante herkomstcategorieën?

6. Wat is het aandeel van de prioritaire groepen opvoeders en werklozen onder de oudkomers en wat is hun absolute aantal?

xii




Oudkomers in beeld

Gegeven deze onderzoeksvragen is het onderzoek opgesplitst in drie hoofdonderdelen: de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep, de afleiding van de eigenlijke doelgroep volgens verschillende criteria en de schatting van de omvang van de eigenlijke doelgroep en de prioritaire groepen.

Werkwijze
De werkwijze voor de beantwoording van de onderzoeksvragen verschilt voor de drie onderdelen van de studie. Voor de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep wordt uitgegaan van gegevens uit de gemeentelijke basisadministraties (GBA). Deze gegevens worden door het CBS uit de basisadministraties van de gemeenten bijeengebracht. In de GBA wordt onder andere het geboorteland van personen en hun ouders geregistreerd. Aan de hand daarvan kan worden bepaald wie tot de eerste generatie allochtonen behoren. Het zijn personen die in het buitenland zijn geboren en die zich als migrant in Nederland hebben gevestigd. De kinderen van deze migranten die in Nederland zijn geboren worden niet tot de potentiële doelgroep gerekend. De stand van de bevolking van de eerste generatie allochtonen op 1 januari 1998 levert de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid.

De afleiding van de eigenlijke doelgroep vormt de spil van dit oudkomersonderzoek. Om te bepalen wie met reden tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid kan worden gerekend en wie niet, zijn kenmerken van oudkomers geanalyseerd die verband houden met maatschappelijke achterstand. De analyses zijn uitgevoerd op gegevens over personen die behoren tot de eerste generatie van de vier grootste allochtone groeperingen die ons land kent: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.

Het mag een gelukkig toeval worden genoemd dat juist in 1998 bij deze groepen de hier benodigde gegevens over beheersing van het Nederlands, opleidingsniveau en verhouding tot de arbeidsmarkt zijn verzameld. Dat is gebeurd in de survey Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen (SPVA). De survey is een gezamenlijk project van het Instituut voor Sociologisch en Economisch Onderzoek (ISEO) en het SCP.

Op basis van de analyse van achterstandskenmerken in de SPVA is een aantal beslisregels opgesteld voor het toewijzen van oudkomers aan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Deze zijn vervolgens onderzocht op hun onderscheidend vermogen in relatie tot het achterstandsrisico. De beste regel is daarna toegepast op gegevens over migrantengroepen die zich sinds het einde van de jaren tachtig in toenemende mate in Nederland hebben gevestigd. Onder enkele van deze groeperingen, Afghanen, Iraniërs, Somaliërs en Ethiopiërs, is onlangs door het ITS onderzoek gedaan. De analyses die nodig waren voor de bepaling van de eigenlijke doelgroep onder deze groeperingen zijn door het ITS bereidwillig ter beschikking gesteld.

Na de afleiding van de eigenlijke doelgroep is vervolgens het aandeel van de prioritaire groepen binnen de eigenlijke doelgroep bepaald. Als prioritaire groepen zijn de categorieën aangehouden die ook in het vigerende oudkomersbeleid al voorrang krijgen, te weten opvoeders en werklozen. Het verschil is dat hier alleen die opvoeders en werklozen als prioritair worden aangemerkt die ook tot de eigenlijke doelgroep behoren.

De afleiding van de eigenlijke doelgroep resulteert uiteindelijk in schattingen van de aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de eerste generatie van de betrokken herkomstgroeperingen. Deze percentages zijn toegepast op de cijfers die in het eerste deel van het onderzoek bij de bepaling van de aantallen in de potentiële doelgroep zijn verkregen. De potentiële doelgroep bevat veel meer herkomstgroeperingen dan bij de afleiding van de eigenlijke doelgroep zijn gebruikt. Over deze groeperingen zijn de benodigde gegevens voor

xiii




Oudkomers in beeld

de bepaling van het aandeel van de eigenlijke doelgroep niet beschikbaar. De percentages zijn 'geprikt' op basis van de groeperingen waarover wel gegevens bekend zijn.

De bepaling van de absolute omvang van de prioritaire groepen is op vergelijkbare wijze uitgevoerd. Op basis van de SPVA- en ITS-gegevens is het aandeel van de prioritaire groepen die deel uitmaken van de eigenlijke doelgroep vastgesteld. De gevonden percentages zijn vervolgens geprojecteerd op de populatiegegevens van de eerste generatie allochtonen.

Omvang en samenstelling van de potentiële doelgroep Ofschoon het enigszins arbitrair is wie wel en wie niet in principe voor een inburgeringsprogramma in aanmerking komt, is besloten om voor de bepaling van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid de volgende landen/gebieden hiervan uit te sluiten: de lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van Griekenland, Italië, Spanje en Portugal; Noorwegen, IJsland en Zwitserland; Noord-Amerika; Oceanië. Voor de oudkomers uit de lidstaten van de EU is deze keuze gebaseerd op de overweging dat nieuwkomers uit de EU lidstaten niet kunnen worden verplicht tot deelname aan een inburgeringstraject. Oudkomers uit de overige genoemde landen zijn buiten beschouwing gelaten omdat zij over het algemeen geen achterstandsrisico hebben.

Ook oudkomers met Indonesië als herkomstland worden uitgesloten. De reden daarvan is dat zij in de bevolkingsadministratie niet zijn te onderscheiden van Indische Nederlanders die vrijwel alle volledig in de Nederlandse samenleving zijn geï ntegreerd. Cijfermatig gezien komt dit erop neer dat 29 procent van alle eerste generatie allochtonen niet tot de potentiële doelgroep wordt gerekend.

Onderscheiden naar land van geboorte is de potentiële doelgroep opgesplitst in negen subgroepen, te weten Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Antillen plus Aruba, Zuid- Europa (Griekenland, Italië, Portugal en Spanje), Oost-Europa, overig Latijns Amerika, overig Azië en overig Afrika. Bijna één miljoen mensen behoren tot de potentiële doelgroep. De grootste subgroep betreft in Suriname geboren personen, direct gevolgd door in Turkije, in overig Azië en in Marokko geborenen. Tezamen maken deze vier subgroepen meer dan tweederde van de totale potentiële doelgroep uit.

Voor de totale potentiële doelgroep geldt een klein mannenoverschot. Het grootst is dit voor geboorteland Marokko en geboorteland overig Afrika. Ook overig Azië en Turkije laten een overschot aan mannen zien. De overige vijf subgroepen vertonen daarentegen een vrouwenoverschot. Voor geboorteland Oost-Europa is dit het grootst, gevolgd door Suriname en overig Latijns Amerika.

Het aandeel kleine kinderen is voor alle subgroepen beperkt. Naarmate de leeftijd daarna stijgt neemt ook het aandeel van de desbetreffende leeftijdsgroep in het totaal toe. Rond de leeftijd van 30 slaat deze ontwikkeling vervolgens om in de zin dat dan oudere leeftijdsgroepen een minder gewicht in het de totale populatie krijgen. Voor vrouwen wordt dit omslagpunt doorgaans iets eerder bereikt dan voor mannen. Tussen de subgroepen zijn er overigens wel duidelijke verschillen.

De potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid is verre van gelijk over Nederland verdeeld. Een derde is woonachtig in de provincie Zuid-Holland, een kwart in de provincie Noord- Holland. Daarna volgen Noord-Brabant (tien procent), Utrecht en Gelderland (beide zeven procent). De kleinste aantallen behorend tot de potentiële doelgroep worden aangetroffen in Zeeland, Drenthe en Friesland (alle minder dan twee procent).

Uitgedrukt als percentage van de totale bevolking in de desbetreffende provincie wordt een enigszins ander beeld verkregen. Noord- en Zuid-Holland gaan dan gezamenlijk aan kop met

xiv




Oudkomers in beeld

bijna tien procent, gevolgd door Flevoland met zeven procent en Utrecht met ruim zes procent. De rij wordt dan gesloten door Friesland en Drenthe met ieder iets meer dan twee procent.

De concentratie van de doelgroep in de Randstad hangt nauw samen met de relatief grote aantallen allochtonen geboren in Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba. Meer dan 60 procent van de potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen in de Randstad (inclusief Flevoland) is in voornoemde landen geboren. Ter vergelijking: in Drenthe is slechts één op de vier in die landen geboren.

Van potentieel naar eigenlijk en prioritair
Ten behoeve van de bepaling van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid is maatschappelijke achterstand geoperationaliseerd met de aspecten 'beheersing van de Nederlandse taal', 'opleidingsniveau' en 'verhouding tot de arbeidsmarkt'. Empirische analyses van de combinaties waarin deze aspecten onder Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen voorkomen maken duidelijk dat ze onderling nauw op elkaar betrokken zijn. Wat ze gemeenschappelijk hebben is te gebruiken als een maatlat voor (het risico op) maatschappelijke achterstand. De analyses maken het mogelijk de bijdrage van onderscheiden posities op de aspecten aan het achterstandsrisico nader te bepalen, zodat kan worden aangegeven bij welke mate van beheersing van het Nederlands en bij welk opleidingsniveau en welk type verhouding tot de arbeidsmarkt het achterstandrisico groter dan wel kleiner is.

De uitkomsten van de analyses van de verschillende aspecten van `achterstand zijn gebruikt om een drietal beslisregels voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid op te stellen: een beperkte beslisregel die alleen uitgaat van de beheersing van het Nederlands, een ruime beslisregel die daarnaast ook rekening houdt met het opleidingsniveau en een uitgebreide beslisregel die daarenboven werklozen toerekent tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Er zijn redenen om de voorkeur te geven aan de ruime beslisregel.

Bij toepassing van de ruime beslisregel wordt 66 procent van de oudkomers uit de vier grootste allochtone groeperingen tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid gerekend. De zeggingskracht van dit overall percentage is overigens beperkt omdat er grote verschillen zijn tussen herkomstgroeperingen. Het aandeel van eigenlijke doelgroep is onder Turken en Marokkanen veel groter dan onder Surinamers en Antillianen. Binnen de onderscheiden herkomstgroeperingen zijn er soms aanzienlijke verschillen in samenhang met geslacht en leeftijd.

De eigenlijke doelgroep die wordt gevormd bij toepassing van de ruime beslisregel onderscheidt zich op relevante aspecten duidelijk van de oudkomers die niet aan de eigenlijke doelgroep worden toegewezen. Deze laatste oudkomers hebben ten aanzien van de beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau zelfs een wat gunstiger profiel dan de leden van de tweede generatie uit de betreffende groeperingen. Rekening houdend met het gegeven dat van de tweede generatie een relatief groot deel nog op school zit, is er ten opzichte van de oudkomers die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren weinig verschil in de verhouding tot de arbeidsmarkt.

In het tot dusverre gevoerde oudkomersbeleid zijn opvoeders en werklozen als prioritaire categorieën onderscheiden. Daar zijn goede argumenten voor, maar bij de Turken en Marokkanen omvatten de prioritaire categorieën tezamen de overgrote meerderheid van de eigenlijke doelgroep. Bij de Surinamers en Antillianen resulteren de prioritaire categorieën wel in een aanzienlijke reductie van de groepsomvang.

xv




Oudkomers in beeld

De tot hiertoe besproken conclusies betreffen uitsluitend de oudkomers uit de vier grootste allochtone groepering. Vastgesteld kan worden dat de resultaten van de bij deze groeperingen ontwikkelde systematiek bevredigend zijn. De toepassing ervan op de zogeheten nieuwe etnische groepen levert minder goede resultaten op. Dat komt doordat de verhouding tot de arbeidsmarkt bij deze groepen vooralsnog in mindere mate afhankelijk lijkt te zijn van het opleidingsniveau en de beheersing van het Nederlands dan bij de klassieke migrantengroeperingen. De werkloosheid onder de eigenlijke doelgroep volgens de ruime beslisregel is ook bij de nieuwe groepen groter dan de werkloosheid onder degenen die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren, maar onder deze laatste groep is werkloosheid nog alarmerend hoog. Om die reden is voor de nieuwe groepen gekozen voor de uitgebreide beslisregel. Daarin worden personen die werkloos zijn, ongeacht hun beheersing van het Nederlands of hun opleiding, tot de eigenlijke doelgroep gerekend.

De keuze om bij de nieuwe etnische groepen alle werklozen tot de eigenlijke doelgroepen te rekenen heeft gevolgen voor het inburgeringsprogramma. Om ook voor de beter opgeleiden uit de nieuwe etnische groepen effectief te kunnen zijn dient het programma naar inhoud en niveau afgestemd te zijn op de specifieke vaardigheden en de specifieke achtergrond van deze categorie oudkomers.

De potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid omvat naast de Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en de nieuwe etnische groepen nog een aanzienlijk aandeel Zuid- Europeanen en personen uit Latijns Amerika. Deze twee categorieën worden hier echter niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend. De belangrijkste reden daarvoor is dat hun integratie veel minder problematisch is dan die van de andere migrantengroeperingen uit de potentiële doelgroep. Het overgrote deel van hen is gehuwd met een autochtone partner, hun arbeidsmarktpositie is niet ongunstig en de prestaties van hun kinderen in het Nederlandse onderwijs zijn op niveau.1

Resultaten
Uit het navolgende schema voor de zogenaamde klassieke migrantengroepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) valt af te leiden dat de eigenlijke doelgroep 59 procent van de potentiële doelgroep beslaat. Van de eigenlijke doelgroep, 330 duizend, kan 251 duizend als prioritair worden aangemerkt en 79 duizend als niet prioritair.


1 De gunstiger positie van de Zuid-Europeanen is gedocumenteerd door Lindo (1994:117- 144). Ten aanzien van de Latijns-Amerikanen is, bij het ontbreken van goede gegevens, afgegaan op indrukken. De belangrijkste factor vormt daarbij het relatief hoge opleidingsniveau van de Latijns-Amerikaanse vluchtelingen.

xvi




Oudkomers in beeld

Van potentieel naar eigenlijk en prioritair Klassieke migrantengroepen

Gezien de doorgaans goede beheersing van de Nederlandse taal is het niet verwonderlijk dat de reductie voor de groep Suriname en de groep Nederlandse Antillen groot is (via één op de drie `eigenlijk' naar één op de vijf `prioritair'). In veel mindere mate treedt er voor de Turken en Marokkanen reductie op: voor de Turken behoort 81 procent van de potentiële doelgroep tot de eigenlijke doelgroep en 68 procent van de potentiële doelgroep tot de prioritaire doelgroep. Voor de Marokkanen bedragen deze percentages 75 en 59.

De grootste prioritaire subgroepen bestaan uit Turkse vrouwen in de leeftijd van 18 tot 30 jaar en Turkse mannen van 30 tot 40 jaar (beide 22 duizend), gevolgd door Turkse vrouwen van 30 tot 40 jaar (19 duizend).

Het qua structuur enigszins afwijkende schema voor de zogenaamde nieuwe migrantengroepen laat zien dat de eigenlijke doelgroep hier 53 procent van de potentiële doelgroep beslaat. Omdat geen nadere prioritering is aangebracht kan de gehele eigenlijke doelgroep, 213 duizend, als prioritair worden aangemerkt.

Aangezien de groepen Zuid-Europa en overig Latijns Amerika niet tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend, is de reductie voor deze groepen vanzelfsprekend het grootst. Van de resterende drie groepen behoort circa 65 procent van de potentiële doelgroep de eigenlijke doelgroep.

De grootste eigenlijke/prioritaire subgroep bestaat uit Aziatische mannen van 30 tot 40 jaar (eveneens 18 duizend) en Aziatische vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep (15 duizend).

xvii




Oudkomers in beeld

Van potentieel naar eigenlijk en prioritair
Nieuwe migrantengroepen

xviii




Oudkomers in beeld

xix




Oudkomers in beeld


1. INLEIDING


Sinds het begin van de jaren negentig zijn er door de landelijke overheid en door een aantal gemeenten initiatieven genomen om migranten een introductie in de Nederlandse samenleving te bieden. De verwerving van basisvaardigheden in de Nederlandse taal vormde het hoofdbestanddeel van deze inburgeringstrajecten. In 1996 is er een landelijke regeling voor de inburgering van nieuwkomers tot stand gekomen (RIN). Drie jaar later, in 1998, is de RIN vervangen door een wet, de Wet inburgering Nieuwkomers (WIN). De WIN verplicht migranten die het gevaar lopen in een maatschappelijke achterstandspositie te geraken tot deelname aan een inburgeringsprogramma. Het programma heeft tot doel nieuwkomers toe te rusten voor actieve deelname aan de instellingen van de Nederlandse samenleving.

Met het tot stand komen van de WIN is de vraag actueel geworden of er niet evenzeer behoefte is aan een inburgeringstraject voor migranten die zich vóór de WIN hier hebben gevestigd. Uit een grote hoeveelheid onderzoek is immers duidelijk geworden dat een aanzienlijk deel van deze zogeheten oudkomers niet of onvoldoende aansluiting vindt bij de hoofdstroom van de Nederlandse samenleving. Ook zij zouden met de cursussen Nederlands als tweede taal, maatschappij- en beroepenoriëntatie hun zeer ongunstige maatschappelijke kansen wellicht kunnen verbeteren.

Om de inburgering van oudkomers ter hand te kunnen nemen is het oudkomersbeleid opgezet. Dit beleid beoogt migranten die al langere tijd in Nederland verblijven een programma aan te bieden dat hen in staat stelt zich de vaardigheden eigen te maken die minimaal zijn vereist om effectief te kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Daarbij moet overigens wel worden bedacht dat de inburgeringstrajecten slechts een eerste stap in het integratieproces zijn. Effectieve participatie vereist meer dan de deelname aan een inburgeringsprogamma. Het geleerde moet worden verwerkt en de verworven vaardigheden moeten worden toegepast.

Voor een adequaat oudkomersbeleid is het nodig zicht te hebben op de omvang en de aard van de mogelijke doelgroep van dit beleid. Het onderzoek waarvan in deze publicatie verslag wordt gedaan heeft tot doel hier duidelijkheid over te geven.

In dit inleidende hoofdstuk worden de centrale begrippen die in het onderzoek zijn gehanteerd nader verkend (Paragraaf 1.1). Daarop aansluitend worden in Paragraaf 1.2 de onderzoeksvragen geformuleerd. Paragraaf 1.3 bevat een korte aanduiding van de gevolgde werkwijze en de gebruikte bronnen. Paragraaf 1.4 sluit het hoofdstuk af met een overzicht van de indeling van het rapport.


1.1 Centrale begrippen


Voor een nadere bepaling van de doelgroep van het oudkomersbeleid wordt aansluiting gezocht bij het nieuwkomersbeleid. De inburgering van nieuwkomers vormt sinds enkele jaren een van de speerpunten van het integratiebeleid voor minderheden en heeft in 1998 in de WIN een wettelijke basis gekregen. Het verplichte inburgeringsprogamma dat in de WIN is omschreven heeft tot doel de start van nieuw gearriveerde migranten in Nederland te vergemakkelijken en hun integratie te bevorderen.

Per definitie kan de WIN alleen effect hebben op de integratie van de nieuwkomers onder de migranten. Het overgrote deel van degenen die thans tot de minderhedenbevolking worden gerekend heeft zich echter hier gevestigd vóór de introductie van de inburgerings- programma's. Voor de meeste van deze zogeheten oudkomers geldt dat er in de tijd dat zij nieuwkomers waren in het geheel geen inburgeringsprogramma's beschikbaar waren. Een


1




Oudkomers in beeld

groot deel van de oudkomers heeft niet de taalvaardigheid in het Nederlands en de kennis van de Nederlandse samenleving die in de huidige inburgeringsprogramma's worden gezien als minimumvereisten om met enig succes te kunnen deelnemen aan de samenleving. Deze personen vormen de doelgroep van het oudkomersbeleid en het is de vraag hoe zij zijn te onderscheiden van oudkomers die geen inburgeringsprogramma nodig hebben. Dit is in meest algemene zin de probleemstelling van het onderzoek waarvan hier verslag wordt gedaan.


1.1.1 Oudkomers
Gegeven de doelstellingen van het oudkomersbeleid worden hier onder oudkomers al die migranten verstaan die zich vóór de inwerkingtreding van de WIN in Nederland hebben gevestigd. Het begrip migrant komt in registraties echter niet voor. Wel kan op basis van registratiegegevens worden vastgesteld wie tot de allochtone bevolking behoort. Dat gebeurt aan de hand van het geboorteland van personen en hun ouders. Indien het geboorteland van een persoon of van één van diens ouders een buitenland is dan geldt deze persoon als allochtoon. Allochtonen die zelf in het buitenland zijn geboren worden gerekend tot de eerste generatie onder de allochtonen. Onder oudkomers worden ten behoeve van dit onderzoek personen verstaan die behoren tot de eerste generatie allochtonen en die zich vóór het van kracht worden van de WIN in Nederland hebben gevestigd.


1.1.2 De doelgroep van het oudkomersbeleid Zoals al is aangegeven is een inburgeringsprogramma niet voor alle oudkomers zinvol of nodig. Een deel van de oudkomers neemt met succes deel aan maatschappelijke verbanden en heeft zich de daarvoor benodigde vaardigheden zelf eigen gemaakt. Deze oudkomers zullen weinig behoefte hebben aan een cursus Nederlands of een oriëntatie op beroep of samenleving. De groep waar het oudkomersbeleid zich op richt vormt dan ook een uitsnede uit de bredere groep van de oudkomers. Het gaat om personen van wie de taalvaardigheid in het Nederlands en de kennis van de Nederlandse samenleving onvoldoende zijn voor actieve participatie aan de Nederlandse instellingen. Omdat niet alle oudkomers tot de doelgroep van het oudkomersbeleid kunnen worden gerekend is het nuttig een onderscheid te maken tussen de potentiële doelgroep en de eigenlijke doelgroep.


1.1.3 Potentiële doelgroep
Tot de potentiële doelgroep worden alle oudkomers gerekend die zich vóór 1998, het jaar van het van kracht worden van de WIN, in Nederland hebben gevestigd en die kunnen worden verplicht tot deelname aan een inburgeringsprogramma. De keuze voor een caesuur bij het jaar 1998 is gebaseerd op de gedachte dat personen die zich later hebben gevestigd onder het regime van de WIN vallen en uit hoofde daarvan als nieuwkomer een inburgeringstraject hebben doorlopen of daar nog mee bezig zijn. Deze keuze laat overigens onverlet dat er redenen kunnen zijn om personen die hebben deelgenomen aan een WIN-programma in een later stadium alsnog te laten deelnemen aan een oudkomersprogramma. Dit zal in de eerste plaats gelden voor diegenen voor wie een WIN-programma te beperkt is gebleken voor het bereiken van het gewenste vaardigheidsniveau.


1.1.4 Eigenlijke doelgroep
Oudkomers die tot de potentiële doelgroep van het beleid behoren en die niet beschikken over de kennis en vaardigheden die voor inburgering minimaal noodzakelijk worden geacht worden hier tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid gerekend. Het WIN-traject begint met een onderzoek naar de mate waarin nieuwkomers over deze kennis en vaardigheden beschikken. Voor oudkomers zijn deze gegevens niet beschikbaar. Daarom moet ten behoeve van dit onderzoek aan de hand van andere criteria worden bepaald wie onder de oudkomers tot de eigenlijke doelgroep van het beleid worden gerekend. Drie aspecten of kenmerken van oudkomers worden hiervoor in beschouwing genomen: de beheersing van de Nederlandse taal, het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt.


2




Oudkomers in beeld

Bij de bepaling van de eigenlijke doelgroep worden Zuid-Europeanen en personen uit Latijns- Amerika (exclusief Suriname en de Nederlandse Antillen) uitgesloten. De belangrijkste reden daarvoor is dat hun integratie veel gunstiger is verlopen dan van de andere groeperingen uit de potentiële doelgroep. Het overgrote deel van hen is gehuwd met een autochtone partner, hun arbeidsmarktpositie is niet ongunstig en de prestaties van hun kinderen in het Nederlandse onderwijs zijn op niveau. 2


1.1.5 Prioritaire groepen
Bij de introductie van het inburgeringsbeleid voor oudkomers is gekozen voor een stapsgewijze invoering. Gegeven de aanvankelijk beperkte middelen bestond de noodzaak tot het aanwijzen van prioritaire groepen onder de oudkomers. Tot de prioritaire groepen worden oudkomers gerekend voor wie inburgering van speciaal belang wordt geacht. In het vigerende beleid zijn dit werklozen en opvoeders. De keuze voor deze categorieën wordt ook in dit onderzoek aangehouden met dien verstande dat alleen opvoeders en werklozen die tot de eigenlijke doelgroep in de hier afgeleide betekenis behoren als prioritair worden aangemerkt.


