Uitspraak
ELRO-nummer: AB0170 Zaaknr: 01/23
Bron: Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak: 21-02-2001
Soort zaak: civiel
Soort uitspraak: vonnis
Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Korte Gedingen
Uitspraak: 21 februari 2001
Kort-geding-nummer: 01/23
VONNIS
van de president van de arrondissementsrechtbank te
Leeuwarden, in het kort geding van:
,
wonende te
, hierna mede te noemen: ,
procureur: mr. W. Sleijfer,
tegen
de vereniging
LANDELIJKE VERENIGING TOT BEHOUD VAN DE WADDENZEE,
gevestigd te Harlingen,
gedaagde, hierna mede te noemen: de Waddenvereniging,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. S.A. Frijling te Groningen.
PROCESGANG
heeft de Waddenvereniging in kort geding doen
dagvaarden tegen de openbare zitting van 7 februari
2001.
heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde
gronden gevorderd dat de president bij vonnis, zo veel
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. schorst het besluit van het bestuur van de
Waddenvereniging tot schorsing van , totdat
door de algemene ledenvergadering van de
Waddenvereniging op 21 april 2001 naar aanleiding van
het voorstel van de Waddenvereniging tot ontslag van
als lid van het bestuur zal zijn beslist en
dit besluit definitief zal zijn;
2. de Waddenvereniging veroordeelt om binnen tweemaal
vierentwintig uren na betekening van dit vonnis aan
de sedert 22 december 2000 aan alle overige
bestuursleden toegezonden bescheiden, stukken,
documenten en anderszins toe te zenden en evenals aan
de overige bestuursleden te zullen toezenden en
onbelemmerd toe te laten en in staat te
stellen zijn bestuurlijke werkzaamheden uit te voeren,
totdat door de algemene ledenvergadering op 21 april
2001 naar aanleiding van het voorstel van de
Waddenvereniging, tot ontslag van als
bestuurslid zal zijn beslist en dit besluit definitief
zal zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom
van ¦ 5.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van
een dag, dat de Waddenvereniging in gebreke mocht
blijven na tweemaal vierentwintig uren na de
betekening van dit vonnis, daaraan integraal te
voldoen;
3. de Waddenvereniging veroordeelt in de kosten van
het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen
toelichten, door zijn procureur en de
Waddenvereniging door haar advocaat, die beiden mede
aan de hand van pleitnotities het woord hebben
gevoerd, waarbij de Waddenvereniging heeft
geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van
, met veroordeling van in de kosten van
deze procedure. Partijen hebben met wederzijds
goedvinden producties in het geding gebracht. Na
voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De
president doet heden uitspraak op basis van het
griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast
geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
1. Binnen het kader van dit kort geding zijn onder
meer de navolgende feiten als vaststaand tussen
partijen komen te gelden. Deze feiten zijn vastgesteld
op grond van stellingen van partijen of ook op grond
dat ze blijken uit de tussen partijen onomstreden
gebleven inhoud van overgelegde schriftelijke stukken.
Uit stellingen van partijen moeten feiten als
vaststaand worden afgeleid als ze door de ene partij
zijn gesteld en vervolgens door de andere partij zijn
erkend of door die partij niet dan wel onvoldoende
gemotiveerd zijn weersproken.
Overigens draagt de vaststelling van feiten in een
kort geding noodgedwongen een voorlopig karakter,
omdat de gelegenheid om getuigen te ondervragen en
deskundigenbericht in te winnen dan pleegt te
ontbreken.
2. Aldus gelden onder meer de navolgende feiten als
vaststaand.
2.1. Ingevolge artikel 10 onder e van de statuten van
de Waddenvereniging behoort het tot de taak van de
algemene ledenvergadering om bestuursleden te
benoemen, te schorsen en te ontslaan.
2.2. Artikel 11 lid 7 van de statuten luidt
"Bestuursleden kunnen worden geschorst door een met
twee/derde meerderheid der leden genomen besluit van
het Bestuur". Het bestuur bestaat uit 9 bestuursleden.
2.3. In de algemene ledenvergadering van de
Waddenvereniging van 15 april 2000 is als lid
van het bestuur van de vereniging gekozen.
2.4. Bij brief van 15 december 2000 is door de
directeur van de Waddenvereniging in kennis gesteld
van het voorstel aan het bestuur van de
Waddenvereniging hem te schorsen en hem voor ontslag
aan de algemene vergadering voor te dragen, waarop
bij brief van 20 december 2000 heeft
gereageerd.
2.5. Het bestuur van de Waddenvereniging heeft tijdens
een op 22 december 2000 gehouden vergadering besloten
om als bestuurslid te schorsen met vijf
stemmen voor, twee stemmen tegen en één onthouding.
