Algemene vaccinatie tegen hepatitis B
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
GZB/GZ-2156158
22 februari 2001
Dezer dagen heeft u het rapport van de Gezondheidsraad Algemene
vaccinatie tegen hepatitis B ontvangen. Het rapport is op mijn
verzoek opgesteld, in verband met de motie Arib c.s. waarin werd
verzocht tot algemene vaccinatie tegen hepatitis B over te gaan.
De Gezondheidsraad concludeert dat het bij de vraag naar de
wenselijkheid van algemene vaccinatie zinvol is om twee
subpopulaties te onderscheiden waarin de afweging van kosten en
baten verschillend ligt.
Kinderen geboren in gezinnen waarvan één of beide ouders afkomstig
zijn uit landen waar de frequentie van hepatitis B middel- of
hoogendemisch is, hebben meer kans om in aanraking met dragers van
het virus te komen. Vaccinatie op de zuigelingenleeftijd kan hier
belangrijke gezondheidswinst opleveren.
De overige kinderen lopen in het algemeen geen risico op de
kinderleeftijd; voorzover er risicos zijn doen deze zich vooral
voor vanaf de puberteit. Vaccinatie op de zuigelingenleeftijd
heeft hier in het algemeen geen voordelen. Vaccinatie op 9-12
jarige leeftijd ligt meer voor de hand, maar er zijn op dit moment
onvoldoende gegevens voor een goede inschatting van de te behalen
gezondheidswinst bovenop bestaande preventie- en
vaccinatieprogrammas.
Naar het oordeel van de Gezondheidsraad zijn er derhalve op dit
moment geen goede argumenten voor vaccinatie van zuigelingen in de
gehele bevolking. Wel zijn er goede argumenten voor vaccinatie van
kinderen waarvan één of beide ouders afkomstig zijn uit een land
waar hepatitis B-infectie middel- of hoogendemisch is.
De Gezondheidsraad wijst mij er op dat er belangrijke ontwikkelingen gaande zijn die van invloed zijn op de beslissing over vaccinatie van kinderen op de leeftijd van 9-12 jaar. Deze ontwikkelingen betreffen onder andere het benodigde aantal injecties voor bescherming en kennis over de effectiviteit van vaccinatiestrategieën. Gegeven deze ontwikkelingen, meent de Gezondheidsraad dat de mogelijkheden van vaccinatie op de schoolgaande leeftijd besproken moeten worden in het kader van de brede herziening van het Rijksvaccinatieprogramma.
Het is mijn voornemen het advies uit te voeren, dat wil zeggen
vaccinatie tegen hepatitis B aan te bieden aan een subpopulatie
van pasgeborenen. De Gezondheidsraad heeft de praktische
uitvoerbaarheid van haar voorstellen reeds geverifieerd. Ik zal in
nader overleg met de betrokken uitvoeringsorganisaties de
invoeringsdatum vaststellen. Die zal ik u zo snel mogelijk laten
weten.
Zoals de Gezondheidsraad in haar rapport beschrijft, wordt met dit
beleid uitvoering gegeven aan de doelstelling van de WHO om
dragerschap onder kinderen te verminderen.
Verder zal ik de Gezondheidsraad vragen om vaccinatie van de
overige kinderen op schoolgaande leeftijd mee te nemen in de brede
herziening van het Rijksvaccinatieprogramma, waarvoor ik reeds
opdracht heb gegeven.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. E. Borst-Eilers