1.2 Onderzoeksvragen


Met de gemaakte onderscheidingen kunnen de hoofdvragen van het oudkomersonderzoek worden geformuleerd. Het zijn er zes.


1. Wat is de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid, naar herkomst, geslacht en leeftijd?

2. Hoe is de potentiële doelgroep verdeeld over kenmerken die voor de inburgering relevant zijn: beheersing van de Nederlandse taal, opleiding, verhouding tot de arbeidsmarkt?
3. Bij welke combinatie van relevante kenmerken kunnen personen uit de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend?
4. Wat is het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder het totaal van de oudkomers (de potentiële doelgroep)?

5. Wat is de absolute omvang van de eigenlijke doelgroep, gespecificeerd naar relevante herkomstcategorieën?

6. Wat is het aandeel van de prioritaire groepen opvoeders en werklozen onder de oudkomers en wat is hun absolute aantal?

Op basis van deze onderzoeksvragen is het onderzoek opgesplitst in drie hoofdonderdelen: de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep, de afleiding van de eigenlijke doelgroep volgens verschillende criteria en de schatting van de omvang van de eigenlijke doelgroep en de prioritaire groepen.


1.3 Werkwijze



1.3.1 Bepaling van de potentiële doelgroep De werkwijze voor de beantwoording van de onderzoeksvragen verschilt voor de drie onderdelen van de studie. Voor de bepaling van de omvang van de potentiële doelgroep wordt uitgegaan van gegevens uit de gemeentelijke basisadministraties (GBA). Deze gegevens worden door het CBS uit de basisadministraties van de gemeenten bijeengebracht voor het opstellen van bevolkingsstatistieken. In de GBA wordt onder andere het geboorteland van


2 De gunstiger positie van de Zuid-Europeanen is gedocumenteerd door Lindo (1994:117-
144). Ten aanzien van de Latijns-Amerikanen is, bij het ontbreken van goede gegevens, afgegaan op indrukken. De belangrijkste factor vormt daarbij het relatief hoge opleidingsniveau van de Latijns-Amerikaanse vluchtelingen.


3




Oudkomers in beeld

personen en hun ouders geregistreerd. Aan de hand daarvan kan worden bepaald wie tot de eerste generatie allochtonen behoren. Het zijn personen die in het buitenland zijn geboren en die zich als migrant in Nederland hebben gevestigd. De kinderen van deze migranten die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie) worden niet tot de potentiële doelgroep gerekend. De stand van de bevolking van de eerste generatie allochtonen op 1 januari 1998 levert de omvang van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid.


1.3.2 Afleiding van de eigenlijke doelgroep De afleiding van de eigenlijke doelgroep vormt de spil van het oudkomersonderzoek. Om te bepalen wie met reden tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersonderzoek moet worden gerekend en wie niet, zijn kenmerken van oudkomers geanalyseerd die verband houden met het risico op maatschappelijke achterstand. De analyses zijn uitgevoerd op gegevens over personen die behoren tot de eerste generatie van de vier grootste allochtone groeperingen die ons land kent: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen.

Het mag een gelukkig toeval worden genoemd dat juist in 1998 bij deze groepen de hier benodigde gegevens over beheersing van het Nederlands, opleidingsniveau en verhouding tot de arbeidsmarkt zijn verzameld. Dat is gebeurd in de survey Sociale Positie en Voorzieningengebruik van Allochtonen (SPVA). De survey is een gezamenlijk project van het Instituut voor Sociologisch en Economisch Onderzoek (ISEO) en het SCP.

Op basis van de analyse van achterstandskenmerken in de SPVA is een aantal beslisregels opgesteld voor het toewijzen van oudkomers aan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Deze beslisregels zijn vervolgens onderzocht op hun onderscheidend vermogen in relatie tot het achterstandsrisico. De beste regel is daarna toegepast op gegevens over migrantengroepen die zich sinds het einde van de jaren tachtig in toenemende mate in Nederland hebben gevestigd. Onder enkele van deze groeperingen, Afghanen, Iraniërs, Somaliërs en Ethiopiërs, is onlangs door het ITS onderzoek gedaan. De analyses die nodig waren voor de bepaling van de eigenlijke doelgroep onder deze groeperingen zijn door het ITS bereidwillig ter beschikking gesteld.

Na de afleiding van de eigenlijke doelgroep is vervolgens het aandeel van de prioritaire groepen binnen de eigenlijke doelgroep bepaald. Als prioritair zijn de categorieën aangehouden die ook in het vigerend beleid voorrang krijgen. Dat zijn opvoeders en werklozen.


1.3.3 Bepaling absolute omvang eigenlijke doelgroep en prioritaire groepen De afleiding van de eigenlijke doelgroep resulteert uiteindelijk in schattingen van de aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de eerste generatie van de betrokken herkomstgroeperingen. Deze percentages zijn toegepast op de cijfers die in het eerste deel van het onderzoek bij de bepaling van de aantallen in de potentiële doelgroep zijn verkregen. De potentiële doelgroep bevat veel meer herkomstgroeperingen dan bij de afleiding van de eigenlijke doelgroep zijn gebruikt. Over deze groeperingen zijn de benodigde gegevens voor de bepaling van het aandeel van de eigenlijke doelgroep niet beschikbaar. De percentages zijn 'geprikt' op basis van de groeperingen waarover wel gegevens bekend zijn.

De bepaling van de absolute omvang van de prioritaire groepen is op vergelijkbare wijze uitgevoerd. Op basis van de SPVA- en ITS-gegevens is het aandeel van de prioritaire groepen die deel uitmaken van de eigenlijke doelgroep vastgesteld. De gevonden percentages zijn vervolgens geprojecteerd op de populatiegegevens van de eerste generatie allochtonen.


1.4 Indeling van het rapport







4




Oudkomers in beeld

De hoofdstukindeling van dit rapport volgt de drie hoofdonderdelen van het onderzoek die hiervoor zijn besproken. Hoofdstuk 2 gaat over de bepaling van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid. Hoofdstuk 3 bevat de afleiding van de eigenlijke doelgroep en de prioritaire groepen. In Hoofdstuk 4 worden de berekende aantallen van de eigenlijke doelgroep en de prioritaire groepen gepresenteerd.


5




Oudkomers in beeld


2. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE POTENTIËLE DOELGROEP


2.1 Inleiding


Voor de afbakening van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid is aansluiting gezocht bij de WIN. Het gaat dan om personen die in het buitenland zijn geboren (met minimaal één in het buitenland geboren ouder) die zich vóór het van kracht worden van de WIN in Nederland hebben gevestigd en in principe in aanmerking komen voor een inburgeringsprogramma. Ofschoon het enigszins arbitrair is wie wel en wie niet in principe voor een inburgeringsprogramma in aanmerking komt, is besloten om ten behoeve van de bepaling van de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid de volgende landen/gebieden hiervan uit te sluiten3:


* de lidstaten van de Europese Unie met uitzondering van Griekenland, Italië, Spanje en Portugal;

* Noorwegen, IJsland en Zwitserland;

* Noord-Amerika;

* Oceanië.

Voor de oudkomers uit de lidstaten van de EU is deze keuze gebaseerd op de overweging dat nieuwkomers uit de EU lidstaten niet kunnen worden verplicht tot deelname aan een inburgeringstraject. Oudkomers uit de overige genoemde landen zijn buiten beschouwing gelaten omdat zij over het algemeen geen achterstandsrisico hebben.

Ook oudkomers met Indonesië als herkomstland worden uitgesloten. De reden daarvan is dat zij in de bevolkingsadministratie niet zijn te onderscheiden van Indische Nederlanders die vrijwel allen volledig in de Nederlandse samenleving zijn geï ntegreerd. Cijfermatig gezien komt dit erop neer dat 29 procent van alle eerste generatie allochtonen niet tot de potentiële doelgroep wordt gerekend.

Voor de bepaling van de potentiële doelgroep is geen leeftijdsbegrenzing gehanteerd.

Onderscheiden naar land van geboorte is de potentiële doelgroep opgesplitst in negen subgroepen. In Tabel 2.1 wordt een overzicht gegeven van deze subgroepen. Daarin staat tevens vermeld welke nationaliteiten aan de subgroepen zijn verbonden.


2.2 Herkomst


Uit Tabel 2.1 blijkt allereerst dat bijna een miljoen mensen tot de potentiële doelgroep behoren. De grootste subgroep betreft in Suriname geboren personen, direct gevolgd door in Turkije, in overig Azië en in Marokko geborenen. Tezamen maken deze vier subgroepen meer dan tweederde van de totale potentiële doelgroep uit.

Meer dan de helft van de potentiële doelgroep (57 procent) bezit de Nederlandse nationaliteit. Per subgroep varieert dit beeld sterk. Zo hebben praktisch alle op de Nederlandse Antillen en Aruba geboren personen de Nederlandse nationaliteit en bedraagt het percentage Nederlanders onder de in Suriname geboren personen 94. Daarentegen is slechts een kwart


3 Cijfermatig gezien komt het erop neer dat op deze wijze 29 procent van alle eerste generatie allochtonen niet tot de potentiële doelgroep behoort.


6




Oudkomers in beeld

van de in Zuid-Europa geborenen Nederlander en komt voor geboorteland Marokko het percentage niet hoger dan 36.

Het is ten slotte opvallend dat in de subgroepen overig Azië en overig Afrika velen noch de Nederlandse nationaliteit noch de nationaliteit van het land van geboorte bezitten. Uit Tabel 6.1 in de Appendix, die meer gedetailleerde informatie verschaft, blijken vooral landen als Afghanistan, Irak en Iran hieraan bij te dragen voor wat betreft overig Azië, en Somalië, Algerije en de Democratische Republiek Congo voor wat betreft overig Afrika. Vermoedelijk geldt voor velen onder hen dat de nationaliteit niet kon worden vastgesteld.

Tabel 2.1 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen* naar land van geboorte en land van nationaliteit, 1 januari 1998 (x 1.000) Land van nationaliteit Totaal Nederland** land van overige geboorte landen***

Land van geboorte

Turkije 88,3 83,4 0,7 172,4 Marokko 51,8 93,2 0,6 145,6 Suriname 169,0 11,2 0,3 180,5 Nederlandse Antillen + Aruba 58,1 0,1 58,2

subtotaal 367,3 187,8 1,7 556,7

Zuid-Europa (Gr+It+P+Sp) 11,9 34,6 0,8 47,2 Oost-Europa**** 37,4 41,4 8,9 87,7 overig Latijns Amerika 17,1 10,1 1,5 28,7 overig Azië 66,9 54,7 24,3 145,9 overig Afrika 41,9 35,4 13,0 90,4

subtotaal 175,2 176,2 48,5 399,8

Generaal totaal 542,4 364,0 50,2 956,6

Bron: CBS, 1998.

* In buitenland geboren en ten minste één ouder in buitenland geboren.
** Inclusief de personen zonder land van nationaliteit van Zuid-Molukse afkomst (ca. 20 duizend volgens 'Etnische minderheden, Advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings-beleid' (WRR, 1979), deel B, blz.9).

*** Inclusief land onbekend en staatloos en personen die hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren door zich zonder verlof te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst.
**** Inclusief Cyprus en Malta.
NB. Personen met een dubbele nationaliteit waaronder de Nederlandse zijn gerubriceerd onder `land van nationaliteit Nederland'.


2.3 Geslacht, leeftijd en burgerlijke staat

In Grafiek 2.1 wordt een beeld gegeven van de geslachts- en leeftijdsverdeling van de negen onderscheiden subgroepen die hier tot de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid worden gerekend. Voor de totale potentiële doelgroep geldt een klein mannenoverschot (51 procent). Het grootst is het mannenoverschot voor geboorteland Marokko en geboorteland overig Afrika (beide 56 procent). Ook overig Azië en Turkije laten een overschot aan mannen zien (respectievelijk 54 en 53 procent). De overige vijf subgroepen vertonen daarentegen een vrouwenoverschot. Voor geboorteland Oost-Europa is dit het grootst (58 procent), gevolgd door Suriname (53) en overig Latijns Amerika (52). Het vrouwenoverschot is het kleinst voor de Nederlandse Antillen plus Aruba en voor Zuid-Europa (beide 51 procent).


7




Oudkomers in beeld


8





Oudkomers in beeld

Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998


9




Oudkomers in beeld

Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998 (vervolg)


10




Oudkomers in beeld

Grafiek 2.1 Potentiële doelgroep naar geboorteland, leeftijd, en geslacht, in % van de totale populatie per geboorteland, 1 januari 1998 (slot)


11




Oudkomers in beeld

Het aandeel kleine kinderen (0 tot en met 4 jaar) is voor alle subgroepen beperkt en varieert van slechts 0,2 procent voor geboorteland Suriname tot 2,6 procent voor overig Latijns Amerika. Naarmate de leeftijd daarna stijgt neemt ook het aandeel van de desbetreffende leeftijdsgroep in het totaal toe. Rond de leeftijd van 30 slaat deze ontwikkeling vervolgens om in de zin dat dan oudere leeftijdsgroepen een minder gewicht in het de totale populatie krijgt. Voor vrouwen wordt dit omslagpunt doorgaans iets eerder bereikt dan voor mannen. Tussen de subgroepen zijn er overigens wel duidelijke verschillen. Zo `pieken' omstreeks de leeftijd 30 de piramides van Turkije, Marokko, overig Latijns Amerika, overig Azië en overig Afrika veel sterker dan die van Suriname, de Nederlandse Antillen plus Aruba, alsmede die van Zuid- en Oost-Europa. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de leeftijdsgroep 65+ met name van enig gewicht is in de niet rond de leeftijd 30 piekende piramides: voor Zuid-Europa bedraagt dit aandeel bijna tien procent, voor Oost-Europa bijna negen procent. Voor Turkije en Marokko komt daarentegen het percentage 65-plussers niet boven de twee.

In Grafiek 2.2 (en Tabel 6.2 in de Appendix) is ter aanvulling op de voornoemde grafiek tevens informatie opgenomen over de verdeling naar burgerlijke staat. Voor de hele potentiële doelgroep geldt dat het aandeel van de gehuwden het grootst is. Dit is zowel bij de mannen als bij de vrouwen het geval (respectievelijk 47 en 50 procent). Van de mannen is vervolgens
43 procent ongehuwd, 1 procent verweduwd en 9 procent gescheiden. Voor de vrouwen komen deze percentages achtereenvolgens uit op 34, 4 en 12. De verschillen tussen de diverse subgroepen zijn evenwel groot. Zo bedraagt het aandeel ongehuwde mannen geboren in Turkije slechts 20 procent (vrouwen 15 procent) terwijl dat voor de op de Nederlandse Antillen en Aruba geboren mannen 67 procent (vrouwen 60 procent) is. Op Turkije, Marokko en Zuid-Europa na, zijn de ongehuwde mannen groter in aantal dan de gehuwde mannen. Bij de vrouwen is het aantal ongehuwden groter dan het aantal gehuwden voor Suriname, de Nederlandse Antillen plus Aruba, overig Latijns Amerika en overig Afrika. Het aantal verweduwden is alleen van enige importantie voor de in Zuid-Europa geboren vrouwen (9 procent). Gescheidenen komen het meest voor onder in Suriname geboren vrouwen (24 procent) en mannen (19 procent), op de voet gevolgd door in overig Afrika geboren vrouwen (18 procent) en mannen (16 procent). De laagste percentages vallen in dit verband te noteren voor de in overig Azië geborenen (mannen 4 en vrouwen 5 procent).

Grafiek 2.2 Potentiële doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998


12




Oudkomers in beeld

Wanneer de leeftijdsgroep 18 tot 40 jaar apart wordt bezien, verandert het voornoemde beeld enigszins. Het percentage ongehuwde mannen voor de totale potentiële doelgroep loopt dan op naar 49. Vooral voor Zuid-Europa, Suriname en de Antillen (inclusief Aruba) blijken 18 tot
40-jarigen meer ongehuwd te zijn dan hun oudere geboortegenoten. Het percentage ongehuwde vrouwen voor de totale potentiële doelgroep blijft gelijk. Duidelijke hogere percentages ongehuwde vrouwen voor Zuid-Europa, Suriname en de Antillen worden hier gecompenseerd door dalende percentages voor Turkije, Marokko, overig Azië en overig Afrika. Vanzelfsprekend daalt het aandeel verweduwden in de leeftijdsgroep 18 tot 40 jaar sterk. Voor gescheidenen is deze daling veel kleiner.


2.4 Provincie
De potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen is verre van gelijk over Nederland verdeeld. Blijkens Grafiek 2.3 is een derde woonachtig in de provincie Zuid-Holland, een kwart in de provincie Noord-Holland. Daarna volgen Noord-Brabant (tien procent), Utrecht en Gelderland (beide zeven procent). De kleinste aantallen behorend tot de potentiële doelgroep worden aangetroffen in Zeeland, Drenthe en Friesland (alle minder dan twee procent).

Uitgedrukt als percentage van de totale bevolking in de desbetreffende provincie wordt een enigszins ander beeld verkregen. Noord- en Zuid-Holland gaan dan gezamenlijk aan kop met bijna tien procent, gevolgd door Flevoland met zeven procent en Utrecht met ruim zes procent. De rij wordt dan gesloten door Friesland en Drenthe met ieder iets meer dan twee procent (zie Grafiek 2.4).

Zoals eerder aangeduid (zie Paragraaf 2.1) beslaat voor Nederland als geheel de potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen 71 procent van alle eerste generatie allochtonen. Blijkens Tabel 2.2 ligt dit percentage in de Randstad, inclusief Flevoland, duidelijk boven het landelijke gemiddelde. De overige provincies liggen onder dat gemiddelde. Het laagst scoren in dit verband Limburg en Zeeland. De geografische ligging van laatstgenoemde provincies is hier ongetwijfeld in belangrijke mate debet aan, in de zin dat daar zich relatief veel Belgen respectievelijk Belgen en Duitsers hebben gevestigd.

Grafiek 2.3 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)


13




Oudkomers in beeld

Grafiek 2.4 Potentiële doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per provincie, 1 januari 1998

Uit Grafiek 2.5 valt op te maken dat de concentratie van de doelgroep in de Randstad nauw samenhangt met de relatief grote aantallen allochtonen geboren in Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba. Meer dan 60 procent van de potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen in de Randstad (inclusief Flevoland) is in voornoemde landen geboren. Ter vergelijking: in Drenthe is slechts één op de vier in die landen geboren.

Grafiek 2.5 Potentiële doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, in % van de doelgroep per woonprovincie, 1 januari 1998


14




Oudkomers in beeld

De concentratie in de Randstad van eerste generatie allochtonen geboren in Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen wordt nader verklaard in Tabel 2.3. waarin de aantallen voor de vier grote gemeenten zijn vermeld. Dan blijkt bij voorbeeld dat bijna 80 procent van het totale aantal Noord-Hollandse Surinamers in Amsterdam woont. Op het niveau van Nederland wonen drie op de vijf eerste generatie Surinamers in een van de vier grote steden wonen. Voor Marokkanen is dit een op de twee, voor Turken en Antillianen een op de drie.

Tabel 2.2 biedt meer inzicht in de verdeling van de subgroepen over de provincies. Onder meer biedt deze tabel de mogelijkheid om per provincie na te gaan welke subgroepen in relatieve zin sterk onder- dan wel oververtegenwoordigd zijn. De bevindingen van deze exercitie zijn in Tabel 2.4 samengevat.

Opvallend is de sterke relatieve vertegenwoordiging van in Turkije geboren personen in Overijssel en van in Marokko geboren personen in de provincie Utrecht. Het is weinig verrassend dat Surinamers en Antillianen/Arubanen sterk in Flevoland vertegenwoordigd zijn. Meer opzien baart de concentratie van de laatstgenoemde subgroep in de provincie Groningen. Vermeldenswaard ten slotte is de sterke vertegenwoordiging in de drie noordelijke provincies van allochtonen geboren in Oost-Europa en overig Azië. Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van diverse asielzoekerscentra in het Noorden des lands (Van Huis en Nicolaas, 2000).

Tabel 2.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000) Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- Neder- ningen land the ijssel land der- Echt Hol- Hol- land Bra- burg land land land land bant

Turkije 2.3 0.7 0.8 16.8 1.4 18.3 11.6 35.9 55.7 1.4 22.0 5.5 172.4 Marokko 0.6 1.1 0.6 1.8 2.9 8.9 20.1 40.0 45.2 1.0 15.7 7.8 145.6 Suriname 3.6 1.6 0.9 2.7 6.8 5.7 9.5 57.4 79.4 1.3 10.1 1.6 180.5 Ned. Ant. + Aruba 2.1 0.8 0.4 1.7 2.1 3.7 3.1 12.1 22.7 0.8 6.8 1.9 58.2

Subtotaal 8.6 4.3 2.7 22.9 13.1 36.7 44.3 145.4 203.0 4.5 54.5 16.8 556.7

Zuid-Europa* 0.9 0.5 0.4 1.9 0.6 3.0 3.5 15.0 13.6 0.8 4.3 2.6 47.2 Oost Europa* 3.0 2.5 2.4 4.8 1.7 8.2 5.5 17.1 21.1 2.2 10.8 8.4 87.7 Overig Latijns Am.* 0.7 0.6 0.4 1.4 0.6 2.0 1.6 8.3 8.8 0.5 2.6 1.2 28.7 Overig Azië* 4.2 4.6 3.2 9.3 3.6 13.9 10.0 33.7 38.9 2.4 14.7 7.3 145.9 Overig Afrika* 1.5 1.6 0.9 1.6 1.4 4.7 4.1 26.7 35.8 0.7 8.7 2.5 90.4

subtotaal* 10.2 9.8 7.5 18.9 7.9 31.8 24.7 100.8 118.3 6.7 41.0 22.2 399.8

Generaal totaal 18.8 14.2 10.2 41.8 21.1 68.4 69.0 246.2 321.3 11.2 95.5 38.9 956.6 in % totaal 1e gen. 66.0 67.5 60.9 68.6 77.9 64.7 74.9 77.2 77.1 45.5 66.8 43.1 71.1

Bron: CBS, 1998, 1999.

* Cijfers per provincie berusten op schattingen (zie Appendix 6.2).
Tabel 2.3 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen (`grote vier') naar geboorteland en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Totaal x 1.000 % NH x 1.000 % ZH x 1.000 % ZH x 1.000 % Ut x 1.000 % NL

Turkije 19,7 54,8 22,0 39,5 15,7 28,2 6,1 52,5 63,4 36,8 Marokko 30,3 75,5 16,5 36,6 11,8 26,2 12,1 60,3 70,7 48,6 Suriname 45,0 78,4 31,3 39,4 27,4 34,5 4,2 44,1 107,9 59,8 Ned. Ant. + Aruba 7,0 58,2 9,1 40,0 4,8 21,0 1,0 31,2 21,9 37,6


15




Oudkomers in beeld

Bron: CBS, 1998.

Tabel 2.4 Relatieve sterke onder- en oververtegenwoordiging van eerste generatie allochtonen naar geboorteland per woonprovincie, 1 januari 1998* Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- ningen land the ijssel land der- echt Hol- Hol- land Bra- burg Land land land bant

Turkije - -- -- ++ -- + -- -- Marokko -- -- -- -- ++ -- Suriname - -- -- ++ -- + + -- - -- Ned. Ant. + Aruba ++ - - ++ + - --

Zuid-Europa - - - + Oost ­Europa ++ ++ ++ + + Overig Latijns Am. + - Overig Azië + ++ ++ +
Overig Afrika -- - - + -- --


* Het provinciale aandeel in de totale groep allochtonen is hierbij op 100 gesteld. Voor een relatieve ondervertegenwoordiging per subgroep is `-` gegeven voor een waarde tussen 50 en 75 en `-` voor een waarde beneden 50. Voor een relatieve oververtegenwoordiging is `+' gegeven voor een waarde tussen 125 en 150 en `++' voor een waarde boven 150.


