Beantwoorde kamervragen over dubbelfunctie van een RMO-lid
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
DBO-K-U-2148083
21 februari 2001
Hierbij zend ik u, mede namens de minister voor Grote Steden- en
Integratiebeleid, de antwoorden op de vragen, gesteld door de leden van
uw Kamer Verburg (CDA) en Rijpstra (VVD) over de dubbelfunctie van een
RMO-lid (2000104890).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
Margo Vliegenthart
Antwoorden op kamervragen van de leden Verburg (CDA) en Rijpstra (VVD) over de dubbel-functie van een RMO-lid (2000104890).
---
Vraag 1.
Kent u het artikel "Opheldering over dubbelfunctie RMO-lid"1 over het lidmaatschap van me-vrouw
S. Arda van zowel de in Turkije benoemde Raad van landgenoten in het Buitenland als
de Raad van Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)? Was u van dat lidmaatschap op de
hoogte?
Antwoord
Ja, dat artikel is mij bekend. Neen, ik was van dat lidmaatschap niet op de hoogte.
Vraag 2.
Wat is uw oordeel over doelstellingen en werkwijze van deze Turkse adviesraad?
Vraag 3.
Hoe verhouden zich doelstelling en werkwijze van deze Raad met de integratie van etnische
minderheden in Nederland? Is er naar uw mening sprake van strijdigheid met het op integratie
gerichte minderhedenbeleid in Nederland?
Vraag 4.
Is er naar uw mening sprake van in onze democratische rechtstaat ongewenste tegengestelde
belangen? Zo neen, wilt u dat onderbouwen?
Antwoord
Over de doelstellingen en werkwijze van deze Raad heb ik geen oordeel, want dat is een ver-antwoordelijkheid
van de Turkse overheid.
Voor zover ik heb kunnen nagaan, houdt de Raad zich vooral bezig met problemen, zoals
dienstplichtkwesties, waarmee de Turken buitenslands worden geconfronteerd.
De Raad draagt daarvoor oplossingen aan.
Met betrekking tot eventuele ongewenste tegengestelde belangen, verwijs ik naar het
antwoord op de vragen 6 en 7.
Vraag 5.
Hoe zijn in het kader van haar benoeming de nevenfuncties van mevrouw Arda gewogen?
Antwoord
De RMO is als onafhankelijk adviesorgaan ingesteld krachtens de Kaderwet adviescolleges
( Staatsblad 1996, 378).
Artikelen 11, 12 en 13 regelen de gronden voor benoeming en ontslag van de raadsleden.
Het eerste lid van artikel 12 van deze wet luidt:
"De leden worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op
het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld alsmede op grond van
maatschappelijke kennis en ervaring". Bij de benoeming van RMO-leden speelt een belangrijke
rol de ervaring die zij hebben opgedaan in hun diverse maatschappelijke functies.
Mevrouw Arda voldoet ruimschoots aan deze criteria.
Vraag 6.
Wat zult u ondernemen indien blijkt dat er sprake is van mogelijk ongewenste belangenver-strengelingen?
Vraag 7.
Hoe denkt u te voorkomen dat leden van een adviesraad van de regering tevens lid kunnen
zijn van een orgaan of institutie met tegengestelde belangen en doelstellingen?
Antwoord
Indien er bij leden van adviescolleges sprake zou zijn van ongewenste belangenverstrengeling,
dan biedt artikel 13 van de kaderwet adviescolleges de mogelijkheid om in te grijpen.
In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt aangegeven dat, indien er sprake zou zijn
van "zwaarwegende gronden" voor schorsing dan wel ontslag, bijvoorbeeld het geval waarin
een lid een betrekking aanvaardt die afbreuk doet aan zijn onafhankelijke positie, vanwege de
onafhankelijke positie die adviescolleges ten opzichte van de regering innemen, schorsing of
ontslag anders dan op eigen verzoek in beginsel slechts toepassing zal vinden, nadat van het
adviescollege duidelijke signalen ter zake zijn ontvangen.
In de contacten die ik met de RMO heb gehad, zijn die signalen niet gegeven.
1 Trouw, 13 januari jl.