16




Oudkomers in beeld


3. DE EIGENLIJKE DOELGROEP VAN HET
OUDKOMERSBELEID


3.1 Inleiding


In beleidsstukken worden uiteenlopende omschrijvingen gegeven van de doelgroep van het oudkomersbeleid. Oudkomers worden globaal omschreven als 'migranten die reeds langere tijd in Nederland verblijven'. Het oudkomersbeleid is in meest brede zin gericht op die oudkomers die in een achterstandspositie verkeren (TK 1999/2000 a, 15, 27 083, nr.2 brief over Inburgering). Er worden twee specifieke doelgroepen genoemd: werkzoekenden en opvoeders.

In een ander stuk wordt de doelgroep omschreven als: 'personen die reeds langer in Nederland wonen en de Nederlandse taal nog niet machtig zijn' (TK 1998/1999 p. 3, brief van de minister van GSI over het minderhedenbeleid. 26 219 nr. 19). In een recente bericht aan de Tweede Kamer (CIM2000/860557) is sprake van 'de eerste generatie van de leden van etnische minderheden die in het herkomstland zijn geboren' (p. 5) en 'Oudkomers die in aanmerking komen voor tweede kansonderwijs zijn diegenen die geen regulier onderwijs volgen of hebben gevolgd.'

In Hoofdstuk 1 zijn de begrippen potentiële en eigenlijke doelgroep geï ntroduceerd. Tot de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid worden alle allochtonen van de eerste generatie gerekend die zich voor 1998 in Nederland hebben gevestigd en die onder de WIN in aanmerking zouden komen voor een inburgeringsonderzoek. De eigenlijke doelgroep bestaat uit diegenen uit de potentiële doelgroep die het risico lopen in een maatschappelijke achterstandspositie te geraken.

Dit hoofdstuk beoogt een nadere verkenning van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Dat gebeurt door analyse van kenmerken van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse oudkomers. De analyse spitst zich toe op factoren die relevant zijn voor de vraag of zij in een maatschappelijke achterstandspositie verkeren of een substantieel risico daarop hebben. De survey Sociale positie van Allochtonen (SPVA'98), een onderzoek van ISEO en SCP onder huishoudens uit de vier grootste allochtone groeperingen, bevat de hiervoor benodigde gegevens. Het onderzoek is in 1998 voor de vierde keer uitgevoerd. Het databestand bestaat uit gegevens over de hoofden van de onderzochte huishoudens en over andere leden van het huishouden mits deze twaalf jaar of ouder zijn.

Voor een precieze bepaling van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid is het nodig de onderscheidende kenmerken van deze groep zoals die in de hiervoor aangehaalde beleidsstukken worden genoemd operationeel te definiëren. Het gaat daarbij om de begrippen als 'eerste generatie', 'in een achterstandspositie verkeren', 'de Nederlandse taal nog niet machtig zijn', 'geen regulier onderwijs volgen of gevolgd hebben'.

Met de operationele definities van de genoemde begrippen worden vervolgens beslisregels opgesteld om te bepalen of iemand tot de eigenlijke doelgroep behoort. Door die beslisregels toe te passen op de SPVA-deelnemers wordt vastgesteld welk deel van hen tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid behoort.

Uitsplitsing van de doelgroepaandelen naar leeftijd en geslacht en de toepassing daarvan op de populatiecijfers die in Hoofdstuk 2 zijn gepresenteerd leveren vervolgens schattingen op van de absolute omvang van de eigenlijke doelgroep onder Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. De uitkomsten daarvan worden beschreven in Hoofdstuk 4.


17




Oudkomers in beeld

De hier geschetste procedure voor Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen wordt in Hoofdstuk 4 ook toegepast op andere potentiële doelgroepen, meer in het bijzonder op de zogeheten 'nieuwe etnische groepen'. Met deze term worden herkomstgroeperingen aangeduid die grotendeels bestaan uit personen die zich als vluchteling of verblijfsgerechtigde asielzoeker in Nederland hebben gevestigd. Sinds het einde van de jaren tachtig is hun aantal sterk toegenomen. Door het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) is recent een onderzoek uitgevoerd onder enkele van de nieuw etnische groepen: Afghanen, Iraniërs, Irakezen en Ethiopiërs. Het databestand van dit onderzoek bevat gegevens die bruikbaar zijn voor het schatten van de omvang van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid onder deze groepen. Deze gegevens zijn door het ITS bereidwillig beschikbaar gesteld ten behoeve van dit onderzoek.

Voor andere herkomstgroeperingen ontbreekt de informatie die nodig is om de leden van de eigenlijke doelgroep te identificeren. Daarom is het nodig om bij hen het aandeel van eigenlijke doelgroep te 'prikken' op basis van zo goed mogelijk gefundeerde schattingen en vooronderstellingen. Dat gebeurt op basis van de schattingen uit de SPVA en het ITS- onderzoek.

Dit hoofdstuk beschrijft om te beginnen in de Paragrafen 3.2 en 3.3 de vier grootste allochtone groeperingen in termen van de kenmerken die relevant zijn voor het onderscheiden van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Vervolgens wordt in Paragraaf 3.4 het sleutelbegrip 'achterstand' operationeel gemaakt. De operationele achterstandskenmerken worden in Paragraaf 3.5 verwerkt in beslisregels voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Toepassing van de beslisregels op de leden van de eerste generatie onder de SPVA-deelnemers levert schattingen van het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder de vier grootste herkomstgroeperingen.

Voor het voeren van een doeltreffend oudkomersbeleid is het nodig dat de doelgroep van dit beleid zich duidelijk onderscheidt van relevante referentiegroepen. Om te laten zien dat dit het geval is wordt in Paragraaf 3.6 de eigenlijke doelgroep vergeleken met de overige leden van de potentiële doelgroep en met de tweede generatie. De systematiek die is ontwikkeld voor de bepaling van de eigenlijke doelgroep wordt in Paragraaf 3.7 toegepast op de nieuwe groepen uit het ITS-onderzoek.

De doelgroep van het oudkomersbeleid is omvangrijk en alleen al daarom kan de wens bestaan om binnen de doelgroep prioritaire categorieën aan te wijzen die met voorrang dienen deel te nemen aan inburgeringsprogramma's. Paragraaf 3.8 geeft inhoudelijke overwegingen voor het aanwijzen van prioritaire categorieën en laat zien wat hun aandeel is in de eigenlijke en potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid. Paragraaf 3.9 sluit het hoofdstuk af met een samenvatting en enkele conclusies.


3.2 De eerste generatie


Het begrip oudkomers bevat een impliciete associatie met allochtonen die tot de eerste generatie behoren. Tot de eerste generatie worden immers al die allochtonen gerekend die in het herkomstland zijn geboren. Alleen personen die in het buitenland zijn geboren kunnen naar Nederland zijn gekomen. Allochtonen die hier zijn geboren en die daarom tot de tweede of derde generatie behoren kunnen per definitie geen oudkomers zijn. Daarom worden allochtonen van de eerste generatie in dit onderzoek beschouwd als de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid. Onder de vier grootste allochtone groeperingen is de eerste generatie voorlopig nog in de meerderheid (Tabel 3.1). Het aandeel van de eerste generatie is in de meeste herkomstgroeperingen ongeveer anderhalf keer zo groot als het aandeel van de tweede generatie.


18




Oudkomers in beeld

Tabel 3.1 Vier grootste minderheidsgroeperingen naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, 1 januari 1998 (%) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen

Mannen
eerste generatie 60,2 62,5 60,5 64,9 tweede generatie 39,8 37,5 39,5 35,1

n (=100%) 152.557 130.710 140.799 49.347

Vrouwen
eerste generatie 58,8 57,5 64,1 66,6 tweede generatie 41,2 42,5 35,9 33,4

n (=100%) 137.466 111.430 151.383 49.565

Bron: CBS (Bevolkingsstatistiek, Statline), SCP-bewerking, 1999.

In de SPVA zijn alleen gegevens verzameld over personen van 12 jaar en ouder. Als gevolg hiervan is het aandeel van de eerste generatie in de SPVA veel hoger dan in de totale bevolking van de betreffende herkomstgroeperingen (Tabel 3.2). In de SPVA wordt overigens een andere definitie van de geboortelandgeneratie gehanteerd. Personen die in het herkomstland zijn geboren, maar die vóór hun zesde jaar naar Nederland zijn gekomen worden in de SPVA niet tot de eerste maar tot de tweede generatie gerekend.

Personen die tot de tweede generatie behoren zijn in Nederland opgegroeid en hebben hier deelgenomen aan onderwijs. Dit betekent echter niet zonder meer dat zij geen risico op achterstand hebben. Het is een bekend gegeven dat de schoolloopbanen van een deel van de tweede generatie weinig succesvol zijn verlopen. Deze minder succesvolle leden van de tweede generatie hebben vaak een ongunstige arbeidsmarktpositie en zijn gevoelig voor marginaliseringstendensen (Tesser et al., 1999). Het is denkbaar dat deze groep in maatschappelijke kansen niet veel verschilt van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Om hier meer zicht op te krijgen wordt de tweede generatie in Paragraaf
3.6 vergeleken met de eigenlijke doelgroep onder de eerste generatie.

Tabel 3.2 SPVA-deelnemers, geboortelandgeneratie en geslacht, 1998 (%) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen

Mannen
eerste generatie 76,7 80,1 70,8 75,8 tweede generatie 23,3 19,9 29,2 24,2

n (=100%) 1.934 1.726 1.473 736

Vrouwen
eerste generatie 74,8 70,8 72,8 79,6 tweede generatie 25,2 29,2 27,2 20,4

n (=100%) 1.768 1.381 1.875 933

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


19




Oudkomers in beeld


3.3 Achterstandspositie


Een oudkomersbeleid is nodig omdat veel oudkomers in een maatschappelijke achterstandspositie verkeren. Het overheidsbeleid stelt zich ten doel oudkomers zodanig toe te rusten dat hun maatschappelijke kansen groter worden en dat zij beter in staat zijn achterstand bij hun kinderen te voorkomen. Maatschappelijke achterstand is verbonden met een groot aantal aspecten van het bestaan, maar voor het onderscheiden van personen naar de mate van hun achterstand volstaat een beperkt aantal kenmerken. Vanwege de centrale plaats die arbeid in het maatschappelijk leven inneemt wordt de verhouding (afstand) tot de arbeidsmarkt vaak gezien als de graadmeter bij uitstek voor het vastellen van achterstand.

Kansen op de arbeidsmarkt zijn in belangrijke mate afhankelijk van de hulpbronnen waar aanbieders van arbeid over beschikken. Voor migranten zijn opleiding en beheersing van de Nederlandse taal bij de huidige vraagverhoudingen op de arbeidsmarkt de meest relevante hulpbronnen. Deze paragraaf laat zien hoe de vier grootste minderheidsgroeperingen er op deze aspecten voorstaan.

De SPVA bevat gegevens over elk van de genoemde aspecten, maar de gegevens over de beheersing van het Nederlands zijn alleen gevraagd aan de hoofden van de huishoudens die aan het onderzoek hebben meegedaan. Bij de presentatie van de kerngegevens over achterstandsaspecten wordt daarom alleen gebruik gemaakt van de informatie over deze SPVA-deelnemers. Hierbij doet zich een moeilijkheid voor ten aanzien van Turkse en Marokkaanse vrouwen. In het merendeel van de gevallen is bij de Turkse en Marokkaanse huishoudens in de SPVA het hoofd van het huishouden een man. De aantallen vrouwen zijn onder de Turkse en Marokkaanse hoofden van huishoudens zijn overigens groot genoeg voor het maken van betrouwbare schattingen over de populatiekenmerken van deze groep, maar het is denkbaar dat de vrouwelijke hoofden op de relevante kenmerken afwijken van de vrouwen die als partner van het hoofd van het huishouden worden aangemerkt. Dit is in ieder geval voor het opleidingsniveau en de maatschappelijke positie na te gaan en dat gebeurt in deze paragraaf na de behandeling van de gegevens over opleiding, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt.

Over het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt worden ook gegevens gepresenteerd van de autochtone vergelijkingsgroep uit de SPVA. Deze gegevens zijn niet representatief voor de totale Nederlandse bevolking. Dat komt doordat ook in dit geval is uitgegaan van de hoofden van huishoudens en doordat in de SPVA-steekproef de bewoners van de vier grootste gemeenten zijn oververtegenwoordigd.


3.3.1 Opleiding
Voor het vaststellen van het opleidingsniveau is het hoogst behaalde diploma een geschikte indicator. Daarbij zijn in het buitenland behaalde diploma's 'vertaald' naar Nederlandse equivalenten. De diploma's zijn geordend in drie categorieën: 'geen onderwijs of alleen basisonderwijs',' vbo of mavo',' mbo of hoger' (Tabel 3.3). In Tabel 3.3 is bij de allochtone groeperingen onderscheid gemaakt naar de geboortelandgeneratie. Bij het beschouwen van de verschillen tussen de allochtone groeperingen en de autochtone vergelijkingsgroep moet worden bedacht dat de tweede generatie van de allochtone groeperingen veel jonger is dan de autochtone SPVA-deelnemersgroep.

Het meest in het oog springende facet van Tabel 3.3 zijn de zeer grote verschillen tussen de generaties. De tweede generatie is veel beter opgeleid dan de eerste generatie. De aandelen zeer laag opgeleiden (hoogstens bao) zijn onder de allochtonen van de tweede generatie nauwelijks hoger dan in de autochtone vergelijkingsgroep, maar daarbij moet rekening worden gehouden met de afwijkende leeftijdsopbouw van de tweede generatie.


20




Oudkomers in beeld

Tabel 3.3 Opleiding naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen Autoch-
1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. tonen

Mannen
bao of minder 63,3 21,3 75,9 31,8 31,9 15,3 24,9 5,8 20,6 vbo/mavo 16,0 42,5 8,7 27,3 32,5 28,2 27,4 13,0 26,9 mbo of hoger 20,8 36,3 15,4 40,9 35,7 56,5 47,6 81,2 52,6

n (=100%) 1.166 80 1.110 22 681 85 317 69 763

Vrouwen
bao of minder 73,2 46,7 76,6 31,0 36,3 20,5 38,7 4,4 27,9 vbo/mavo 13,8 26,7 9,4 31,0 26,7 23,2 31,0 6,7 25,2 mbo of hoger 13,0 26,7 14,0 37,9 37,1 56,3 30,3 88,9 46,9

n (=100%) 246 30 171 29 761 112 462 45 595

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Binnen de eerste generatie zijn er grote verschillen in opleidingsniveau tussen de onderscheiden herkomstgroeperingen. Van de Turken en Marokkanen van de eerste generatie heeft bijna twee derde tot drie kwart hoogstens het basisonderwijs afgerond. Bij Surinamers en Antillianen geldt dit voor minder dan een derde tot een kwart. Marokkanen van de eerste generatie hebben de laagste opleiding, maar Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie hebben een hoger opleidingsniveau dan hun Turkse generatiegenoten.


3.3.2 Beheersing van het Nederlands
Voor het vaststellen van de beheersing van de Nederlandse taal is aan de SPVA- respondenten gevraagd in hoeverre zij moeite hebben met het Nederlands in twee gebruikssituaties: het lezen van de krant en het voeren van een gesprek. De antwoorden zijn gecombineerd tot één variabele met vijf categorieën. Wie nooit moeite heeft met het Nederlands krijgt de score 1, wie altijd moeite heeft met de Nederlandse taal krijgt de score 5. Net zoals bij het opleidingsniveau zijn er ook ten aanzien van de beheersing van het Nederlands grote verschillen tussen de eerste en de tweede generatie (Tabel 3.4).

Tabel 3.4 Moeite met de Nederlandse taal naar geboortelandgeneratie, herkomst- groepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen
1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen.

Mannen
nooit 20,8 85,1 30,3 90,7 81,7 88,5 72 96,6 nooit-soms 3,0 3,2 5,0 - 7,9 6,3 14,1 2,2 soms 27,0 8,5 27,4 4,7 7,1 4,2 11,4 1,1 soms-vaak 14,1 2,1 11,7 4,7 2,0 - 1,1 - vaak-altijd 35,0 1,1 25,6 - 1,2 1,0 1,4 -

n (=100%) 1.191 94 1.149 43 733 96 368 89

Vrouwen
nooit 15,4 79,5 32,0 93,3 82,7 95,1 62,3 94,1 nooit-soms 2,8 4,5 4,4 - 5,0 1,4 17,3 2,9 soms 26,1 13,6 20,4 4,4 7,7 2,8 16,0 1,5 soms-vaak 11,9 - 13,3 2,2 2,5 - 2,6 - vaak-altijd 43,9 2,3 29,8 - 2,1 0,7 1,7 1,5

n (=100%) 94 44 181 45 827 143 531 68


21




Oudkomers in beeld

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

In elke van de herkomstgroeperingen zegt rond de negentig procent van de tweede-generatie nooit moeite te hebben met de Nederlandse taal. Problemen met het Nederlands concentreren zich bij Turken en Marokkanen die tot de eerste generatie behoren. Meer dan twee derde van hen heeft in verschillende gradaties moeite met het Nederlands. Het aandeel personen dat moeite met het Nederlands heeft is onder Turken van de eerste generatie nog iets groter dan onder Marokkanen. Van de Antillianen van de eerste generatie zegt meer dan een kwart soms of vaak moeite te hebben met de Nederlandse taal.


3.3.3 Verhouding tot de arbeidsmarkt
Voor de bepaling van de verhouding van personen tot de arbeidsmarkt wordt in arbeidsmarktstatistieken doorgaans gewerkt met het begrip beroepsbevolking. Daarbij maakt men onderscheid tussen de potentiële beroepsbevolking en de eigenlijke beroepsbevolking. Dit onderscheid heeft overigens model gestaan voor de hier aangebrachte onderscheiding tussen de potentiële en de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Tot de eigenlijke beroepsbevolking behoren de werkenden (tenminste 12 uur per week) én de niet-werkenden die actief naar werk zoeken. Niet-werkenden die niet actief naar werk zoeken worden niet tot de eigenlijke of actieve beroepsbevolking gerekend. De aldus aangebrachte dichotomie in de potentiële beroepsbevolking is met het oog op het bepalen van achterstand niet geheel bevredigend. Zo is het bekend dat werklozen die langer dan een jaar werkloos zijn een zeer geringe kans hebben om weer aan de slag te komen. Hun positie is veel ongunstiger dan die van de kortdurend werklozen. Onder de niet-werkenden is vervolgens de positie van de studerenden een geheel andere die van de arbeidsongeschikten.

Om aan deze bezwaren tegemoet te komen is voor de bepaling van de verhouding tot de arbeidsmarkt van de SPVA-deelnemers uitgegaan van een meer gedifferentieerde indeling. Daarin zijn niet-werkende werkzoekenden onderverdeeld in kort- en langdurig werklozen en zijn niet-werkenden die niet deelnemen aan de arbeidsmarkt aan de hand van hun belangrijkste dagelijkse bezigheden onderscheiden in een aantal categorieën: studeren, het huishouden doen, arbeidsongeschikt, gepensioneerd of iets anders (overig non-participerend (Tabel 3.5).

De verhouding tot de arbeidsmarkt van Surinamers en Antillianen wijkt niet veel af van die van de autochtone vergelijkingsgroep. Onder de Surinaamse en Antilliaanse mannen is er weinig verschil tussen de eerste en de tweede generatie. Van de vrouwen van de eerste generatie uit deze herkomstgroeperingen noemt een wat groter deel dan van de tweede generatie werk in het huishouden als hoofdactiviteit. Van de tweede generatie vrouwen studeert een groter deel en ook is het aandeel werkenden onder hen groter.

Turken en Marokkanen onderscheiden zich van Surinamers en Antillianen in de eerste plaats door een beduidend kleiner aandeel werkenden, maar er zijn bij hen wel aanzienlijke verschillen tussen de eerste en de tweede generatie. Het profiel van Turkse mannen van de tweede generatie lijkt het meest op dat van de Surinamers en Antillianen. Turkse en Marokkaanse mannen uit de eerste generatie kennen relatief hoge aandelen arbeidsongeschikten en langdurig werklozen en relatief lage aandelen werkenden.

Een laag aandeel werkenden is in nog veel sterkere mate het onderscheidende kenmerk van de Turkse en Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie. Het aandeel werkenden onder Turkse en Marokkaanse vrouwen die tot de tweede generatie behoren is veel hoger. Het profiel van de Marokkaanse vrouwen in deze categorie wijkt niet veel af van dat van de Surinaamse tweede generatie vrouwen.


22




Oudkomers in beeld


23





Oudkomers in beeld

Tabel 3.5 Maatschappelijke situatie naar geboortelandgeneratie, herkomstgroepering en geslacht, hoofden van huishoudens, 1998 (%) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen Autoch-
1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. 1e gen. 2e gen. tonen

Mannen
werkloos>1jr. 11,4 8,7 11,4 9,3 5,6 3,2 5,1 3,5 2,3 arbeidsongeschikt 14,4 3,3 17,6 - 9,3 3,2 4,2 - 4,2 huishouden 0,5 1,1 1,5 - 1,1 - 1,7 - 0,8 studie 0,8 9,8 1,1 20,9 1,0 9,5 6,5 15,3 3,4 vut/pensioen 4,5 - 3,9 - 1,9 1,1 2,0 - 5,5 overig non-particip. 10,1 4,3 10,9 4,7 3,6 5,3 4,8 1,2 2,5 werkloos n (=100%) 1.154 92 1.101 43 698 95 356 85 640

Vrouwen
werkloos>1jr. 7,0 4,8 10,3 6,8 7,5 5,0 9,3 6,1 3,5 arbeidsongeschikt 12,0 2,4 3,4 2,3 7,5 1,4 4,3 3,0 7,9 huishouden 45,5 19 44 9,1 17,4 13,7 23,7 4,5 20,5 studie 2,1 21,4 5,1 11,4 2,7 11,5 9,3 18,2 4,4 vut/pensioen 1,2 - 1,7 2,3 1,5 - 0,8 - 3,3 overig non-particip. 7,4 9,5 6,9 2,3 6,3 3,6 8,5 4,5 2,9 werkloos n (=100%) 242 42 175 44 751 139 507 66 479

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


3.3.4 Vrouwen als hoofd en als partner
In de introductie van deze paragraaf is opgemerkt dat het niet zeker is dat de gegevens zoals ze hier zijn gepresenteerd over de vrouwelijke hoofden van huishoudens ook gelden voor vrouwen die als partner van een huishoudenshoofd aan de SPVA deelnemen. Gegevens over de beheersing van het Nederlands zijn echter voor de partners niet beschikbaar. Van de partners is wel het opleidingsniveau en de verhouding tot de arbeidsmarkt bekend. Dit maakt het mogelijk de twee groepen in ieder geval op deze punten te vergelijken (Tabel 3.6 en Tabel
3.7).


Naar opleidingsniveau zijn de verschillen tussen vrouwen die aan het hoofd van een huishouden staan en vrouwen die er als partner deel van uitmaken beperkt. Het opleidingsniveau van de hoofden is bij de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse vrouwen iets hoger dan bij de partners. Bij de Antilliaanse vrouwen is het omgekeerde het geval.

Tabel 3.6 Opleiding van vrouwen naar positie in huishouden en herkomstgroepering, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen hoofd partner hoofd partner hoofd partner hoofd partner

Bao of minder 73,2 77,1 76,6 87,2 36,3 36,3 37,7 24,4 Vbo/mavot 13,8 8,8 9,4 4,4 26,7 31,7 31,0 32,6 Mbo of hoger 13,0 14,1 14,0 8,3 37,1 32,0 30,3 43,0

n (=100%) 246 865 171 611 761 375 462 86

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


24




Oudkomers in beeld

Tabel 3.7 Verhouding tot de arbeidsmarkt van vrouwen naar positie in huishouden en herkomstgroepering, 1998 (%)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen hoofd partner hoofd partner hoofd partner hoofd partner

Werkloos>1jr. 7,0 5,1 10,3 2,6 7,5 3,3 9,3 5,6 Arbeidsong. 12,0 4,8 3,4 1,8 7,5 5,4 4,3 2,2 Huishouden 45,5 65,6 44,0 80,9 17,4 24,8 23,7 21,3 Studie 2,1 0,5 5,1 0,8 2,7 0,8 1,7 5,6 Vut/pensioen 1,2 1,2 1,7 0,0 1,5 0,0 2,2 1,1 Ov. non-particip. 7,4 2,8 6,9 3,9 6,3 1,9 8,4 0,0 Werkloos n (=100%) 242 857 175 614 751 367 179 89

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Ten aanzien van de verhouding tot de arbeidsmarkt zijn er ook verschillen, maar deze variëren naar herkomstgroepering (Tabel 3.7). Onder Turken en Marokkanen is het aandeel vrouwen dat het huishouden als hoofdactiviteit heeft onder de partners groter dan onder de vrouwelijke hoofden. Het aandeel werkenden is onder de hoofden groter. Bij de Surinaamse vrouwen zijn de verschillen tussen hoofden en partners gering. Van de partners heeft een iets groter deel dan van de hoofden het huishouden als hoofdactiviteit. Bij de Antilliaanse vrouwen zit het verschil vooral in het aandeel werkenden. Dit is onder de partners beduidend hoger dan onder de hoofden.


3.4 Achterstand nader bepaald
Opleidingsniveau en de mate van beheersing van het Nederlands zijn in het voorgaande genoemd als centrale hulpbronnen voor maatschappelijke kansen. Maar dat geeft nog geen antwoord op de vraag bij welk opleidingsniveau en welke mate van beheersing van het Nederlands het risico op maatschappelijke achterstand zodanig is dat deelname aan een oudkomersprogramma wenselijk of noodzakelijk moet worden geacht. Een apriori-keuze van een combinatie van niveaus is arbitrair en daarom is ten behoeve van dit onderzoek gekozen voor een andere aanpak.

De benadering gaat uit van de gedachte dat er op empirische gronden wellicht bepaalde combinaties van opleiding, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt zijn te onderscheiden die kunnen worden geï nterpreteerd in termen van meer of minder (risico op) achterstand. Om die combinaties op het spoor te komen is homogeniteitsanalyse (Homals) uitgevoerd op de hiervoor besproken indicatoren. De homogeniteitsanalyse ordent de antwoordprofielen van de respondenten naar de mate van onderlinge gelijkenis. Op basis van die ordening worden aan de antwoordcategorieën waarden toegekend en kunnen ze worden afgebeeld in een meerdimensionele ruimte. Categorieën die veel met elkaar gemeen hebben omdat ze in antwoordprofielen gezamenlijk voorkomen, worden in de afbeeldingsruimte dicht bij elkaar geplaatst.

De toekenning van waarden aan categorieën gebeurt op zo'n manier dat per dimensie in de som van de categoriewaarden van de afzonderlijke respondenten het gemeenschappelijke van de categorieën zo goed mogelijk tot uitdrukking komt. Omdat categorieën op verschillende manieren op elkaar kunnen lijken kunnen er verschillende dimensies nodig zijn om de gemeenschappelijkheid te beschrijven. Daarbij wordt een zodanige ordening gekozen dat de eerste dimensie die gemeenschappelijkheid representeert die in de antwoordprofielen het meest voorkomt.


25




Oudkomers in beeld

Door te kijken naar de inhoud van de categorieën in relatie tot hun waarden kan dit gemeenschappelijke per dimensie inhoudelijk worden geduid. De eerste dimensie is daarbij het meest van belang en de verwachting is dat deze in dit geval de mate van maatschappelijke achterstand of de kans daarop representeert.


3.4.1 Eerste analyse
In de eerste Homals-analyse (Tabel 3.8) is uitgegaan van de categorieën van de variabelen opleiding, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt zoals ze in het voorgaande zijn besproken. De resultaten zijn niet geheel bevredigend. De eigenwaarden drukken per dimensie de mate gemeenschappelijkheid uit die door die dimensie wordt gerepresenteerd. De eigenwaarde van de eerste dimensie blijkt niet veel hoger te zijn dan die van de tweede dimensie: 0,60 tegen 0,54. Dit betekent dat de hoeveelheid gemeenschappelijkheid die de eerste dimensie beschrijft is niet veel groter is dan die van de tweede dimensie. Verder is het onderscheidend vermogen (de discriminatiemaat) van de variabele 'verhouding tot de arbeidsmarkt' op de eerste dimensie met 0,41 aan de lage kant. Minder gunstig is ook dat twee categorieën eruit springen met extreme waarden. Het zijn de categorieën 'studie' van de variabele 'verhouding tot de arbeidsmarkt en de categorie 'nooit- soms' van de variabele 'problemen met de Nederlandse taal'.

Tabel 3.8 Resultaten Homals-analyse van opleiding, beheersing van het Nederlands en maatschappelijke situatie (eigenwaarden, discriminatiewaarden en categoriewaarden)
Eerste oplossing Uiteindelijke oplossing
1e dimensie 2e dimensie 1e dimensie 2e dimensie

Eigenwaarde 0,61 0,55 0,59 0,37

Discriminatiemaat
Opleiding 0,65 0,47 0,63 0,31 beheersing NL 0,76 0,81 0,66 0,25 maatschappelijke. situatie 0,41 0,09 0,46 0,54

Categoriewaarden
opleiding
bao of minder -0,88 -0,42 -0,86 0,02 vbo/mavo 0,22 0,53 0,64 -0,90 mbo of hoger 0,54 0,92 0,91 0,61

Problemen NL
nooit 0,53 0,22 0,66 0,14 nooit/soms 0,52 -0,21 soms -0,55 -0,18 -0,53 -1,48 soms/vaak -0,96 -0,47 -1,02 0,46 vaak/altijd -1,22 -0,65 -1,35 0,96

Maatschappelijke situatie
werkloos>1jr. -0,47 -0,26 -0,45 -0,94 arbeidsongeschikt -1,15 -0,60 -1,16 0,24 huishouden -0,72 -0,33 -0,71 -1,15 studie 3,00 -3,64 vut/pens -0,83 -0,39 -1,07 0,97 overig nonparticiperend -0,62 -0,67 -0,84 0,89 werkloos Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


26




Oudkomers in beeld


3.4.2 Definitieve analyse
Op basis van de resultaten van de eerste Homalsanalyse is besloten de studerenden in de analyse verder buiten beschouwing te laten. Zij zijn in een oplossing met achterstand als hoofddimensie niet goed te plaatsen. In een volgende analyse, waarvan de resultaten niet in de tabel zijn opgenomen, krijgt de categorie 'nooit-soms' van de variabele 'problemen met het Nederlands' op de tweede dimensie een extreem hoge waarde. Deze is in de definitieve analyse samengevoegd met de categorie 'nooit'. Dit is gedaan omdat de categoriewaarden van deze twee categorieën op de eerste dimensie nauwelijks van elkaar verschillen.

Na deze ingrepen levert de Homalsanalyse (Tabel 3.8) een duidelijk te onderscheiden eerste dimensie op (eigenwaarde 0,587 versus 0,367 voor de tweede dimensie). De discriminatiewaarden van de drie variabelen zijn bevredigend en er zijn geen oninterpreteerbare categoriewaarden meer over. De vraag is nu of de eerste dimensie geï nterpreteerd kan worden in termen van achterstand. Hiervoor is gezegd dat dit kan worden bepaald aan de hand van de waarden die aan de categorieën zijn toegekend.

In Tabel 3.8 is te zien dat sommige categorieën op de eerste dimensie een positieve waarde hebben, andere een negatieve. De positieve waarden dragen bij tot een hogere score op de eerste dimensie. De hoogste dimensiescores worden behaald door personen die nooit problemen hebben met de Nederlandse taal, die een opleiding op tenminste mbo-niveau hebben en die werk hebben. De laagste dimensiescore krijgen personen met ten hoogste basisonderwijs, die altijd moeite hebben met het Nederlands en die arbeidsongeschikt zijn. Het is duidelijk dat in ieder geval de uiteinden van de eerste dimensie zijn te duiden in termen van geen en veel (risico op) maatschappelijke achterstand. De waarden van de tussenliggende categorieën op de eerste dimensie ondersteunen de interpretatie van de eerste dimensie als een meetlat voor achterstand. Het opleidingsniveau vbo/mavo krijgt een waarde tussen bao en mbo of meer, maar de afstand tot de hoogste waarde voor opleiding is veel kleiner dan de afstand tot de laagste waarde.

De tussencategorieën van de variabele 'beheersing van het Nederlands' geven een analoog resultaat te zien. Bij de variabele 'verhouding tot de arbeidsmarkt' schaart de categorie langdurig werkloos zich, zoals verwacht onder de categorieën die duiden op afstand ten opzichte van de arbeidsmarkt. Langdurige werkloosheid is scherp onderscheiden van kortdurige werkloosheid. De waarde van deze laatste categorie benadert de waarde van de categorie 'werk'.


3.5 De eigenlijke doelgroep



3.5.1 Een beslisregel voor de eigenlijke doelgroep De resultaten van de Homalsanalyse bieden goede aanknopingspunten voor het afleiden van een beslisregel om te bepalen wie tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid moet worden gerekend en wie niet. Uit de discriminatiewaarden van de variabelen blijkt dat het opleidingsniveau en de beheersing van het Nederlands het best in staat zijn om personen met veel achterstand te onderscheiden van personen met weinig achterstand. De discriminatiewaarden zijn te interpreteren als een maat voor de samenhang tussen de scores op de afzonderlijke variabelen en de score op datgene wat die variabelen gemeenschappelijk hebben, hier de eerste dimensie. Op grond hiervan is er in eerste instantie voor gekozen alleen de beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau op te nemen in de beslisregel.

Voor de volgende stap is het nodig te bepalen bij welke categorieën van deze variabelen er kan worden gesproken van een verhoogd achterstandsrisico. Ook op dit punt geeft de Homalsanalyse uitsluitsel. Bestudering van de categoriewaarden voor opleiding laat zien dat


27




Oudkomers in beeld

de onderlinge afstand tussen de positieve categorieën van opleiding (vbo/mavo vs mbo+) met een waarde van 0,3 beduidend kleiner is dan de afstand van de laagste positieve categorie (vbo/mavo) ten opzichte van de negatieve categorie (bao of minder) die 1,5 bedraagt.

Iets soortgelijks geldt voor negatieve en positieve categorieën van de beheersing van het Nederlands. De onderlinge afstanden tussen de opeenvolgende positieve categorieën is hier ten hoogste 0,55, terwijl de afstand tussen de laagste negatieve categorie en de enige positieve categorie 1,19 bedraagt.

Wie ten aanzien van de beheersing van de beheersing van het Nederlands of het opleidingsniveau tot de negatieve categorieën behoort loopt dus een beduidend groter risico op maatschappelijke achterstand dan personen in de positieve categorieën van deze twee variabelen. In de verhoudingen tussen de categoriewaarden kan een rechtvaardiging worden gevonden om degenen die op de beheersing van het Nederlands in de negatieve categorieën scoren en/of personen die wat betreft opleiding tot de negatieve categorie behoren te rekenen tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. De beslisregel wordt dan als volgt.

Tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid worden die oudkomers gerekend die


1. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in de categorieën 'soms',' soms/vaak' of 'altijd' vallen;

2. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in een andere categorie vallen, maar die een opleiding op ten hoogste bao niveau hebben;

Oudkomers die niet voldoen aan (1) of (2) worden niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend.

In Paragraaf 3.3 is gesignaleerd dat gegevens over de beheersing van het Nederlands door vrouwen uit de SPVA-onderzoeksgroepen alleen beschikbaar zijn voor vrouwen die hoofd van een huishouden zijn. In diezelfde paragraaf is gebleken dat deze vrouwen op enkele punten een iets ander profiel hebben dan vrouwen die als partner van een huishoudenshoofd hebben deelgenomen aan de SPVA. Voor een goede schatting van het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder de vrouwen uit de SPVA-herkomstgroeperingen is het daarom beter om daar ook de vrouwelijke partners bij te betrekken. Hiertoe is het ontbrekende gegeven over de beheersing van het Nederlands door deze partners bijgeschat op basis van de taalbeheersing van het bijbehorende hoofd.

De keuze die hier is gemaakt voor het bijschatten van de taalvaardigheid in het Nederlands van de partners van hoofden van huishoudens is discutabel. Het staat immers geenszins vast dat partners in hun beheersing van het Nederlands zozeer met elkaar overeenkomen. Toch zijn er wel redenen om een aanzienlijke overeenstemming tussen partners te verwachten. Het is immers een bekend gegeven dat tussen partners over het algemeen een sterke overeenkomst in opleidingsniveau bestaat (Hendrickx et al. 1995). Aangezien het opleidingsniveau bij allochtonen een belangrijke determinant is van de beheersing van het Nederlands mag ook een aanzienlijke overeenstemming tussen partners op dit punt worden verwacht.

Op basis van hun opleidingspositie en beheersing van het Nederlands zijn de hoofden van huishoudens en hun partners aan de hand van de beslisregel ingedeeld in degenen die tot de eigenlijke doelgroep behoren en zij die daar buiten vallen. Tabel 3.9 geeft de aandelen van de eigenlijke doelgroep binnen de eerste generatie van de vier grootste minderheidsgroeperingen.

Tabel 3.9 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis beheersing Nederlandse taal en opleiding, naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, `grote vier'


28




Oudkomers in beeld

Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)

Totaal 89,1 2.432 87,9 1.968 38,0 1.967 41,9 929

Mannen

18-29 77,9 249 63,0 181 24,2 91 25,9 58
30-39 82,2 523 78,4 394 28,0 282 36,1 147
40-49 91,9 222 94,0 201 34,3 265 30,6 85
50+ 97,9 283 98,0 396 53,6 196 42,3 78

Vrouwen

18-29 84,3 325 82,8 227 35,3 156 44,2 129
30-39 92,0 437 91,2 228 28,4 402 39,7 194
40-49 97,5 201 96,4 192 38,5 296 44,5 128
50+ 98,9 188 100,0 147 60,3 272 65,4 107

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Zoals kon worden verwacht op grond van de gepresenteerde gegevens over opleidingsniveau en taalbeheersing zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de leden van de eerste generatie vooral bij Turken en Marokkanen zeer hoog. In de leeftijdscategorieën van 30 jaar en ouder behoort volgens de hier gehanteerde beslisregel zo'n tachtig tot negentig procent tot de eigenlijke doelgroep. In de jongere leeftijdscategorie zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep bij de Turken maar weinig lager dan in de hogere leeftijdsklassen. Bij de Marokkanen is het aandeel van de eigenlijke doelgroep in de leeftijdsklasse 18-29 jaar vooral onder de mannen wel substantieel lager.

Bij de Surinamers en Antillianen zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep in elk van de onderscheiden leeftijdsklassen veel kleiner dan bij de Turken en Marokkanen. De hoogste aandelen worden aangetroffen onder de vrouwelijke 50-plussers. Van hen behoort meer dan de helft tot de eigenlijke doelgroep. Bij de Surinaamse en Antilliaanse mannen in de jongste leeftijdscategorie is het aandeel van de eigenlijke doelgroep met zo'n 25 procent het laagst.

In alle gevallen zijn de aandelen van de eigenlijke doelgroep in de hoogste leeftijdscategorie het hoogst. Bij de Turken en Marokkanen is echter het verschil tussen de 50-plussers en de leeftijdsklasse van 40-49 jaar erg gering. Dit sluit aan bij de bevindingen uit eerder onderzoek die aannemelijk maken dat er bij Turken en Marokkanen ten aanzien van tal van kenmerken een cesuur ligt bij ongeveer 40 jaar (Tesser et al., 1995).


3.5.2 Een beperktere beslisregel
De hoge aandelen van de eigenlijke doelgroep onder de Turken en Marokkanen in elk van de onderscheiden leeftijdscategorieën geven aanleiding tot de vraag of door de beslisregel niet een té grote groep als eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid wordt aangewezen. In de beslisregel zijn de beheersing van de Nederlandse taal en het opleidingsniveau opgenomen als gelijkwaardige determinanten van achterstand. Deze keuze kan worden gerechtvaardigd op basis van de resultaten van de eerder gepresenteerde Homals-analyses. Daarin bleek immers dat beide variabelen niet voor elkaar onderdoen in het onderscheiden van personen op de gemeenschappelijke achterstandsdimensie. Tegelijkertijd moet echter worden onderkend dat een laag opleidingsniveau niet alleen onder personen uit de minderheden voorkomt. Ook onder de autochtone bevolking heeft 20 tot 25 procent geen hogere opleiding dan basisonderwijs. Dit zou ervoor kunnen pleiten om alleen een geringe beheersing van de Nederlandse taal als criterium voor de eigenlijke doelgroep te nemen (Tabel 3.10).


29




Oudkomers in beeld

Tabel 3.10 Aandeel eigenlijke doelgroep naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, uitsluitend op basis van een geringe beheersing van de Nederlandse taal, `grote vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)

Totaal 76,0 2.466 66,2 2.026 11,1 2.117 17,2 1.052

Mannen

18-29 65,6 262 36,8 201 4,5 110 8,0 88
30-39 72,8 530 55,6 401 7,9 303 15,9 157
40+ 85,0 505 79,3 600 12,2 485 13,2 174

Vrouwen

18-29 63,1 331 51,7 240 8,9 192 19,3 176
30-39 75,6 443 67,6 238 8,5 426 16,8 208
40+ 86,7 391 82,3 344 15,9 592 22,9 245

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

De effecten van het hanteren van een beslisregel die alleen rekening houdt met de beheersing van het Nederlands, in het vervolg aan te duiden als de 'beperkte beslisregel', lopen voor de verschillende categorieën van Tabel 3.10 uiteen. Bij de Turken leiden ze in elk van de onderscheiden combinaties van geslacht en leeftijd tot een reductie van de eigenlijke doelgroep met ongeveer tien procentpunten. Bij de Marokkanen is de reductie aanzienlijk groter, vooral in de leeftijdsklassen 18-29 jaar en 30-39 jaar. Ook bij de Surinamers en Antillianen zijn de effecten van de beperking van de beslisregel sterk. Bij de Surinamers in de leeftijdsklassen van 18-29 jaar en 30-39 jaar wordt de eigenlijke doelgroep gereduceerd tot tien procent of minder van de eerste generatie. Bij de Antilliaanse vrouwen van veertig jaar en ouder wordt de eigenlijke doelgroep bij de beperkte beslisregel gehalveerd.

De exercitie doet vermoeden dat de beperkte beslisregel die alleen de beheersing van het Nederlands als criterium kent in ieder geval voor Surinamers en Antillianen onvoldoende onderscheidend is voor achterstand. Om hier meer zicht op te krijgen is de verhouding tot de arbeidsmarkt bij de ruime en de beperkte beslisregel vergeleken.


3.5.3 Onderscheidend vermogen
Ten behoeve van de analyse van het onderscheidend vermogen van de ruime en de beperkte beslisregel is de 'verhouding tot de arbeidsmarkt' (zie Paragraaf 3.3) teruggebracht tot twee categorieën. In de hiervoor gepresenteerd Homalsanalyse (Tabel 3.8) is gebleken dat personen die werken of kortdurig werkloos zijn termen van achterstand een gunstige positie innemen. Op grond daarvan zijn deze twee categorieën voor de analyse van het onderscheidend vermogen van de twee beslisregels samengevoegd tot de categorie 'arbeidsmarktdeelnemers'. De andere categorie krijgt de benaming 'non-participanten aan de arbeidsmarkt' . Ze bevat personen die in een andere maatschappelijke situatie verkeren: langdurig werklozen, arbeidsongeschikten, zij die het huishouden doen en anderen die niet deelnemen aan de arbeidsmarkt.

Het blijkt dat het aandeel personen in de eigenlijke doelgroep dat niet deelneemt aan de arbeidsmarkt bij de ruime beslisregel niet veel verschilt van het overeenkomstige aandeel bij de beperkte beslisregel (Tabel 3.11). Het aandeel non-participanten onder degenen die niet aan de eigenlijke doelgroep worden toegewezen is bij de beperkte beslisregel echter beduidend groter dan bij de ruime beslisregel. Dit betekent dat het onderscheidend vermogen voor maatschappelijke achterstand van de beperkte beslisregel kleiner is dan het onderscheidend vermogen van de ruime beslisregel.


30




Oudkomers in beeld

Tabel 3.11 Non-participanten aan de arbeidsmarkt naar herkomstgroepering en doelgroepdefinitie, `grote vier' (in % van desbetreffende categorie) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen

Ruime beslisregel
eigenlijke doelgroep 53,0 57,5 59,2 60,4 niet-doelgroep 20,7 17,9 25,1 26,4

Beperkte beslisregel
eigenlijke doelgroep 52,9 60,0 68,5 58,1 niet-doelgroep 32,7 34,0 32,2 33,4

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Het ziet er naar uit dat bij toepassing van de beperkte beslisregel een beduidend groter deel van de non-participanten aan de arbeidsmarkt ten onrechte niet in de eigenlijke doelgroep wordt opgenomen dan onder de ruime beslisregel. Tegelijkertijd is het aandeel deelnemers aan de arbeidsmarkt dat in de eigenlijke doelgroep wordt opgenomen onder de beperkte beslisregel niet veel groter dan onder de ruime beslisregel.

Het verschil in non-participatie tussen de eigenlijke doelgroep en de overigen is bij de ruime beslisregel dus groter dan bij de beperkte beslisregel. Daarom verdient de ruime beslisregel de voorkeur boven de beperkte beslisregel.


3.5.4 Werkloosheid in de beslisregel
Bij een keuze voor de ruime beslisregel worden personen die langdurig werkloos zijn, maar die naar eigen inschatting weinig of geen moeite hebben met Nederlandse taal en die een opleiding op, zeg, vbo-/mavo-niveau hebben niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend. Er zijn argumenten om deze personen wel tot de eigenlijke doelgroep te rekenen. Op basis van hun opleiding en beheersing van het Nederlands zou men verwachten dat zij op eigen kracht de aansluiting zouden kunnen vinden, maar omdat ze langdurig werkloos zijn kan hierover toch gerechtvaardigde twijfel bestaan.

Het opnemen van langdurig werklozen uit de eerste generatie in de eigenlijke doelgroep is te realiseren door een uitbreiding van wat in het voorgaande de ruime beslisregel is genoemd. De uitgebreide beslisregel wordt dan als volgt.

Tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid worden die oudkomers gerekend die


1. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in de categorieën 'soms', 'soms/vaak' of 'altijd' vallen;

2. op de variabele 'moeite met de Nederlandse taal' in een andere categorie vallen, maar die een opleiding op ten hoogste bao niveau hebben;
3. niet voldoen aan (1) en (2), maar die tot de langdurig werklozen (=>1jr werkloos) behoren worden.

Personen die niet voldoen aan (1), (2) of (3) worden niet tot de eigenlijke doelgroep gerekend.

Toepassing van de uitgebreide beslisregel leidt vanzelfsprekend tot een grotere eigenlijke doelgroep, maar de verschillen met de ruime beslisregel zijn niet erg groot (Tabel 3.12). In de meeste gevallen bedraagt het verschil zo'n vijf procentpunten.


31




Oudkomers in beeld

Tabel 3.12 Aandeel eigenlijke doelgroep op basis van beheersing van het Nederlands, opleiding en langdurige werkloosheid, naar leeftijd, herkomstgroepering en geslacht, `grote vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)

Totaal 90,1 2.429 89,0 1.967 41,8 1.925 45,9 912

Mannen

18-29 80,7 249 66,3 181 29,7 91 27,6 58
30-39 84,2 520 80,2 394 31,0 281 40,1 147
40-49 92,3 222 95,0 201 36,6 265 32,9 85
50+ 97,9 283 98,0 396 57,0 186 45,2 73

Vrouwen

18-29 85,2 325 84,1 227 39,4 155 52,0 125
30-39 92,2 437 93,0 228 32,2 397 43,8 194
40-49 98,0 201 96,9 191 42,3 293 46,5 127
50+ 98,9 188 100,0 147 67,7 251 73,0 100

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

In Tabel 6.3 is de omvang van de eigenlijke doelgroep volgens de drie definities (beperkt, ruim en uitgebreid) naast elkaar gezet.


3.6 De eigenlijke doelgroep in vergelijking

In het voorgaande zijn omschrijvingen van de doelgroep van het oudkomersbeleid die zijn aangetroffen in beleidsstukken 'vertaald' in beslisregels voor het aanwijzen van personen die tot de eigenlijke doelgroep van dit beleid kunnen worden gerekend. Bij deze vertaling is uitgegaan van een aantal veronderstellingen en van een empirische analyse van relevante kenmerken van oudkomers. Bij het vaststellen van de beslisregels zijn keuzen gemaakt en het is de vraag of deze keuzen de juiste zijn geweest. Het resultaat kan als adequaat worden gekwalificeerd wanneer de eigenlijke doelgroep zoals aangewezen met behulp van de beslisregels zich op relevante kenmerken duidelijk onderscheidt van verwante referentiegroepen. In welke mate dit het geval is vormt het onderwerp van deze paragraaf.

De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid volgens de ruime beslisregel wordt hier vergeleken met twee referentiegroepen. De eerste referentiegroep bestaat uit personen (hoofden van huishoudens en partners) die deel uitmaken van de eerste generatie van de betreffende herkomstgroeperingen maar die door de beslisregel niet zijn ingedeeld bij de eigenlijke doelgroep. In de hier gebruikte terminologie kan deze groep worden aangeduid met de term 'overigen uit de potentiële doelgroep' of korter, maar niet geheel correct 'overige potentiële doelgroep'.

De tweede referentiegroep bestaat uit leden (hoofden van huishoudens en partners) van de tweede generatie, kortweg aangeduid als de 'tweede generatie'.

De kenmerken waarop deze drie groepen - de eigenlijke doelgroep, de overige potentiële doelgroep, de tweede generatie - met elkaar worden vergeleken zijn dezelfde als de kenmerken die zijn gebruikt om de eigenlijke doelgroep te identificeren: opleidingsniveau, beheersing van het Nederlands en verhouding tot de arbeidsmarkt (Tabellen 3.13-3.15).

In de beslisregel voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep is opgenomen dat personen met ten hoogste basisonderwijs tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend.


32




Oudkomers in beeld

Als gevolg hiervan heeft niemand van de overige eerste generatie in Tabel 3.13 een opleiding op dit niveau.


33




Oudkomers in beeld

Tabel 3.13 Opleiding naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier'
Eigenlijke doelgroep Overige 1e generatie 2e generatie

Mannen
bao of minder 81,5 0,0 16,7 vbo/mavo 7,8 43,8 28,7 mbo of hoger 10,7 56,2 54,6

n (=100%) 2.475 1.122 293

Vrouwen
bao of minder 87,3 0,0 26,2 vbo/mavo 6,3 43,2 25,4 mbo of hoger 6,4 56,8 48,4

n (=100%) 2.417 1.135 409

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Tabel 3.14 Moeite met het Nederlands naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier'
Eigenlijke doelgroep Overige 1e generatie 2e generatie

Mannen
soms-altijd 75,2 0,0 8,7

n (=100%) 2.529 1.122 367

Vrouwen
soms-altijd 69,1 0,0 21,1

n (=100%) 2.494 1.135 531

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Wat betreft opleidingsniveau is er dus een scherp onderscheid tussen de eigenlijke doelgroep en diegenen uit de eerste generatie die niet tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend. Ook de tweede generatie is veel hoger opgeleid dan de eigenlijke doelgroep, maar van de tweede generatie heeft nog een substantieel deel een opleiding op het laagste niveau. Bij de vrouwen geldt dit zelfs voor een kwart van de tweede generatie.

Ten aanzien van de beheersing van het Nederlands is het beeld vergelijkbaar met dat van de opleiding. De beslisregel plaatst iedereen die 'soms' tot 'altijd' moeite met het Nederlands heeft in de eigenlijke doelgroep, zodat van de overigen uit de eerste generatie niemand moeite heeft met het Nederlands. Van de tweede generatie heeft bij de mannen iets minder dan tien procent en bij de vrouwen iets meer dan twintig procent zoveel moeite met de Nederlandse taal dat alleen al daarom achterstand dreigt.

Tenslotte de verhouding tot de arbeidsmarkt. Ook hier onderscheidt de eigenlijke doelgroep zich op de gewenste wijze van de twee overige groeperingen. Van de eigenlijke doelgroep participeert een veel groter deel niet aan de arbeidsmarkt. Bij de mannen komt dit vooral tot uitdrukking in hogere aandelen arbeidsongeschikten en langdurig werklozen onder de eigenlijke doelgroep. Bij de vrouwen bestaat de eigenlijke doelgroep voor een veel groter deel uit vrouwen die het huishouden doen.


34




Oudkomers in beeld

Tabel 3.15 Verhouding tot de arbeidsmarkt naar vergelijkingsgroep voor het oudkomersbeleid en geslacht, `grote vier' Eigenlijke doelgroep Overige 1e generatie 2e generatie

Mannen
werkloos lang 11,5 5,4 5,9 arbeidsongeschikt 17,4 4,3 2,0 huishouden 1,4 0,5 0,6 studie 0,6 0,3 11,3 vut/pensioen 4,3 1,6 0,3 overig non-participatie 11,4 2,9 4,2 werkloos kort 2,0 2,4 3,1 werkend 51,4 82,6 72,6 n (=100%) 2.387 1.103 354

Vrouwen
werkloos lang 5,9 6,3 5,6 arbeidsongeschikt 5,7 4,7 1,6 huishouden 61,0 16,1 21,7 studie 0,9 1,2 10,0 vut/pensioen 1,0 0,6 0,2 overig non-participatie 5,1 4,8 3,8 werkloos kort 1,6 2,3 2,8 werkend 18,8 64,0 54,2 n (=100%) 2.316 1.092 498

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Uit de hier gepresenteerde gegevens blijkt dat personen uit de eerste generatie die door de opgestelde beslisregel worden ingedeeld in de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid zich op kenmerken die voor dit beleid van belang zijn duidelijk onderscheiden van oudkomers die niet tot de eigenlijke doelgroep worden gerekend. Tegelijk is duidelijk geworden dat achterstand onder allochtonen niet ophoudt bij de eerste generatie. Ook substantiële delen van de tweede generatie zijn in relevante achterstandskenmerken niet te onderscheiden van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid.


3.7 Nieuwe etnische groepen


Tot het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw bestond de migrantenbevolking uit niet- westerse landen voor tachtig tot negentig procent uit de vier groepering die in het voorgaande zijn besproken. In het laatste decennium is echter een omvangrijke migratie uit andere niet westerse landen op gang gekomen. Zij vormen inmiddels bijna een derde van de totale minderhedenbevolking. De Irakezen zijn met 33 duizend personen de grootste groep. Behalve de Irakezen zijn er nog vier andere groepering met meer dan 20 duizend personen: Somaliërs, Iraniërs, Bosniërs en Afghanen. Het overgrote deel van de personen uit deze groepen is als asielzoeker naar ons land gekomen. Het totaal van de genoemde vijf groepen heeft intussen het aantal van 100 duizend ver overschreden. Vrijwel al deze nieuwe migranten behoren tot de potentiële doelgroep van het oudkomersbeleid.

Voor de opzet van het oudkomersbeleid is het van belang te weten welk deel van de oudkomers uit deze nieuwe etnische groepen tot de eigenlijke doelgroep van dit beleid moet worden gerekend. Anders dan voor de vier 'klassieke' minderheidsgroeperingen zijn er over de nieuwe groeperingen geen gegevens uit periodiek onderzoek beschikbaar. Op zeer kleine schaal zijn er wel lokale gegevens over vluchtelingen en verblijfsgerechtigden verzameld, maar deze bieden onvoldoende aanknopingspunten voor een schatting van de eigenlijke


35




Oudkomers in beeld

doelgroep van het oudkomersbeleid op basis van de hier ontwikkelde systematiek. Eerst onlangs is hier enige verandering in gekomen door het onderzoek van het ITS onder vijf nieuwe groepen (Van Tillaart et al., 2000). Drie daarvan zijn afkomstig uit Azië: Afghanen, Iraniërs en Vietnamezen. De twee andere groepen komen uit Afrika: Ethiopiërs/Eritreërs en Somaliërs. Bij de personen uit deze groepen is een groot aantal gegevens verzameld over de sociaal-economische positie, de participatie aan onderwijs en arbeid, inkomen en sociale contacten, huisvesting en beleving van de Nederlandse samenleving. Ook zijn vragen gesteld over de taalvaardigheid in het Nederlands.

De gegevens in het ITS-onderzoek bieden de mogelijkheid om wat hiervoor is aangeduid als de ruime beslisregel voor het opsporen van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid toe te passen op de Afghanen, Iraniërs, Ethiopiërs/Eritreërs en Somaliërs. Voor de ruime beslisregel is informatie nodig over de beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau van de betrokken oudkomers. De beheersing van het Nederlands is in het ITS op een enigszins andere wijze vastgesteld dan in de SPVA. Aan de respondenten is gevraagd om in vijf categorieën aan te geven hoe goed hun beheersing van de Nederlandse taal is. De categorieën variëren van 'goed' tot 'niet of zeer slecht'. Er zijn vier taalgebruikssituaties voorgelegd: verstaan/begrijpen, spreken, lezen en schrijven. In de SPVA is gevraagd naar moeite met het Nederlands bij het lezen van de krant en in gesprekken met Nederlanders.

Om een zo groot mogelijke overeenstemming te realiseren in de toepassing van de beslisregel is voor de nieuwe groepen gebruik gemaakt van de gegevens over spreken, verstaan en lezen. De gemiddelde score hierop is omgezet in een dichotomie. Een gemiddelde score die overeenkomt met de categorieën 'niet/zeer slecht', 'slecht' en 'redelijk' is gebruikt als het eerste criterium om personen in te delen bij de eigenlijke doelgroep (Tabel
3.16). Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze categorieën overeenkomen met de categorieën 'altijd' tot 'soms' van de variabele 'problemen met het Nederlands' in de SPVA.

Ten aanzien van het opleidingsniveau zijn de categorieën die voor de beslisregel zijn gebruikt in het ITS-materiaal op eenvoudige wijze te reconstrueren. De verdeling van de vier nieuwe groepen over de drie categorieën - 'ten hoogste basisonderwijs', 'vbo/mavo' en 'mbo of hoger'- is weergegeven in Tabel 3.16.

In vergelijking tot de oudkomers onder de Turken en Marokkanen is de beheersing van het Nederlands in de nieuwe etnische groepen opmerkelijk goed. Tussen de 40 en 60 procent van degenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt zegt het Nederlands goed tot zeer goed te verstaan en te spreken. In het ITS-onderzoek is nagegaan wat de waarde is van dit eigen oordeel door de taalvaardigheid in het Nederlands ook te laten beoordelen door de interviewer. Het blijkt dat de oordelen van de interviewer redelijk overeenkomen met het eigen oordeel van de geï nterviewde.

Tabel 3.16 Beheersing van het Nederlands en opleidingsniveau onder nieuwe etnische groepen naar herkomstgroepering, 2000 (%) Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs

Beheersing Nederlands
niet/redelijk 58,2 40,9 57,7 36,8 goed/zeer goed 41,8 59,1 42,3 63,2 n (=100%) 98 110 111 117

Opleiding
bao of minder 8,9 12,7 27,5 17,0 vbo/mavo 3,3 12,7 23,5 18,8 mbo of hoger 87,8 74,5 49,0 64,3 n (=100%) 90 110 102 112


36




Oudkomers in beeld

Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.

De goede beheersing van het Nederlands bij een groot deel van de nieuwe groepen zal ongetwijfeld te maken hebben met hun relatief hoge opleidingsniveau. In elk van de groepen heeft de overgrote meerderheid een of andere vorm van voortgezet onderwijs voltooid. Bij de Somaliërs is het aandeel zeer laag opgeleiden nog het hoogst, maar ook van hen heeft bijna driekwart een opleiding op tenminste het niveau van het voorbereidend beroepsonderwijs.

Met de gegevens over beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau is bepaald wie van de deelnemers aan het ITS-onderzoek tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid behoort. Daarbij is eerst gekeken naar de beheersing van het Nederlands. Wie dit naar eigen oordeel niet tot redelijk beheerst is tot de doelgroep gerekend. Vervolgens zijn daar personen aan toegevoegd met een opleiding op het niveau van ten hoogste het basisonderwijs. Deze werkwijze is vergelijkbaar met de toepassing van de ruime beslisregel bij de deelnemers aan het SPVA-onderzoek (zie Paragraaf 3.6).

Tussen de onderscheiden herkomstgroeperingen is er nogal wat variatie in de aandelen personen die bij de eigenlijke doelgroep worden ingedeeld (Tabel 3.17). Hun aandeel is met meer dan 70 procent het grootst onder de Somaliërs. Ook van de Afghanen wordt aanzienlijk meer dan de helft tot de eigenlijke doelgroep gerekend. Onder de Iraniërs en Ethiopiërs is het aantal personen dat voldoet aan de criteria die voor de eigenlijke doelgroep zijn gehanteerd geringer.

In alle gevallen geldt dat van de vrouwen een groter deel in de eigenlijke doelgroep terecht komt dan van de mannen. Meestal zijn de verschillen echter niet erg groot. Dat geldt niet voor de Ethiopiërs/Eritreërs. Bij hen is het aandeel van de eigenlijke doelgroep onder de vrouwen meer dan twee keer zo groot als onder de mannen. Er zijn ook duidelijke verschillen in samenhang met leeftijd. Van de jongeren wordt een beduidend kleiner aandeel bij de eigenlijke doelgroep ingedeeld dan van de hogere leeftijdsklassen.

Tabel 3.17 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, 2000 (in % van de vermelde subcategorieën) Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs

Totaal 63,3 49,1 72,1 41,0 n (=100%) 98 110 111 117

Mannen 63,5 42,0 68,1 25,0 n (=100%) 52 50 72 64

Vrouwen 65,1 54,5 78,8 59,6 n (=100%) 43 55 33 52


15-29 jaar 44,4 34,1 66,0 30,0 n (=100%) 27 29 47 30


30-39 jaar 71,4 45,5 77,6 35,9 n (=100%) 28 33 49 39


40+ jaar 60,5 72,5 75,0 51,1 n (=100%) 43 40 12 24

Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.


37




Oudkomers in beeld


3.8 Prioritaire categorieën binnen de eigenlijke doelgroep

Een redelijke beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving is voor alle oudkomers van belang. Toch kunnen er redenen zijn om de inburgering van bepaalde groepen en een hogere urgentie toe te kennen. Bij de start van het oudkomersbeleid zijn twee zogeheten prioritaire categorieën aangewezen: opvoeders en werkzoekenden. Een belangrijke overweging om prioriteit te geven aan specifieke categorieën oudkomers vormden de aanvankelijk beperkte middelen. Prioriteit voor bepaalde groepen onder de oudkomers kan ook op meer inhoudelijke gronden worden bepleit. Welke dat zijn wordt in deze paragraaf aangegeven. Vervolgens wordt per categorie een schatting gegeven van hun aandeel in de eerste generatie van de hier onderscheiden herkomstgroeperingen.

Niet alle opvoeders en werklozen die deel uitmaken van de eerste generatie van de hier onderzochte groeperingen behoren tot de eigenlijke doelgroep zoals die in het voorgaande is afgeleid. Het ligt voor de hand om degenen die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren bij het schatten van de omvang van de prioritaire groep buiten beschouwing te laten. Daarom worden in deze paragraaf ook de aandelen gepresenteerd van de ouders en werklozen die tot de eigenlijke doelgroep behoren.


3.8.1 Opvoeders
Een overweging om bij de inburgering van oudkomers prioriteit te bepleiten voor opvoeders is te vinden in het specifieke karakter van het proces van minderheidsvorming onder migranten. Een van de onderscheidende kenmerken van minderheidsvorming is hierin gelegen dat de achterstandspositie van generatie op generatie wordt 'doorgegeven'. Wanneer het lukt om dit patroon van het generatiegewijs doorgeven van achterstand te doorbreken kan het proces van minderheidsvorming mogelijk worden gestopt.

Kinderen van migranten die in een achterstandspositie verkeren lopen zelf ook het risico in zo'n positie te geraken omdat hun ouders onvoldoende zijn toegerust om hen voor te bereiden op de eisen die de Nederlandse samenleving stelt. Oudkomers die de Nederlandse taal slecht beheersen en die weinig kennis hebben van de Nederlandse wereld waarin hun kinderen moeten opgroeien kunnen hun kinderen weinig ondersteuning geven in hun schoolloopbaan. Als gevolg hiervan is het risico groot dat de schoolresultaten van deze kinderen achterblijven bij hun mogelijkheden. Daarmee is de eerste stap gezet op het pad dat naar maatschappelijke achterstand voert.

Op grond van deze gedachtegang kan worden beargumenteerd dat de inburgering van oudkomers met jonge kinderen een zekere prioriteit zou dienen te krijgen. In het oudkomersbeleid is deze groep dan ook aangewezen als een van de twee prioritaire groepen. De vraag is nu welk deel van de eerste generatie uit de vier grootste minderheidsgroeperingen tot deze prioritaire groep moet worden gerekend.

In de SPVA is het niet goed mogelijk te bepalen welke hoofden van huishoudens en partners opvoeders zijn van schoolgaande kinderen. Wel is het bekend of er in het huishouden inwonende kinderen zijn. Dit gegeven is hier genomen als een benadering voor de aanwezigheid van schoolgaanden in het huishouden en daarmee als een benadering van de opvoeders. Vervolgens is uitgezocht welk deel van de potentiële doelgroep behoort tot de opvoeders (Tabel 3.18).

Bij de presentatie in Tabel 3.18 is alleen gekeken welk deel van de potentiële doelgroep tot de opvoeders behoort, er is niet gelet op de aanwezigheid van achterstandskenmerken bij deze opvoeders. Doet men dit wel dan leidt dit vooral bij Surinamers en Antillianen in de meeste gevallen tot veel lager percentages (Tabel 3.19).


38




Oudkomers in beeld

Tabel 3.18 Oudkomers met kinderen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, `grote vier' (in % van de potentiële doelgroep) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)

Mannen

18-29 70,0 263 35,3 204 31,8 110 18,7 91
30-39 88,1 531 71,8 404 65,7 306 42,4 158
40-49 87,0 223 76,5 204 68,7 284 60,9 92
50+ 66,8 283 77,1 401 48,3 203 42,2 83

Vrouwen

18-29 84,3 332 70,2 242 50,0 194 49,7 177
30-39 94,4 443 89,5 238 80,6 434 74,5 208
40-49 90,2 204 90,5 199 80,3 314 71,7 138
50+ 58,6 191 75,5 147 31,1 283 36,1 108

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Tabel 3.19 Oudkomers met kinderen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke doelgroep)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)

Mannen

18-29 53,3 255 26,4 201 9,2 109 1,1 90
30-39 71,5 526 56,6 399 16,7 288 17,0 153
40-49 80,6 222 71,6 201 21,2 274 19,1 89
50+ 65,4 283 76,2 399 22,7 198 18,5 81

Vrouwen

18-29 72,9 329 64,0 239 17,2 186 26,2 172
30-39 87,0 438 82,0 228 24,3 407 31,5 200
40-49 87,6 202 86,5 193 29,2 298 34,6 130
50+ 57,1 189 75,5 147 14,7 278 24,1 108

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

De percentages in Tabel 3.19 gaan over opvoeders die deel uitmaken van de eigenlijke doelgroep. Ze zijn gepercenteerd op alle hoofden en partners die tot de eerste generatie behoren.


3.8.2 Werklozen
Deelname aan arbeid geldt als de belangrijkste voorwaarde voor de structurele integratie van migranten in de Nederlandse samenleving. Het begrip minderheden in de thans gebruikelijk betekenis van een maatschappelijke achterstandsgroep is pas geï ntroduceerd toen eind jaren zeventig de werkloosheid onder de toenmalige gastarbeiders om zich heen begon te grijpen. Evenredige deelname aan arbeid door minderheden is een van de centrale doelstellingen van het minderhedenbeleid, toch is ook bij de huidige krapte op de arbeidsmarkt de werkloosheid onder de minderheden nog vele malen groter dan onder de autochtone bevolking. Niet alleen leden van de 'klassieke' minderheidsgroeperingen ondervinden grote moeilijkheden bij het verkrijgen van werk, van de 'nieuwe' groepen lukt het slechts weinigen passend werk te vinden. De werkloosheid onder deze groepen is nog aanzienlijk hoger dan onder Turken en Marokkanen.

Een van de oorzaken van de problematische positie van de minderheden op de arbeidsmarkt is erin gelegen dat de oudkomers uit deze groeperingen de Nederlandse taal onvoldoende


39




Oudkomers in beeld

machtig zijn en onvoldoende kennis hebben van het reilen en zeilen van de Nederlandse samenleving. Dat zijn precies de aspecten waar het oudkomersbeleid zich op richt en daarom is prioriteit voor werklozen onder de oudkomers gerechtvaardigd. In vergelijking met de opvoeders vormt de groep werklozen vormt een betrekkelijk klein deel van de oudkomers (Tabel 3.20).

In geen van de subgroepen die in Tabel 3.20 worden onderscheiden komt het percentage werklozen substantieel boven de twintig procent. Daarbij moet overigens wel worden bedacht dat een veel groter deel van de oudkomers weliswaar niet werkloos is, maar wel afhankelijk van een bijstands- of wao-uitkering. In de meeste gevallen zijn de aandelen werklozen onder de Turken en Marokkanen beduidend hoger dan onder de Surinamers en Antillianen. Zou men alleen werklozen die tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid behoren tot een prioritaire groep willen rekenen dan worden de percentages vooral onder de jongeren kleiner (Tabel 3.21).

Tabel 3.20 Langdurig en kortdurig werklozen naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de potentiële doelgroep) Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n

Mannen

18-29 12,7 4,6 260 15,7 5,6 198 7,3 2,7 110 4,7 1,2 86
30-39 12,9 2,3 518 11,8 3,3 400 5,0 2,3 300 8,2 3,8 158
40-49 12,8 0,9 218 15,7 0,5 198 4,9 0,7 283 4,3 3,3 92
50+ 5,5 0,8 254 6,2 0,0 353 5,5 1,2 163 1,4 1,4 70

Vrouwen

18-29 5,6 2,5 323 4,3 1,3 230 4,7 5,3 190 8,8 2,9 171
30-39 6,7 2,4 418 5,6 1,3 234 6,8 1,2 427 10,2 2,4 205
40-49 6,7 0,5 194 5,9 2,1 188 6,2 2,0 305 7,5 2,2 134
50+ 1,2 0,0 164 0,0 0,0 137 5,6 0,5 196 7,0 2,3 86

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.

Tabel 3.21 Langdurig en kortdurig werklozen die tot de eigenlijke doelgroep behoren naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier' (in % van de eigenlijke doelgroep)
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n % lang % kort n

Mannen

18-29 10,0 3,5 260 10,8 2,6 194 2,7 0,0 110 2,4 0,0 85
30-39 11,3 2,3 521 9,8 2,8 399 2,3 0,3 301 4,4 1,3 158
40-49 12,4 0,9 218 14,6 0,5 198 2,8 0,4 283 1,1 1,1 91
50+ 5,5 0,4 254 6,2 0,0 353 4,6 0,6 173 1,3 0,0 75

Vrouwen

18-29 4,6 1,2 323 3,0 1,3 230 1,6 1,6 191 3,4 0,0 171
30-39 6,5 2,4 418 3,8 1,3 234 2,6 0,2 428 4,5 1,5 201
40-49 6,2 0,5 194 5,8 2,1 189 2,9 1,3 308 5,9 0,0 135
50+ 1,2 0,0 164 0,0 0,0 137 1,9 0,0 216 3,2 1,1 93

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


3.8.3 Werklozen én opvoeders
Tussen opvoeders en werklozen als prioritaire groepen bestaat een zekere overlap. Sommige opvoeders zijn werkloos, sommige werklozen voeden kinderen op. Voor een bepaling van de omvang van de twee prioritaire groepen tezamen kan men dus niet de percentages van de


40




Oudkomers in beeld

opvoeders en de werklozen optellen. Dat kan op eenvoudige wijze door een gemeenschappelijke prioritaire groep samen te stellen met eerst alleen de opvoeders die tot de eigenlijke doelgroep behoren en daar vervolgens de werklozen uit de eigenlijke doelgroep aan toe te voegen. Het aandeel van de aldus gevormde prioritaire groep in de eerste generatie vormt vervolgens weer de basis voor het schatten van de omvang ervan. Tabel 3.22 geeft de bijbehorende percentages.
Tabel 3.22 Aandeel prioritaire doelgroep op basis van opvoeders én langdurig werklozen in eigenlijke doelgroep naar herkomstgroepering, leeftijd en geslacht, 'grote vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%) % n (=100%)

Totaal 75,4 2.412 71,0 1.965 23,1 1.952 25,2 999

Mannen

18-29 57,5 254 34,9 192 12,0 108 3,6 84
30-39 72,6 525 60,7 397 18,1 287 19,6 153
40-49 84,2 222 74,5 200 22,6 274 19,3 88
50+ 69,3 270 81,7 377 30,6 173 21,1 76

Vrouwen

18-29 74,1 328 66,7 234 20,0 180 26,5 170
30-39 88,1 436 83,3 228 25,0 404 32,8 198
40-49 88,6 201 89,6 192 29,7 296 36,9 130
50+ 63,0 173 77,6 143 19,3 223 28,9 97

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


3.8.4 Categorieën binnen de prioritaire groep De prioritaire groep bestaat uit opvoeders en werklozen uit de eigenlijke doelgroep, maar hoe het is gesteld met de verhouding tot de arbeidsmarkt van de opvoeders is bij de afleiding van de prioritaire groep uit het zicht verdwenen. Welk deel van de opvoeders die tot de prioritaire groep worden gerekend werkt, is werkloos of neemt niet deel aan de arbeidsmarkt? Tabel
3.23 geeft hierover uitsluitsel.


Zoals kon worden verwacht zijn er grote verschillen tussen de herkomstgroeperingen en tussen de mannen en de vrouwen. Het aandeel werkenden onder de opvoeders is bij de Turken en Marokkanen veel geringer dan bij de Surinamers en Antillianen. Het overgrote deel van de Turkse en Marokkaanse moeders neemt niet deel aan de arbeidsmarkt. Bij de Surinaamse en Antilliaanse moeders is een veel groter deel actief op de arbeidsmarkt.

Tabel 3.23 Eigenlijke en prioritaire doelgroep naar subcategorieën, herkomstgroepering en geslacht, 'grote vier'
Turken Marokkanen Surinamers Antillianen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen

Opvoeders
werkend 54,7 17,2 49,5 7,5 72,9 38,4 65,3 22,8 werkloos 14,9 7,0 14,1 4,3 5,6 9,6 12,1 12,9 overig 30,3 75,8 36,4 88,2 21,5 52,0 22,7 64,3 n (=100%) 845 862 691 603 155 243 57 172

Niet-opvoeders
werkloos 12,1 5,8 16,9 9,3 16,4 5,7 10,0 7,2 overig 87,9 94,2 83,1 90,7 83,6 94,3 90,0 92,8 n (=100%) 215 133 249 101 111 132 64 70

Bron: ISEO/SCP (SPVA'98), SCP-bewerking.


41




Oudkomers in beeld


3.8.5 Werkloosheid onder de nieuwe etnische groepen De uitgangspositie van de oudkomers onder de nieuwe groepen is een andere dan die van de klassieke migrantengroeperingen. In de eerste plaats zijn de nieuwe groepen veel korter in Nederland en in de tweede plaats moet de gezinshereniging bij hen nog grotendeels op gang komen. Daarom valt er veel voor te zeggen om bij deze groeperingen binnen de eigenlijke doelgroep geen verdere prioritering te hanteren. Zou men hier toch voor kiezen dan is werkloosheid wellicht het zinvolste criterium. Daarbij moet worden opgemerkt dat de beschikbare gegevens het niet toelaten om hier onderscheid te maken tussen lang- en kortdurige werkloosheid.
Hiervoor is al opgemerkt dat vluchtelingen en asielzoekers zelfs in de huidige krappe arbeidsmarkt moeilijk aan passend werk kunnen komen. De werkloosheidspercentages onder de nieuwe groepen zijn dan ook draconisch hoog (Tabel 3.24). De Iraniërs spannen de kroon met een werkloosheidspercentage van ruim 45. De Somaliërs en Afghanen blijven daar echter niet ver bij achter. Alleen bij de Ethiopiërs is het werkloosheidspercentage duidelijk lager.

Bij de beoordeling van de toch al zeer hoger werkloosheidspercentages moet nog worden bedacht dat een deel van degenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt nog niet op zoek is gegaan naar werk.

De bijzondere situatie van de nieuwe groepen wordt in Tabel 3.24 nog eens bevestigd in de werkloosheidsverschillen tussen de eigenlijke doelgroep en degenen die hier niet toe worden gerekend. De kansen op werk van personen uit de eigenlijke doelgroep zijn weliswaar beduidend geringer, maar ook onder degenen die de Nederlandse taal goed spreken en die een behoorlijke opleiding hebben is nog een vijfde tot een derde werkloos. Wellicht speelt hierbij een rol dat de meting van de taalvaardigheid in het Nederlands voor het niveau van de banen waar deze beter opgeleide migranten zicht op richten te onnauwkeurig is. Hoe dit ook zij, men kan zich afvragen of de ruime beslisregel voor de nieuwe groepen wel een passende keuze is. Wellicht sluit de uitbreiding van de ruime beslisregel met het criterium werkloosheid die in Paragraaf 3.5 voor de SPVA-groeperingen is verkend beter aan bij de specifieke maatschappelijke situatie van de nieuwe groepen.

De keuze voor de uitgebreide beslisregel voor de nieuwe etnische groepen heeft gevolgen voor de aard van de inburgering. Om bij de beter opgeleiden onder de nieuwe etnische groepen effect te sorteren zal het inburgeringsprogramma wat betreft inhoud en niveau moeten aansluiten bij hun specifieke vaardigheden en hun specifieke achtergrond.

Anders dan bij de Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen leidt het opnemen van het criterium werkloosheid bij de nieuwe groepen tot een aanzienlijke uitbreiding van het aandeel van de eigenlijke doelgroep (Tabel 3.25). De Afghanen worden nu bijna allen tot de eigenlijke doelgroep gerekend en van de Ethiopiërs behoort bij deze uitgebreide beslisregel ruim meer dan de helft tot de eigenlijke doelgroep.

In elk van de groeperingen geldt dat van de vrouwen een wat groter deel tot de eigenlijke doelgroep behoort dan van de mannen. De verschillen blijven in drie van de vier groepen beperkt tot zo'n tien procentpunten, maar bij de Ethiopiërs is het verschil twintig procentpunten. Naar leeftijd zijn er geen grote verschillen.

Tabel 3.24 Werkloosheid onder nieuwe etnische groepen naar herkomstgroepering en doelgroep van het oudkomersbeleid (%) Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs

Eigenlijke doelgroep 41,9 55,6 46,3 29,2 n (=100%) 62 54 80 48


42




Oudkomers in beeld

Overigen 30,6 35,7 26,7 20,3 n (=100%) 36 56 30 69

Totaal 37,8 45,5 40,9 23,9 n (=100%) 98 110 110 117

Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.


43




Oudkomers in beeld

Tabel 3.25 De eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid onder de nieuwe etnische groepen volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, (in % van de vermelde subcategorieën)
Afghanen Iraniërs Somaliërs Ethiopiërs/Eritreërs

Totaal 90,8 75,5 84,5 60,7 n (=100%) 98 110 110 117

Mannen 86,5 72,0 81,7 51,6 n (=100%) 52 50 71 64

Vrouwen 97,7 78,2 90,9 71,2 n (=100%) 43 55 33 52


15-29 jaar 81,5 79,3 82,6 63,3 n (=100%) 27 29 46 30


30-39 jaar 96,4 66,7 85,7 51,3 n (=100%) 28 33 49 39


40+ jaar 95,0 79,1 91,7 66,0 n (=100%) 40 43 12 47

Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.

Voor de subgroepen overig Azië en overig Afrika zijn aan de hand van de data in Tabel 3.24 verdeelsleutels vastgesteld voor de omrekening van potentieel naar eigenlijk. Aangezien is afgezien van een nadere prioritering geldt dat de prioritaire doelgroep voor deze categorieën samenvalt met de eigenlijke doelgroep.

Bij gebrek aan enig ander materiaal zijn de (gemiddelde) waarden voor overig Azië en overig Afrika vervolgens ook (indicatief) gehanteerd voor de groep Oost-Europa (Tabel 3.26).

Op grond van hun doorgaans langdurige aanwezigheid in Nederland en daarmee gerelateerde mate van inburgering is ten slotte besloten om de groep Zuid-Europa en overig Latijns Amerika uit te sluiten van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid4.

Tabel 3.26 Aandeel eigenlijke doelgroep volgens de uitgebreide beslisregel (inclusief werkloosheid) naar herkomstgroepering, geslacht en leeftijd, overige doelgroep, (%)
Oost-Europa Overig Azië Overig Afrika

Mannen

18-29 72 77 67
30-39 70 78 63
40+ 78 83 72

Vrouwen

18-29 83 85 81
30-39 81 86 76
40+ 90 92 88

Bron: ITS (NEG'00), SCP-bewerking.


4 Dit wil overigens niet uitsluiten dat specifieke categorieën binnen deze subgroepen (zoals ouderen) alsnog tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid kunnen worden gerekend.


44




Oudkomers in beeld


3.9 Samenvatting en conclusies


In dit hoofdstuk is een poging gedaan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid nader te omschrijven. Enkele begrippen die in beleidsstukken worden gebruikt om de eigenlijke doelgroep aan te duiden zijn daarbij als vertrekpunt genomen. Maatschappelijke achterstand of preciezer gezegd, het risico op maatschappelijke achterstand, is gekozen als het kernbegrip. Ten behoeve van de bepaling van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid is maatschappelijke achterstand geoperationaliseerd met de aspecten 'beheersing van de Nederlandse taal', 'opleidingsniveau' en 'verhouding tot de arbeidsmarkt'. Aannemelijk is gemaakt is dat deze aspecten onderling nauw op elkaar betrokken zijn. Wat ze gemeenschappelijk hebben is te gebruiken als een maatlat voor (het risico op) maatschappelijke achterstand. De analyse maakt het mogelijk de bijdrage van onderscheiden posities op de aspecten nader te bepalen, zodat men kan aangeven bij welke mate van beheersing van het Nederlands en bij welk opleidingsniveau en welk type verhouding tot de arbeidsmarkt het achterstandrisico groter dan wel kleiner is.

De uitkomsten van de analyse van de verschillende aspecten van `achterstand zijn gebruikt om een drietal beslisregels voor het toewijzen van personen aan de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid op te stellen: een beperkte beslisregel die alleen uitgaat van de beheersing van het Nederlands, een ruime beslisregel die daarnaast ook rekening houdt met het opleidingsniveau en een uitgebreide beslisregel die daarenboven werklozen toerekent tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid. Er zijn redenen om de voorkeur te geven aan de ruime beslisregel.

Bij toepassing van de ruime beslisregel wordt 66 procent van de oudkomers uit de vier grootste allochtone groeperingen tot de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid gerekend. De zeggingskracht van dit overall percentage is overigens beperkt omdat er grote verschillen zijn tussen herkomstgroeperingen. Het aandeel van eigenlijke doelgroep is onder Turken en Marokkanen veel groter dan onder Surinamers en Antillianen. Binnen de onderscheiden herkomstgroeperingen zijn er soms aanzienlijke verschillen in samenhang met geslacht en leeftijd.

De eigenlijke doelgroep die wordt gevormd bij toepassing van de ruime beslisregel onderscheidt zich op relevante aspecten duidelijk van de oudkomers die niet aan de eigenlijke doelgroep worden toegewezen. Deze laatste oudkomers hebben ten aanzien van de beheersing van het Nederlands en het opleidingsniveau een wat gunstiger profiel dan de tweede generatie uit de betreffende groeperingen. Rekening houdend met het gegeven dat van de tweede generatie een relatief groot deel nog op school zit, is er ten opzichte van de oudkomers die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren weinig verschil in de verhouding tot de arbeidsmarkt.

In het tot dusverre gevoerde oudkomersbeleid zijn opvoeders en werklozen als prioritaire categorieën onderscheiden. Daar zijn goede argumenten voor, maar bij de Turken en Marokkanen omvatten de prioritaire categorieën tezamen de overgrote meerderheid van de eigenlijke doelgroep. Bij de Surinamers en Antillianen resulteren de prioritaire categorieën wel in een aanzienlijke reductie van de groepsomvang.

De tot hiertoe besproken conclusies betreffen uitsluitend de oudkomers uit de vier grootste allochtone groepering. Vastgesteld kan worden dat de resultaten van de bij deze groeperingen ontwikkelde systematiek bevredigend zijn. De toepassing ervan op de zogeheten nieuwe etnische groepen levert minder goede resultaten op. Dat komt doordat de verhouding tot de arbeidsmarkt bij deze groepen vooralsnog in mindere mate afhankelijk lijkt te zijn van het


45




Oudkomers in beeld

opleidingsniveau en de beheersing van het Nederlands dan bij de klassieke migrantengroeperingen. De werkloosheid onder de eigenlijke doelgroep volgens de ruime beslisregel is bij de nieuwe groepen groter dan de werkloosheid onder degenen die niet tot de eigenlijke doelgroep behoren, maar ook onder deze laatste groep is werkloosheid nog alarmerend hoog. Op grond hiervan valt te overwegen om voor de nieuwe groepen te kiezen voor de uitgebreide beslisregel. Daarin worden personen die werkloos zijn, ongeacht hun beheersing van het Nederlands of hun opleiding tot de eigenlijke doelgroep gerekend. Een dergelijke keuze heeft gevolgen voor het inburgeringsprogramma. Om ook voor de beter opgeleiden uit de nieuwe etnische groepen effectief te kunnen zijn dient het programma naar inhoud en niveau afgestemd te zijn op de specifieke vaardigheden en de specifieke achtergrond van deze categorie oudkomers.


46




Oudkomers in beeld


47





Oudkomers in beeld


4. OMVANG EN SAMENSTELLING VAN DE EIGENLIJKE DOELGROEP


4.1 Van potentiële naar eigenlijke en prioritaire doelgroep



In aansluiting op het vorige hoofdstuk is per herkomstland gekozen voor een benadering van het aandeel van de eigenlijke doelgroep in de potentiële doelgroep. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde klassieke migrantengroepen (geboortelanden Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen inclusief Aruba) en de zogenaamde nieuwe migrantengroepen (geboortelanden Zuid-Europa, Oost-Europa, overig Latijns Amerika, overig Azië en overig Afrika).

Voor de klassieke migrantengroepen behoort iemand tot de actuele doelgroep indien hij of zij
18 jaar of ouder is en onvoldoende de Nederlandse taal beheerst of over onvoldoende opleiding beschikt. Binnen de actuele doelgroep is vervolgens nog een onderscheid gemaakt tussen personen die met voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsprogramma en zij die niet tot de zogenoemde prioritaire groep behoren. Dit onderscheid is uitgevoerd aan de hand van het criterium wel of geen opvoeder en het criterium werksituatie. In onderstaand schema is een en ander samenvattend in beeld gebracht.


48




Oudkomers in beeld

Voor de nieuwe migrantengroepen behoort iemand tot de actuele doelgroep indien hij of zij in de categorie Oost-Europa, overig Azië of overig Afrika valt, 18 jaar of ouder is en onvoldoende de Nederlandse taal beheerst of over onvoldoende opleiding beschikt of werkloos is. Binnen de actuele doelgroep is verder geen nadere prioritering aangebracht zodat de eigenlijke doelgroep hier samenvalt met de prioritaire doelgroep. Het onderstaande schema vat een en ander samen.


4.2 Operationalisatie van de criteria


Aan de hand van de aandelen naar leeftijd, geslacht en herkomstland zoals besproken in het vorige hoofdstuk, is op basis van de potentiële doelgroep (zie Hoofdstuk 2) de omvang van de eigenlijke en de prioritaire doelgroep berekend. Voor de zogenaamde grote vier (Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba) is daarbij gebruik gemaakt van de ruime beslisregel. Voor Oost-Europa, overig Azië en overig Afrika is daarentegen de uitgebreide beslisregel gehanteerd. Een nadere prioritering heeft bij deze laatstgenoemde groepen niet plaatsgevonden zodat de eigenlijke doelgroep voor deze categorieën samenvalt met de prioritaire doelgroep. Ten slotte wordt herhaald dat besloten is de groepen Zuid- Europa en overig Latijns Amerika uit te sluiten van de eigenlijke doelgroep van het oudkomersbeleid.


49




Oudkomers in beeld


4.3 Herkomst, geslacht, leeftijd en burgerlijke staat

In Grafiek 4.1 wordt per herkomstgroep een beeld gegeven van de mate van reductie die optreedt in het traject potentieel eigenlijk prioritair. In dit traject loopt de totale doelgroep terug van 957 duizend (potentieel), via 544 duizend (eigenlijk) tot 465 duizend (prioritair). Omdat de groepen Zuid-Europa en overig Latijns Amerika niet tot de eigenlijke doelgroep laat staan de prioritaire doelgroep worden gerekend is uiteraard de reductie voor deze groepen het grootst. Gezien de doorgaans goede beheersing van de Nederlandse taal is het voorts niet verwonderlijk dat de reductie voor de groep Suriname en de groep Nederlandse Antillen groot is (via één op de drie `eigenlijk' naar één op de vijf `prioritair'). In veel mindere mate treedt er voor de Turken en Marokkanen reductie op: voor de Turken behoort 81 procent van de potentiële doelgroep tot de eigenlijke doelgroep en 68 procent van de potentiële doelgroep tot de prioritaire doelgroep. Voor de Marokkanen bedragen deze percentages 75 en 59. De resterende drie groepen vertonen voor wat betreft de eigenlijke doelgroep een iets lagere score: circa 65 procent van de potentiële doelgroep behoort tot de eigenlijke doelgroep. Omdat voor deze categorieën geen nadere prioritering heeft plaatsgevonden behoort de eigenlijke doelgroep in zijn geheel tot de prioritaire doelgroep. Meer cijfermatige informatie hierover is te vinden in Tabel 4.1.

Ofschoon de verschillen over het algemeen genomen niet erg groot zijn, blijken vrouwen in de potentiële doelgroep vaker deel uit te maken van de eigenlijke en prioritaire doelgroep. Vooral bij de groep Antillen is dit verschil noemenswaard: 27 procent van de mannen in de potentiële doelgroep valt in de eigenlijke doelgroep en 12 procent in de prioritaire doelgroep tegenover respectievelijk 40 en 26 procent van de vrouwen in de potentiële doelgroep.

In Tabel 4.2 is voor de vier klassieke migrantengroepen de eigenlijke doelgroep opgesplitst naar opvoeders en niet-opvoeders. Binnen deze categorieën is een verdere onderverdeling gemaakt naar verhouding tot de arbeidsmarkt. Tot de prioritaire doelgroep worden gerekend alle opvoeders en de werkloze niet-opvoeders.

Grafiek 4.1 Potentiële, eigenlijke en prioritaire doelgroep naar geboorteland, 1 januari 1998 (x 1.000)


50




Oudkomers in beeld

Tabel 4.1 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geslacht en geboorteland, 1 januari 1998 (x 1.000) Eigenlijke doelgroep waaronder prioritair mannen vrouwen totaal mannen vrouwen totaal

Land van geboorte

Turkije 72.5 67.9 140.4 58.4 58.8 117.2 Marokko 58.3 50.5 108.7 42.8 43.0 85.8 Suriname 26.3 35.4 61.8 15.8 21.4 37.1 Nederlandse Antillen + Aruba 7.7 11.8 19.6 3.4 7.8 11.2 subtotaal 164.8 165.7 330.5 120.4 130.9 251.3

Oost-Europa 21.7 38.2 60.0 21.7 38.2 60.0 overig Azië 51.1 47.1 98.2 51.1 47.1 98.2 overig Afrika 28.6 26.6 55.2 28.6 26.6 55.2 subtotaal 101.5 112.0 213.4 101.5 112.0 213.4

Generaal totaal 266.3 277.7 543.9 221.9 242.9 464.8

Tabel 4.2 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x
1.000)
Opvoeders Niet-opvoeders werkend werkloos overig werkloos overig

Turkije 40,9 12,5 61,3 2,5 23,2 Marokko 22,7 7,4 51,6 3,9 23,0 Suriname 17,8 2,7 13,6 2,9 24,8 Nederlandse Antillen + Aruba 3,6 1,3 5,5 0,8 8,5

Totaal 85,1 24,0 132,0 10,2 79,5

Grafiek 4.2 geeft aan dat de grootste groep mannen die tot de eigenlijke en prioritaire doelgroep behoren tussen de 30 en 35 jaar oud is. De meeste vrouwen in de eigenlijke doelgroep komen voor in de leeftijdsgroep 25 tot 30 jaar. Wordt naar de prioritaire doelgroep gekeken dan is ook hier de leeftijdsgroep 30 tot 35 het meest talrijk.

Grafiek 4.2 Eigenlijke doelgroep naar leeftijd en geslacht, 1 januari 1998 (x 1.000)


51




Oudkomers in beeld

De verschillen qua leeftijdsverdeling in de eigenlijke doelgroep tussen de diverse herkomstgebieden worden in Grafiek 4.3 samengevat5. De meeste jongeren (tot 30 jaar) worden aangetroffen onder de Turkse en Marokkaanse vrouwen (bijna 40 procent), de minste onder de Surinaamse mannen en vrouwen (omstreeks 20 procent). Relatief veel dertigers komen voor onder de Afrikaanse mannen (38 procent), relatief weinig onder Surinaamse vrouwen (23 procent). Veertigers komen vooral voor onder Surinaamse mannen en Oost- Europese vrouwen (circa 25 procent). Ouderen (50-plussers) ten slotte zijn sterk vertegenwoordigd onder Surinaamse vrouwen en mannen (33 respectievelijk 31 procent).

Grafiek 4.3 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998

Grafiek 4.4 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en leeftijd, 1 januari 1998 (x 1.000)


5 Meer gedetailleerde informatie is te vinden in Tabel 6.4.




52




Oudkomers in beeld

Grafiek 4.4 geeft absolute aantallen naar leeftijd en geslacht voor de prioritaire doelgroep6. De grootste prioritaire subgroepen bestaan uit Turkse vrouwen in de leeftijd van 18 tot 30 jaar en Turkse mannen van 30 tot 40 jaar (beide 22 duizend), gevolgd door Turkse vrouwen van 30 tot 40 jaar (19 duizend), Aziatische mannen van 30 tot 40 jaar (18 duizend) en Aziatische vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep (15 duizend).

Grafiek 4.5 geeft aan dat het merendeel (rond 60 procent) van de eigenlijke doelgroep bestaat uit gehuwden. Mannen en vrouwen verschillen in de aandelen ongehuwden (mannen: 28 procent, vrouwen 21 procent) en gehuwd geweest zijnden (mannen: 10 procent en vrouwen
17 procent). Per subgroep treden er aanzienlijke variaties op in de respectieve percentages. Zo loopt het percentage ongehuwden uiteen tussen 8 voor Turkse vrouwen en 57 voor Antilliaanse mannen. Het percentage gehuwden is het laagst voor Antilliaanse mannen en vrouwen (30) en het hoogst voor Turkse vrouwen (82) en mannen (79). Aziatische, Marokkaanse en Turkse mannen onderscheiden zich door het laagste percentage gehuwd geweest zijnden (ongeveer 7). Veruit het hoogst is dit percentage voor Surinaamse vrouwen (33)7.

In Grafiek 4.6 worden absolute aantallen naar burgerlijke staat en geslacht gepresenteerd voor de prioritaire doelgroep8. Daaruit blijkt dat de grootste prioritaire subgroepen bestaan uit gehuwde Turkse vrouwen (48 duizend) en mannen (47 duizend). Daarna volgen de gehuwde Marokkaanse vrouwen (32 duizend) en mannen (31 duizend), de gehuwde Aziatische vrouwen (30 duizend) en de gehuwde Aziatische mannen (27 duizend). De veruit grootste groep ongehuwden wordt gevormd door Aziatische mannen (21 duizend), de grootste groep gehuwd geweest zijnden door Oost-Europese vrouwen (8 duizend).

Grafiek 4.5 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, in % per geboorteland en geslacht, 1 januari 1998


6 Meer gedetailleerde informatie is te vinden in Tabel 6.6.
7 Voor meer informatie wordt verwezen naar Tabel 6.4.
8 Zie ook Tabel 6.6.





53




Oudkomers in beeld

Grafiek 4.6 Prioritaire doelgroep naar geboorteland, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari
1998 (x 1.000)









































4.4 Provincie


Uit Grafiek 4.7 valt af te leiden dat de grootste eigenlijke subgroep in de provincie Zuid-Holland woonachtig is (176 duizend), gevolgd door Noord-Holland (134 duizend) en Noord-Brabant (58 duizend). De kleinste subgroep woont in Drenthe (6 duizend)9.

Grafiek 4.7 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)


9 Meer gedetailleerde informatie is te vinden in Tabel 6.7 en Tabel 6.8.




54




Oudkomers in beeld

Uitgedrukt als percentage van de totale bevolking in de desbetreffende provincie (Grafiek 4.8) gaan Noord- en Zuid-Holland gezamenlijk aan kop (5,4 respectievelijk 5,3). Op afstand volgen dan Utrecht (3,8), Flevoland (3,6) en Noord-Brabant (2,5). Het laagst is dit percentage voor de provincies Friesland en Drenthe (1,3). Een nagenoeg gelijk beeld, zij het met lagere aantallen en percentages, levert de provinciale spreiding van de prioritaire doelgroep op.

Grafiek 4.8 Eigenlijke doelgroep naar woonprovincie, in % van de totale bevolking per provincie, 1 januari 1998

Grafiek 4.9 Eigenlijke doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)


55




Oudkomers in beeld

Uit Grafiek 4.9 en Grafiek 4.10 blijkt nog eens dat de binnen de eigenlijke doelgroep respectievelijk de prioritaire doelgroep de `grote vier' (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) vooral in Zuid- en Noord-Holland wonen. Het zal geen verbazing wekken dat de grote gemeenten hierbij een dominante rol spelen. Grafiek 4.11 illustreert dit voor de prioritaire doelgroep10.

Grafiek 4.10 Prioritaire doelgroep naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)

Grafiek 4.11 Prioritaire doelgroep naar geboorteland (`grote vier') en woongemeente c.q. woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000)


10 Zie ook Tabel 6.9.





56




Oudkomers in beeld


57





Oudkomers in beeld


5. REFERENTIES


CBS (1998), Maandstatistiek van de bevolking, november, pp. 24-52. Voorburg/Heerlen.

CBS (1999), Maandstatistiek van de bevolking, december, pp.48-115. Voorburg/Heerlen.

Van Huis, L.T. en H. Nicolaas (2000), Binnenlands verhuisgedrag van allochtonen. In: Maandstatistiek van de bevolking, maart, pp. 36-45. CBS, Voorburg/Heerlen.

Lindo, F. (1994), Het stille succes. De sociale stijging van Zuideuropese arbeidsmigranten in Nederland. In: H. Vermeulen en R. Penninx, Het democratisch ongeduld, de emancipatie en integratie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid. Amsterdam: het Spinhuis.


58




Oudkomers in beeld


59





Oudkomers in beeld


6. APPENDICES



6.1 Tabellen


Tabel 6.1 Eerste generatie allochtonen* naar land van geboorte en land van nationaliteit,
1 januari 1998
Land van nationaliteit Totaal Nederland** land van overige geboorte landen***

Land van geboorte

Europa 239,313 272,797 16,274 528,384 w.o.
België 15,766 17,067 781 33,614 Denemarken 682 1,852 68 2,602 Duitsland 61,567 45,188 2,573 109,328 Finland 466 1,385 55 1,906 Frankrijk 5,182 8,257 649 14,088 Griekenland 1,948 4,101 80 6,129 Ierland 840 3,228 145 4,213 Italië 3,601 11,458 350 15,409 Luxemburg 231 207 48 486 Oostenrijk 3,368 2,306 245 5,919 Portugal 2,575 6,128 102 8,805 Spanje 3,769 12,864 265 16,898 Verenigd Koninkrijk 10,223 28,918 719 39,860 Zweden 634 2,023 133 2,790 EU 110,852 144,982 6,213 262,047

Zuid-Europa 11,893 34,551 797 47,241

Noorwegen 504 1,406 74 1,984 IJsland 37 290 3 330 Zwitserland 2,228 1,290 406 3,924

Turkije 88,325 83,397 694 172,416

Albanië 56 151 28 235 Bulgarije 691 517 123 1,331 Hongarije 3,710 1,181 132 5,023 Polen 8,560 5,471 787 14,818 Roemenië 2,031 1,099 219 3,349 ex-Joegoslavië 15,961 25,595 5,046 46,602 ex-Sovjet Unie 3,449 6,115 2,101 11,665 ex-Tsjechoslowakije 2,713 1,163 315 4,191 overig 196 140 133 469 Oost Europa**** 37,367 41,432 8,884 87,683

Amerika 249,920 33,335 2,965 286,220 w.o.
Nederlandse Antillen + Aruba 58,134 69 58,203 Suriname 169,039 11,167 313 180,519

Canada 1,488 1,629 427 3,544 Verenigde Staten van Noord-Amerika 4,171 10,468 652 15,291

Argentinië 1,016 384 221 1,621 Brazilië 2,108 2,308 199 4,615 Chili 1,302 937 103 2,342 Colombia 2,517 1,658 144 4,319 Dominicaanse Republiek 3,376 1,274 92 4,742 Guyana 1,847 240 120 2,207 Peru 857 463 52 1,372


60




Oudkomers in beeld

Venezuela 737 378 84 1,199 overig 3,328 2,429 489 6,246 overig Latijns Amerika 17,088 10,071 1,504 28,663

Azië 203,481 61,860 24,786 290,127 w.o.
Indonesië/voormalig Nederlands-Indië 136,584 7,147 502 144,233


61




Oudkomers in beeld

Tabel 6.1 Eerste generatie allochtonen* naar land van geboorte en land van nationaliteit,
1 januari 1998 (slot)
Land van nationaliteit Totaal Nederland** land van overige geboorte landen***

Land van geboorte

Afghanistan 964 4,837 4,939 10,740 China 10,022 6,376 1,253 17,651 Filippijnen 3,406 2,372 134 5,912 Hongkong 8,678 1,563 10,241 India 3,956 2,665 586 7,207 Irak 2,377 11,091 6,827 20,295 Iran 7,358 7,345 3,540 18,243 Israël 2,300 930 315 3,545 Japan 356 4,973 101 5,430 Libanon 1,486 341 536 2,363 Maleisië 1,161 877 127 2,165 Pakistan 6,080 2,963 943 9,986 Singapore 1,280 554 175 2,009 Sri Lanka 2,325 2,230 611 5,166 Syrië 2,026 750 525 3,301 Viëtnam 7,947 1,776 161 9,884 Zuid-Korea 465 827 87 1,379 overig 4,710 3,806 1,861 10,377 overig Azië 66,897 54,713 24,284 145,894

Afrika 93,692 128,624 13,649 235,965 w.o.
Marokko 51,778 93,208 618 145,604

Algerije 1,319 968 1,019 3,306 Angola 362 1,320 940 2,622 Dem. Rep. Congo (Zaï re) 707 2,085 1,002 3,794 Egypte 5,054 2,933 250 8,237 Ethiopië 4,292 1,732 549 6,573 Ghana 5,648 4,109 253 10,010 Kaapverdië 8,344 1,680 784 10,808 Kenia 500 304 272 1,076 Liberia 358 847 437 1,642 Nigeria 961 1,561 170 2,692 Soedan 245 802 652 1,699 Somalië 5,238 11,382 3,971 20,591 Tunesië 2,056 1,274 136 3,466 Zuid-Afrika 3,282 1,652 423 5,357 overig 3,548 2,767 2,173 8,488 overig Afrika 41,914 35,416 13,031 90,361

Oceanië 2,639 1,718 666 5,023 w.o.
Australië 1,710 1,297 446 3,453 Nieuw-Zeeland 830 385 177 1,392 overig Oceanië 99 36 43 178

Generaal totaal 789,045 498,334 58,340 1,345,719

Bron: CBS, 1998.

* In buitenland geboren en ten minste één ouder in buitenland geboren. De vet gedrukte landen/gebieden behoren tot de potentiële doelgroep voor het oudkomersbeleid.
** Inclusief de personen zonder land van nationaliteit van Zuid-Molukse afkomst (ca. 20 duizend volgens 'Etnische minderheden, Advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR, 1979), deel B, blz.9).

*** Inclusief land onbekend en staatloos en personen die hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren door zich zonder verlof te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst.


62




Oudkomers in beeld


**** Inclusief Cyprus en Malta.
NB. Personen met een dubbele nationaliteit waaronder de Nederlandse zijn gerubriceerd onder `land van nationaliteit Nederland'.


63




Oudkomers in beeld

Tabel 6.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T

Turkije
18-29 9,2 5,1 14,2 17,5 23,3 40,8 0,0 0,1 0,1 1,0 1,3 2,3 27,6 29,8 57,4
30-39 2,0 0,7 2,8 24,7 18,8 43,5 0,0 0,2 0,2 2,9 2,3 5,2 29,7 22,0 51,7
40-49 0,4 0,1 0,5 9,9 9,5 19,3 0,0 0,4 0,4 1,3 1,0 2,3 11,6 11,0 22,6
50-59 0,2 0,1 0,3 10,5 7,0 17,5 0,1 0,7 0,8 0,7 0,6 1,3 11,4 8,4 19,8
60+ 0,1 0,2 0,3 4,4 2,4 6,9 0,1 0,9 1,0 0,2 0,2 0,4 4,9 3,7 8,5 Totaal 18,4 12,2 30,5 66,9 61,0 127,9 0,3 2,2 2,5 6,1 5,4 11,5 91,6 80,8 172,4

Marokko
18-29 17,2 8,2 25,4 7,0 14,7 21,8 0,0 0,0 0,0 0,7 1,2 1,9 24,9 24,2 49,1
30-39 3,5 0,7 4,2 16,0 12,0 27,9 0,0 0,2 0,2 2,3 1,7 3,9 21,8 14,5 36,3
40-49 0,4 0,1 0,6 8,4 8,1 16,5 0,0 0,3 0,3 1,1 1,0 2,1 9,9 9,5 19,5
50-59 0,3 0,0 0,4 10,4 4,8 15,2 0,0 0,3 0,3 0,5 0,4 0,9 11,2 5,6 16,8
60+ 0,1 0,1 0,3 5,0 1,7 6,7 0,0 0,4 0,4 0,1 0,2 0,3 5,3 2,4 7,7 Totaal 30,1 16,9 47,1 46,8 41,4 88,2 0,1 1,2 1,3 4,6 4,5 9,1 81,6 64,0 145,6

Suriname
18-29 16,0 14,3 30,3 3,3 5,9 9,2 0,0 0,0 0,0 0,9 2,2 3,0 20,2 22,4 42,5
30-39 10,2 9,6 19,8 9,0 10,9 19,9 0,0 0,2 0,2 4,9 7,8 12,7 24,2 28,6 52,7
40-49 4,7 4,7 9,4 8,6 8,5 17,0 0,1 0,4 0,5 5,6 6,9 12,4 18,9 20,5 39,4
50-59 1,1 1,5 2,6 5,1 4,1 9,2 0,1 0,8 0,9 3,0 3,5 6,5 9,3 9,9 19,2
60+ 0,5 1,5 1,9 3,6 2,7 6,3 0,5 2,8 3,3 1,4 2,4 3,8 6,0 9,3 15,3 Totaal 38,2 37,2 75,4 29,6 32,0 61,6 0,8 4,2 5,0 15,7 22,7 38,5 84,3 96,2 180,5

Nederlandse Antillen + Aruba
18-29 7,5 6,7 14,2 0,4 0,8 1,3 0,0 0,0 0,0 0,1 0,3 0,4 8,0 7,8 15,8
30-39 4,5 3,6 8,1 2,0 2,3 4,3 0,0 0,0 0,0 0,7 1,1 1,7 7,2 7,0 14,2
40-49 1,8 1,8 3,6 2,2 2,3 4,5 0,0 0,0 0,1 1,1 1,5 2,6 5,2 5,6 10,8
50-59 0,5 0,7 1,1 1,3 1,3 2,6 0,0 0,1 0,2 0,7 0,9 1,6 2,6 2,9 5,5
60+ 0,1 0,4 0,5 0,5 0,6 1,1 0,1 0,4 0,5 0,2 0,4 0,6 0,9 1,8 2,7 Totaal 19,0 17,7 36,7 6,6 7,2 13,8 0,1 0,6 0,7 2,8 4,1 6,9 28,5 29,7 58,2

Zuid-Europa (Griekenland+Italië+Portugal+Spanje)*
18-29 3,5 3,5 7,0 0,5 1,2 1,7 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 4,0 4,8 8,8
30-39 2,3 1,5 3,8 2,2 3,4 5,7 0,0 0,0 0,0 0,3 0,5 0,8 4,8 5,4 10,2
40-49 0,8 0,4 1,3 2,5 3,1 5,6 0,0 0,1 0,1 0,5 0,7 1,3 3,9 4,3 8,2
50-59 0,5 0,2 0,7 3,7 2,6 6,2 0,1 0,2 0,3 0,7 0,6 1,3 5,0 3,5 8,5
60+ 0,3 0,2 0,5 2,7 1,7 4,4 0,3 1,9 2,2 0,4 0,4 0,8 3,7 4,1 7,8 Totaal 9,3 7,6 16,9 11,6 11,9 23,5 0,4 2,2 2,6 1,9 2,3 4,2 23,2 24,0 47,2

Oost-Europa*
18-29 6,7 6,0 12,8 1,6 4,4 6,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,4 0,6 8,5 10,9 19,4
30-39 2,9 2,1 5,0 4,2 7,5 11,7 0,0 0,2 0,2 0,5 1,3 1,8 7,7 11,1 18,8
40-49 1,0 1,2 2,3 4,2 7,5 11,7 0,0 0,3 0,4 0,8 2,1 2,9 6,1 11,2 17,3
50-59 0,4 0,7 1,1 2,8 2,8 5,6 0,1 0,3 0,4 0,5 0,9 1,4 3,7 4,7 8,4
60+ 0,4 0,8 1,1 2,2 2,6 4,9 0,4 2,4 2,8 0,3 0,7 1,0 3,3 6,5 9,8 Totaal 18,6 17,7 36,2 15,1 24,8 39,9 0,5 3,3 3,8 2,3 5,5 7,7 36,4 51,3 87,7

Overig Latijns Amerika*
18-29 3,1 2,5 5,6 0,4 1,2 1,6 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 0,2 3,6 3,8 7,4
30-39 2,1 1,1 3,2 1,7 2,5 4,2 0,0 0,0 0,1 0,4 0,6 1,0 4,2 4,2 8,5
40-49 0,5 0,3 0,8 1,3 1,8 3,1 0,0 0,1 0,1 0,3 0,6 0,9 2,1 2,8 4,9
50-59 0,1 0,1 0,2 0,6 0,6 1,3 0,0 0,1 0,1 0,1 0,2 0,4 0,9 1,0 1,9
60+ 0,0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,7 0,0 0,3 0,4 0,1 0,2 0,2 0,4 1,0 1,4






64




Oudkomers in beeld

Totaal 8,2 6,3 14,5 4,3 6,5 10,8 0,1 0,5 0,6 1,0 1,7 2,7 13,6 15,0 28,7


65




Oudkomers in beeld

Tabel 6.2 Potentiële doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) (slot) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T

Overig Azië*
18-29 14,1 7,5 21,6 3,6 6,9 10,5 0,0 0,0 0,1 0,2 0,3 0,5 18,0 14,7 32,7
30-39 9,2 2,9 12,1 12,3 12,5 24,8 0,1 0,2 0,3 1,2 1,3 2,5 22,8 16,9 39,7
40-49 2,1 1,2 3,3 11,0 9,3 20,3 0,2 0,3 0,4 1,3 1,2 2,5 14,6 11,9 26,5
50-59 0,5 0,6 1,1 4,0 2,9 6,9 0,1 0,4 0,5 0,4 0,4 0,8 5,0 4,3 9,3
60+ 0,4 0,9 1,3 2,9 2,5 5,4 0,3 2,0 2,2 0,2 0,3 0,5 3,8 5,6 9,5 Totaal 41,4 26,2 67,6 33,9 34,1 68,0 0,6 2,9 3,5 3,4 3,4 6,8 79,3 66,6 145,9

Overig Afrika*
18-29 9,5 6,5 16,0 1,9 3,7 5,6 0,1 0,1 0,1 0,4 0,8 1,2 11,9 11,1 22,9
30-39 5,8 2,8 8,6 7,3 5,3 12,6 0,2 0,3 0,4 4,1 3,1 7,2 17,4 11,4 28,8
40-49 1,4 0,7 2,1 5,1 2,6 7,7 0,1 0,2 0,3 2,9 2,1 5,1 9,5 5,6 15,1
50-59 0,3 0,3 0,6 1,7 1,1 2,8 0,0 0,2 0,2 0,5 0,6 1,1 2,6 2,1 4,7
60+ 0,2 1,0 1,1 1,0 0,6 1,6 0,0 0,5 0,6 0,1 0,4 0,5 1,3 2,6 3,9 Totaal 25,3 18,0 43,3 17,1 13,2 30,3 0,4 1,3 1,6 8,1 7,0 15,1 50,9 39,5 90,4

Totaal
18-29 86,9 60,2 147,1 36,2 62,1 98,4 0,1 0,3 0,4 3,4 6,8 10,2 126,7 129,4 256,1
30-39 42,6 25,0 67,6 79,5 75,1 154,6 0,4 1,3 1,7 17,3 19,6 37,0 139,9 121,0 260,9
40-49 13,2 10,6 23,8 53,3 52,5 105,7 0,5 2,1 2,6 14,9 17,2 32,1 81,8 82,4 164,2
50-59 3,9 4,1 8,0 40,1 27,1 67,2 0,5 3,2 3,8 7,1 8,0 15,1 51,6 42,4 94,1
60+ 2,1 5,1 7,2 22,7 15,3 38,1 1,7 11,6 13,3 3,1 5,0 8,1 29,6 37,0 66,7 Totaal 208,5 159,7 368,2 231,9 232,2 464,0 3,3 18,5 21,8 45,9 56,6 102,5 489,5 467,1 956,6

Bron: CBS, 1998, 1999.

* Cijfers berusten op schattingen (zie Appendix 6.2).
Tabel 6.3 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar beslisregel, geslacht en geboorteland, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000) Beperkt Ruim Uitgebreid M V T M V T M V T

Land van geboorte

Turkije 63,4 55,4 118,8 72,5 67,9 140,4 73,9 68,3 142,2 Marokko 42,2 36,7 79,0 58,3 50,5 108,7 59,6 51,1 110,7 Suriname 7,0 10,7 17,7 26,3 35,4 61,8 29,1 39,6 68,8 Ned. Antillen + Aruba 2,9 5,1 8,0 7,7 11,8 19,6 8,4 13,2 21,6

Totaal 115,5 107,9 223,4 164,8 165,7 330,5 171,0 172,2 343,2


66




Oudkomers in beeld

Tabel 6.4 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, ruime definitie, 1 januari 1998 (x 1.000) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T

Turkije

18-29 7,1 4,3 11,4 13,6 19,6 33,2 0,0 0,1 0,1 0,8 1,1 1,9 21,5 25,1 46,6
30-39 1,7 0,7 2,3 20,3 17,3 37,6 0,0 0,2 0,2 2,4 2,1 4,5 24,4 20,2 44,6
40-49 0,3 0,1 0,5 9,1 9,2 18,3 0,0 0,4 0,4 1,2 1,0 2,2 10,6 10,7 21,3
50-59 0,2 0,1 0,3 10,3 6,9 17,2 0,1 0,7 0,8 0,7 0,6 1,2 11,2 8,3 19,5
60+ 0,1 0,2 0,3 4,3 2,4 6,7 0,1 0,8 1,0 0,2 0,2 0,4 4,8 3,6 8,4 Totaal 9,4 5,3 14,8 57,6 55,4 113,0 0,3 2,2 2,5 5,2 5,0 10,2 72,5 67,9 140,4

Marokko

18-29 10,8 6,8 17,7 4,4 12,2 16,6 0,0 0,0 0,0 0,4 1,0 1,4 15,7 20,1 35,8
30-39 2,8 0,6 3,4 12,5 10,9 23,4 0,0 0,2 0,2 1,8 1,5 3,3 17,1 13,2 30,3
40-49 0,4 0,1 0,5 7,9 7,8 15,7 0,0 0,3 0,3 1,0 1,0 2,0 9,3 9,2 18,5
50-59 0,3 0,0 0,3 10,2 4,8 15,0 0,0 0,3 0,3 0,5 0,4 0,9 10,9 5,6 16,5
60+ 0,1 0,1 0,3 4,9 1,7 6,6 0,0 0,4 0,4 0,1 0,2 0,3 5,2 2,4 7,6 Totaal 14,5 7,7 22,2 39,9 37,5 77,4 0,1 1,2 1,3 3,8 4,1 7,9 58,3 50,5 108,7

Suriname

18-29 3,9 5,0 8,9 0,8 2,1 2,9 0,0 0,0 0,0 0,2 0,8 1,0 4,9 7,9 12,8
30-39 2,9 2,7 5,6 2,5 3,1 5,6 0,0 0,1 0,1 1,4 2,2 3,6 6,8 8,1 14,9
40-49 1,6 1,8 3,4 2,9 3,3 6,2 0,0 0,2 0,2 1,9 2,6 4,6 6,5 7,9 14,4
50-59 0,6 0,9 1,5 2,7 2,5 5,2 0,1 0,5 0,6 1,6 2,1 3,7 5,0 6,0 10,9
60+ 0,2 0,9 1,1 2,0 1,6 3,6 0,3 1,7 1,9 0,8 1,4 2,2 3,2 5,6 8,8 Totaal 9,2 11,4 20,5 10,9 12,5 23,5 0,4 2,4 2,8 5,9 9,2 15,0 26,3 35,4 61,8

Nederlandse Antillen + Aruba

18-29 1,9 3,0 4,9 0,1 0,4 0,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 2,1 3,5 5,5
30-39 1,6 1,4 3,1 0,7 0,9 1,6 0,0 0,0 0,0 0,2 0,4 0,7 2,6 2,8 5,4
40-49 0,6 0,8 1,4 0,7 1,0 1,7 0,0 0,0 0,0 0,3 0,7 1,0 1,6 2,5 4,1
50-59 0,2 0,4 0,6 0,6 0,8 1,4 0,0 0,1 0,1 0,3 0,6 0,9 1,1 1,9 3,0
60+ 0,0 0,2 0,3 0,2 0,4 0,6 0,0 0,3 0,3 0,1 0,3 0,3 0,4 1,2 1,6 Totaal 4,4 5,9 10,3 2,3 3,5 5,8 0,0 0,4 0,4 1,0 2,1 3,1 7,7 11,8 19,6

Oost-Europa

18-29 4,9 5,0 9,9 1,2 3,7 4,8 0,0 0,0 0,0 0,1 0,4 0,5 6,1 9,0 15,2
30-39 2,1 1,7 3,7 2,9 6,1 9,0 0,0 0,2 0,2 0,4 1,1 1,4 5,4 9,0 14,4
40-49 0,8 1,1 1,9 3,3 6,7 10,0 0,0 0,3 0,3 0,6 1,9 2,5 4,8 10,1 14,8
50-59 0,3 0,6 0,9 2,2 2,5 4,7 0,1 0,3 0,4 0,4 0,8 1,2 2,9 4,2 7,1
60+ 0,3 0,7 1,0 1,7 2,4 4,1 0,3 2,2 2,5 0,2 0,6 0,9 2,6 5,9 8,4 Totaal 8,3 9,1 17,4 11,3 21,3 32,7 0,4 3,0 3,4 1,7 4,8 6,5 21,7 38,2 60,0

Overig Azië

18-29 10,9 6,3 17,2 2,8 5,9 8,7 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 0,4 13,8 12,5 26,4
30-39 7,1 2,5 9,7 9,6 10,8 20,4 0,1 0,2 0,2 0,9 1,1 2,0 17,8 14,5 32,3
40-49 1,8 1,1 2,8 9,1 8,5 17,7 0,1 0,3 0,4 1,1 1,1 2,2 12,2 10,9 23,1
50-59 0,4 0,6 1,0 3,3 2,6 6,0 0,1 0,4 0,4 0,3 0,4 0,7 4,2 4,0 8,1
60+ 0,3 0,8 1,2 2,4 2,3 4,7 0,2 1,8 2,0 0,2 0,3 0,4 3,2 5,2 8,4 Totaal 20,6 11,3 31,9 27,3 30,1 57,4 0,5 2,6 3,2 2,7 3,1 5,8 51,1 47,1 98,2

Overig Afrika

18-29 6,4 5,3 11,6 1,3 3,0 4,3 0,0 0,1 0,1 0,3 0,7 0,9 7,9 9,0 16,9
30-39 3,7 2,1 5,8 4,6 4,0 8,6 0,1 0,2 0,3 2,6 2,3 4,9 11,0 8,7 19,7
40-49 1,0 0,6 1,6 3,7 2,2 5,9 0,0 0,2 0,2 2,1 1,9 4,0 6,8 4,9 11,7
50-59 0,2 0,2 0,4 1,3 0,9 2,2 0,0 0,2 0,2 0,4 0,5 0,9 1,9 1,8 3,7
60+ 0,1 0,9 1,0 0,7 0,6 1,3 0,0 0,5 0,5 0,1 0,4 0,5 1,0 2,2 3,2 Totaal 11,3 9,1 20,4 11,6 10,7 22,3 0,2 1,1 1,3 5,5 5,7 11,2 28,6 26,6 55,2

Totaal

18-29 45,9 35,7 81,6 24,2 46,8 71,0 0,1 0,2 0,3 1,9 4,3 6,2 72,1 87,1 159,1
30-39 21,8 11,7 33,5 53,2 53,0 106,2 0,3 0,9 1,2 9,7 10,8 20,5 85,0 76,5 161,5
40-49 6,5 5,7 12,1 36,7 38,8 75,5 0,3 1,6 1,9 8,3 10,2 18,4 51,8 56,2 108,0
50-59 2,2 2,9 5,1 30,5 21,1 51,6 0,3 2,4 2,8 4,1 5,3 9,5 37,1 31,8 68,9
60+ 1,3 3,8 5,1 16,3 11,4 27,7 1,0 7,7 8,6 1,7 3,3 5,0 20,3 26,1 46,4 Totaal 77,6 59,8 137,5 160,9 171,1 332,1 2,0 12,8 14,8 25,8 33,9 59,6 266,3 277,7 543,9


67




Oudkomers in beeld


68





Oudkomers in beeld

Tabel 6.5 Eigenlijke doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht, positie in het huishouden en verhouding tot de arbeidsmarkt, `grote vier', 1 januari 1998 (x 1.000)
Opvoeders Niet-opvoeders werkend werkloos overig werkloos overig M V M V M V M V M V

Turkije

18-29 10,2 3,6 2,8 1,5 1,8 16,8 1,1 0,3 5,6 3,0
30-39 14,1 4,6 3,8 1,8 3,3 12,8 0,3 0,2 2,9 0,8
40-49 4,5 1,7 1,1 0,7 3,6 7,3 0,4 0,1 0,9 1,0
50-59 1,8 0,2 0,8 0,1 5,2 5,0 0,1 0,1 3,3 3,0
60+ 0,2 0,0 0,0 0,0 3,2 2,3 0,0 0,0 1,4 1,3 Totaal 30,9 10,0 8,4 4,1 17,1 44,1 1,9 0,6 14,1 9,1

Marokko

18-29 4,9 1,5 1,6 0,7 0,3 13,6 1,9 0,3 7,0 3,9
30-39 8,6 1,3 1,9 0,6 1,9 10,1 0,8 0,2 3,9 1,1
40-49 3,4 0,4 1,3 0,5 2,5 7,3 0,3 0,3 1,9 0,7
50-59 2,5 0,0 0,8 0,0 5,6 4,3 0,2 0,0 1,8 1,3
60+ 0,2 0,0 0,0 0,0 4,1 1,9 0,0 0,0 0,9 0,5 Totaal 19,6 3,2 5,6 1,8 14,4 37,2 3,2 0,8 15,5 7,5

Suriname

18-29 1,8 1,4 0,0 0,3 0,0 2,4 0,6 0,5 2,5 3,4
30-39 3,1 3,6 0,3 0,7 0,6 2,7 0,3 0,1 2,4 1,0
40-49 3,1 2,3 0,4 0,9 0,6 2,9 0,3 0,1 2,2 1,8
50-59 1,6 0,3 0,1 0,1 0,7 1,4 0,4 0,1 2,2 4,1
60+ 0,3 0,5 0,0 0,0 1,0 1,4 0,5 0,0 1,4 3,8 Totaal 9,9 7,9 0,8 2,0 2,9 10,7 2,1 0,8 10,7 14,1

Nederlandse Antillen + Aruba

18-29 0,1 0,2 0,0 0,3 0,0 1,6 0,2 0,0 1,8 1,4
30-39 0,7 0,6 0,2 0,4 0,2 1,3 0,2 0,1 1,2 0,5
40-49 0,8 0,8 0,1 0,2 0,1 0,9 0,0 0,1 0,6 0,4
50-59 0,3 0,1 0,0 0,1 0,2 0,6 0,0 0,1 0,6 1,1
60+ 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,4 0,1 0,1 0,2 0,7 Totaal 1,9 1,7 0,4 1,0 0,7 4,8 0,5 0,3 4,4 4,1


69




Oudkomers in beeld

Tabel 6.6 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, 1 januari 1998 (x 1.000) Ongehuwd Gehuwd Verweduwd Gescheiden Totaal M V T M V T M V T M V T M V T

Turkije

18-29 5.3 3.8 9.0 10.0 17.3 27.3 0.0 0.1 0.1 0.6 1.0 1.5 15.9 22.1 37.9
30-39 1.5 0.6 2.1 17.9 16.5 34.5 0.0 0.2 0.2 2.1 2.0 4.1 21.5 19.4 40.9
40-49 0.3 0.1 0.4 8.3 8.4 16.7 0.0 0.3 0.4 1.1 0.9 2.0 9.7 9.7 19.5
50-59 0.1 0.1 0.2 7.3 4.4 11.7 0.0 0.5 0.5 0.5 0.4 0.8 7.9 5.3 13.2
60+ 0.1 0.1 0.2 3.1 1.5 4.6 0.1 0.5 0.6 0.2 0.1 0.3 3.4 2.3 5.7 Totaal 7.2 4.7 11.9 46.6 48.1 94.7 0.2 1.6 1.8 4.4 4.4 8.8 58.4 58.8 117.2

Marokko

18-29 6.0 5.5 11.5 2.5 9.8 12.3 0.0 0.0 0.0 0.2 0.8 1.0 8.7 16.2 24.9
30-39 2.1 0.6 2.7 9.7 10.0 19.7 0.0 0.1 0.2 1.4 1.4 2.8 13.2 12.1 25.3
40-49 0.3 0.1 0.4 6.3 7.3 13.5 0.0 0.2 0.2 0.8 0.9 1.7 7.4 8.5 15.9
50-59 0.2 0.0 0.3 8.5 3.8 12.2 0.0 0.2 0.3 0.4 0.3 0.7 9.1 4.3 13.5
60+ 0.1 0.1 0.2 4.1 1.3 5.4 0.0 0.3 0.3 0.1 0.1 0.2 4.3 1.9 6.2 Totaal 8.8 6.3 15.1 31.0 32.1 63.1 0.1 1.0 1.0 2.9 3.6 6.4 42.8 43.0 85.8

Suriname

18-29 1.9 2.9 4.8 0.4 1.2 1.6 0.0 0.0 0.0 0.1 0.4 0.5 2.4 4.5 6.9
30-39 1.8 2.4 4.3 1.6 2.7 4.4 0.0 0.0 0.1 0.9 2.0 2.8 4.4 7.1 11.5
40-49 1.1 1.4 2.5 1.9 2.5 4.4 0.0 0.1 0.1 1.3 2.0 3.3 4.3 6.1 10.3
50-59 0.3 0.3 0.6 1.6 0.8 2.4 0.0 0.2 0.2 0.9 0.7 1.6 2.8 1.9 4.8
60+ 0.1 0.3 0.4 1.1 0.5 1.6 0.2 0.5 0.7 0.4 0.5 0.9 1.8 1.8 3.6 Totaal 5.3 7.2 12.5 6.6 7.7 14.4 0.2 0.9 1.1 3.6 5.6 9.2 15.8 21.4 37.1

Nederlandse Antillen + Aruba

18-29 0.3 1.8 2.1 0.0 0.2 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.1 0.3 2.1 2.4
30-39 0.9 1.2 2.1 0.4 0.7 1.1 0.0 0.0 0.0 0.1 0.3 0.5 1.4 2.3 3.7
40-49 0.4 0.7 1.0 0.4 0.8 1.3 0.0 0.0 0.0 0.2 0.6 0.8 1.0 2.1 3.1
50-59 0.1 0.2 0.3 0.3 0.4 0.6 0.0 0.0 0.0 0.2 0.3 0.4 0.5 0.8 1.4
60+ 0.0 0.1 0.1 0.1 0.2 0.3 0.0 0.1 0.1 0.0 0.1 0.2 0.2 0.5 0.7 Totaal 1.6 3.9 5.6 1.2 2.3 3.6 0.0 0.2 0.2 0.5 1.3 1.9 3.4 7.8 11.2

Oost-Europa

18-29 4,9 5,0 9,9 1,2 3,7 4,8 0,0 0,0 0,0 0,1 0,4 0,5 6,1 9,0 15,2
30-39 2,1 1,7 3,7 2,9 6,1 9,0 0,0 0,2 0,2 0,4 1,1 1,4 5,4 9,0 14,4
40-49 0,8 1,1 1,9 3,3 6,7 10,0 0,0 0,3 0,3 0,6 1,9 2,5 4,8 10,1 14,8
50-59 0,3 0,6 0,9 2,2 2,5 4,7 0,1 0,3 0,4 0,4 0,8 1,2 2,9 4,2 7,1
60+ 0,3 0,7 1,0 1,7 2,4 4,1 0,3 2,2 2,5 0,2 0,6 0,9 2,6 5,9 8,4 Totaal 8,3 9,1 17,4 11,3 21,3 32,7 0,4 3,0 3,4 1,7 4,8 6,5 21,7 38,2 60,0

Overig Azië

18-29 10,9 6,3 17,2 2,8 5,9 8,7 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 0,4 13,8 12,5 26,4
30-39 7,1 2,5 9,7 9,6 10,8 20,4 0,1 0,2 0,2 0,9 1,1 2,0 17,8 14,5 32,3
40-49 1,8 1,1 2,8 9,1 8,5 17,7 0,1 0,3 0,4 1,1 1,1 2,2 12,2 10,9 23,1
50-59 0,4 0,6 1,0 3,3 2,6 6,0 0,1 0,4 0,4 0,3 0,4 0,7 4,2 4,0 8,1
60+ 0,3 0,8 1,2 2,4 2,3 4,7 0,2 1,8 2,0 0,2 0,3 0,4 3,2 5,2 8,4 Totaal 20,6 11,3 31,9 27,3 30,1 57,4 0,5 2,6 3,2 2,7 3,1 5,8 51,1 47,1 98,2

Overig Afrika

18-29 6,4 5,3 11,6 1,3 3,0 4,3 0,0 0,1 0,1 0,3 0,7 0,9 7,9 9,0 16,9
30-39 3,7 2,1 5,8 4,6 4,0 8,6 0,1 0,2 0,3 2,6 2,3 4,9 11,0 8,7 19,7
40-49 1,0 0,6 1,6 3,7 2,2 5,9 0,0 0,2 0,2 2,1 1,9 4,0 6,8 4,9 11,7
50-59 0,2 0,2 0,4 1,3 0,9 2,2 0,0 0,2 0,2 0,4 0,5 0,9 1,9 1,8 3,7
60+ 0,1 0,9 1,0 0,7 0,6 1,3 0,0 0,5 0,5 0,1 0,4 0,5 1,0 2,2 3,2 Totaal 11,3 9,1 20,4 11,6 10,7 22,3 0,2 1,1 1,3 5,5 5,7 11,2 28,6 26,6 55,2

Totaal

18-29 35.6 30.5 66.1 18.1 41.0 59.2 0.1 0.2 0.3 1.4 3.6 5.0 55.2 75.3 130.5
30-39 19.2 11.1 30.3 46.8 50.8 97.6 0.3 0.9 1.1 8.4 10.2 18.7 74.7 73.0 147.7
40-49 5.6 5.1 10.7 33.1 36.5 69.6 0.3 1.5 1.8 7.2 9.3 16.5 46.1 52.4 98.5
50-59 1.7 2.0 3.8 24.3 15.4 39.7 0.3 1.7 2.0 3.0 3.3 6.3 29.4 22.4 51.8
60+ 1.1 3.0 4.1 13.3 8.8 22.1 0.8 6.0 6.8 1.3 2.1 3.3 16.4 19.8 36.2 Totaal 63.2 51.7 114.9 135.6 152.5 288.2 1.7 10.3 12.0 21.3 28.4 49.8 221.9 242.9 464.8


70




Oudkomers in beeld


71





Oudkomers in beeld

Tabel 6.7 Eigenlijke doelgroep* eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000) Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- Neder- ningen land the ijssel land der- echt Hol- Hol- land Bra- burg land land land land bant

Turkije 1,9 0,6 0,6 13,7 1,2 14,9 9,4 29,2 45,3 1,1 17,9 4,5 140,4 Marokko 0,4 0,8 0,5 1,3 2,1 6,7 15,0 29,9 33,7 0,7 11,7 5,8 108,7 Suriname 1,2 0,6 0,3 0,9 2,3 2,0 3,3 19,6 27,2 0,5 3,4 0,5 61,8 Ned. Ant. + Aruba 0,7 0,3 0,1 0,6 0,7 1,2 1,0 4,1 7,6 0,3 2,3 0,6 19,6

subtotaal 4,2 2,3 1,5 16,5 6,3 24,8 28,8 82,8 113,9 2,6 35,3 11,5 330,5

Oost Europa 2,0 1,7 1,7 3,3 1,1 5,6 3,7 11,7 14,4 1,5 7,4 5,8 60,0 Overig Azië 2,8 3,1 2,2 6,2 2,4 9,3 6,7 22,7 26,2 1,6 9,9 4,9 98,2 Overig Afrika 0,9 1,0 0,6 1,0 0,9 2,9 2,5 16,3 21,9 0,4 5,3 1,5 55,2

subtotaal 5,8 5,8 4,4 10,5 4,5 17,8 13,0 50,7 62,6 3,6 22,6 12,2 213,4

Generaal totaal 10,0 8,1 5,9 26,9 10,8 42,6 41,8 133,5 176,5 6,2 57,9 23,7 543,9


* Voor de `grote vier' is hierbij uitgegaan van de `ruime' beslisregel, voor de overige groepen van de `uitgebreide' beslisregel.

Tabel 6.8 Prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland en woonprovincie, 1 januari 1998 (x 1.000) Gro- Fries- Dren- Over- Flevo- Gel- Utr- Noord- Zuid- Zee- Noord- Lim- Neder- ningen land the ijssel land der- echt Hol- Hol- land Bra- burg land land land land bant

Turkije 1.5 0.5 0.5 11.4 1.0 12.4 7.9 24.4 37.8 0.9 15.0 3.8 117.2 Marokko 0.3 0.7 0.4 1.0 1.7 5.3 11.8 23.6 26.6 0.6 9.2 4.6 85.8 Suriname 0.7 0.3 0.2 0.5 1.4 1.2 2.0 11.8 16.3 0.3 2.1 0.3 37.1 Ned. Ant. + Aruba 0.4 0.2 0.1 0.3 0.4 0.7 0.6 2.3 4.4 0.1 1.3 0.4 11.2

subtotaal 3.0 1.7 1.2 13.3 4.4 19.6 22.3 62.1 85.2 1.9 27.6 9.0 251.3

Oost Europa 2.0 1.7 1.7 3.3 1.1 5.6 3.7 11.7 14.4 1.5 7.4 5.8 60.0 Overig Azië 2.8 3.1 2.2 6.2 2.4 9.3 6.7 22.7 26.2 1.6 9.9 4.9 98.2 Overig Afrika 0.9 1.0 0.6 1.0 0.9 2.9 2.5 16.3 21.9 0.4 5.3 1.5 55.2

subtotaal 5.8 5.8 4.4 10.5 4.5 17.8 13.0 50.7 62.6 3.6 22.6 12.2 213.4

Generaal totaal 8.8 7.5 5.6 23.8 8.9 37.4 35.3 112.8 147.7 5.6 50.2 21.3 464.8

Tabel 6.9 Eigenlijke en prioritaire doelgroep eerste generatie allochtonen naar geboorteland (`grote vier') en woongemeente, 1 januari 1998 (x 1.000) Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Ov. gemeenten Nederland eig. prior. eig. prior. eig. prior. eig. prior. eig. prior. eig. prior.

Turkije 16.0 13.4 17.9 14.9 12.8 10.7 5.0 4.1 88.8 74.1 140.4 117.2 Marokko 22.6 17.8 12.3 9.7 8.8 7.0 9.1 7.1 55.9 44.1 108.7 85.8 Suriname 15.4 9.3 10.7 6.4 9.4 5.6 1.4 0.9 24.9 14.9 61.8 37.1 Ned. Ant. + Aruba 2.4 1.4 3.1 1.8 1.6 0.9 0.3 0.2 12.2 7.0 19.6 11.2


72




Oudkomers in beeld


6.2 Bepaling van de potentiële doelgroep

In principe zijn alle data beschikbaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Binnen het beperkte tijdsbestek van deze studie bleek het echter niet mogelijk alle benodigde informatie te verkrijgen. Derhalve moest voor met name de subgroepen Zuid-Europa, Oost- Europa, overig Latijns Amerika, overig Azië en overig Afrika de toevlucht worden gezocht in schattingen.

Totaalcijfers (Tabellen 2.1 en 6.1)
Deze cijfers zijn ontleend aan de aflevering november 1998 van de Maandstatistiek van de bevolkingvan het CBS.

Structuur naar leeftijd, geslacht en burgerlijke staat (Grafieken 2.1 en 2.2; Tabel 6.2) De structuur naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat is in eerste instantie bepaald op basis van een in ander verband speciaal bij het CBS aangevraagde tabel. Aangezien deze tabel niet op maat voor dit project was samengesteld zijn er voor de volgende subgroepen `proxies' gebruikt:


1. voor Zuid-Europa is uitgegaan van de structuur van de `overige westerse landen'. Dit zijn de Europese landen (met uitzondering van Turkije, Polen, voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet Unie), Noord-Amerika, Japan en Oceanië;
2. voor Oost-Europa is uitgegaan van de structuur van Polen, voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet Unie;

3. voor overig Latijns Amerika is uitgegaan van de structuur van de `overige niet-westerse landen'. Dit zijn alle landen in Afrika (met uitzondering van Egypte, Ghana, Kaapverdië, Marokko en Somalië), in Azië (met uitzondering van Afghanistan, China, Hongkong, Irak, Iran, Pakistan en Vietnam) en in Latijns Amerika (met uitzondering van de Nederlandse Antillen plus Aruba en Suriname);

4. voor overig Azië is uitgegaan van de structuur van Afghanistan, China, Hongkong, Irak, Iran, Pakistan en Vietnam;

5. voor overig Afrika is uitgegaan van de structuur van Egypte, Ghana, Kaapverdië en Somalië.

Voor Zuid-Europa is de structuur naar leeftijd en geslacht verfijnd aan de hand van voor 1999 gepubliceerde cijfers (Maandstatistiek van de bevolking, december 1999). Hiertoe is uitgegaan van het totaal voor de Europese Unie minus België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Het betreft hier vijfjarige leeftijdsgroepen naar geslacht. Aan de hand van een meer summiere beschikbare leeftijdsverdeling voor 1998 zijn de cijfers aangepast aan het laatstgenoemde jaar.

Vervolgens is als resultante van het totale aantal eerste generatie allochtonen en de potentiële doelgroep de verdeling van het aantal niet-potentiële allochtonen naar geslacht en leeftijd bepaald. Deze is daarna aangepast aan de verdeling die volgt uit de eerder aangehaalde `speciale' tabel voor de groep `overig westerse landen' plus Indonesië. De hiertoe benodigde correcties per geslacht en leeftijd zijn omgeslagen over de genoemde vijf subgroepen.

Ten slotte is aan de hand van het totale aantal per subgroep en de gecorrigeerde structuur de absolute verdeling naar geslacht, leeftijd en burgerlijke staat berekend. Een samenvatting daarvan is opgenomen in Tabel 6.2.

Verdeling naar provincie (Tabel 2.2; Grafieken 2.3 en 2.4) De verdeling naar provincie kon voor de subgroepen Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen plus Aruba direct uit gepubliceerde gegevens worden overgenomen (Maandstatistiek van de bevolking, november 1998).


73




Oudkomers in beeld

Voor de overige vijf subgroepen zijn de cijfers geschat. Allereerst zijn de verdelingen berekend door middel van voor 1999 en 2000 beschikbare cijfers. Daarbij zijn de volgende `proxies' gehanteerd:


1. voor Zuid-Europa is uitgegaan van de provinciale structuur van de totale Europese Unie minus België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (eerste generatie per 1 januari 1999);
2. voor Oost-Europa is uitgegaan van de structuur van Polen, voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet Unie (alle allochtonen per 1 januari 2000);
3. voor overig Latijns Amerika is uitgegaan van de structuur van de `overige niet-westerse landen'. Dit zijn alle landen in Afrika, met uitzondering van Ghana, Marokko en Somalië, in Azië, met uitzondering van Afghanistan, Irak en Iran, en in Latijns Amerika, met uitzondering van de Nederlandse Antillen plus Aruba en Suriname (eerste generatie per 1 januari 1999);

4. voor overig Azië is uitgegaan van de structuur van Afghanistan, China, Hongkong, Irak, Iran, Pakistan en Vietnam (alle allochtonen per 1 januari 2000);
5. voor overig Afrika is uitgegaan van de structuur van Egypte, Ghana, Kaapverdië en Somalië (alle allochtonen per 1 januari 2000).

Vervolgens is als resultante van het totale aantal eerste generatie allochtonen en de potentiële doelgroep (beide per 1 januari 1998) de provinciale verdeling van het aantal niet-potentiële allochtonen bepaald. Hierop zijn in mindering gebracht de (bekende) aantallen voor de Europese Unie (uitgezonderd Zuid-Europa) en Indonesië. De provinciale structuur van de aldus ontstane restgroep die niet tot de potentiële doelgroep behoort is daarna in overeenstemming gebracht met de structuur die voor de hele Europese Unie geldt. Via enige iteraties is ten slotte met gegeven rij- en kolomtotalen het binnenwerk van de matrix provincie en (vijf) subgroepen aangepast. In Tabel 2.2 zijn de resultaten samengevat.


74