Tijdens die vergadering op 22 december 2000 heeft het
bestuur verder besloten op de algemene
ledenvergadering van 21 april 2001 voor te stellen
te ontslaan als bestuurslid.
Het geschil en de beoordeling daarvan
3. vordert ten eerste het schorsingsbesluit te
schorsen.
legt aan zijn vordering - onder meer - ten
grondslag dat het schorsingsbesluit in strijd is met
het bepaalde in artikel 2:37 lid 6 van het Burgerlijk
Wetboek (BW) en uit dien hoofde nietig.
4. Het zesde lid van artikel 2:37 BW luidt: "Een
bestuurslid kan, ook al is hij voor een bepaalde tijd
benoemd, te allen tijde door het orgaan dat hem heeft
benoemd, worden ontslagen of geschorst.". is
door de algemene ledenvergadering benoemd en door het
bestuur geschorst.
5. De Waddenvereniging voert tot haar verweer aan dat
uit het bepaalde in artikel 2:37 lid 6 BW niet volgt
dat niet ook een ander orgaan dan het benoemende
orgaan bevoegd kan zijn een bestuurslid te schorsen.
De Waddenvereniging wijst er op dat in haar statuten
de bevoegdheid om een bestuurslid te schorsen zowel
aan de algemene ledenvergadering als aan het bestuur
is toegekend, waarbij het bestuursbesluit met 2/3
meerderheid van de leden genomen moet zijn.
6. Dit verweer faalt. Het zesde lid van artikel 2:37
BW schrijft dwingend voor dat het orgaan dat een
bestuurder benoemt, deze te allen tijde kan schorsen.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat - onder
meer - deze bepaling dwingendrechtelijk is
voorgeschreven omdat de zeggenschap van de algemene
ledenvergadering bij zaken als een schorsing
karakteristiek voor de vereniging is en een van de
waarborgen voor het democratische karakter van de
vereniging vormt (MvA II, PG 2, blz. 422). Met dat
voor de vereniging typerende democratische karakter
verdraagt zich naar het oordeel van de president niet
een statutaire bepaling op grond waarvan naast de
algemene ledenvergadering ook het bestuur bevoegd is
om tot schorsing van een medebestuurder over te gaan,
ook niet als het bestuur alleen met een 2/3
meerderheid een schorsingsbesluit kan nemen.
Praktische argumenten als de extra hoeveelheid tijd en
geld die het uitroepen van een algemene
ledenvergadering met zich brengt, leiden niet tot een
ander oordeel.
7. De vordering tot schorsing van het
schorsingsbesluit moet derhalve worden toegewezen, met
dien verstande dat het de Waddenvereniging natuurlijk
vrij staat eerder een algemene ledenvergadering uit te
roepen dan die op 21 april 2001 staat gepland. De
schorsing van het schorsingsbesluit heeft derhalve te
gelden totdat de algemene ledenvergadering tot
schorsing en/of ontslag van heeft beslist.
8. Tijdens de mondelinge behandeling heeft
laten weten dat zijn tweede vordering aldus kan worden
opgevat dat hij vordert (1) dat hij alle stukken
krijgt die de reguliere bestuurders vanaf 22 december
2000 toegezonden hebben gekregen en verder (2) dat de
Waddenvereniging hem onbelemmerd toelaat en in staat
stelt zijn bestuurlijke werkzaamheden uit te voeren,
alles totdat het ontslagbesluit definitief is.
9. Deze vorderingen kunnen als zodanig als zijnde door
de Waddenvereniging niet, althans niet voldoende
gemotiveerd betwist, worden toegewezen, waarbij de
president wat de toezending van de stukken betreft een
termijn van een week na betekening van het vonnis
redelijk voorkomt en met dien verstande dat deze
veroordelingen gelden totdat de algemene
ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van
heeft beslist.
Gelet op de op de zitting door de Waddenvereniging
getoonde bereidheid om in het onderhavige geval,
waarin de president oordeelt dat het schorsingsbesluit
moet worden geschorst, aan deze veroordelingen te
voldoen, ziet de president geen aanleiding aan deze
veroordelingen een dwangsom te verbinden.
10. De Waddenvereniging moet als de hoofdzakelijk in
het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in
de proceskosten.
BESLISSING
De president, rechtdoende in kort geding:
1. schorst het besluit van het bestuur van de
Waddenvereniging tot schorsing van , totdat de
algemene ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag
van heeft beslist;
2. veroordeelt de Waddenvereniging om binnen één week
na betekening van dit vonnis aan alle stukken
toe te zenden die de reguliere bestuurders van de
Waddenvereniging vanaf 22 december 2000 toegezonden
hebben gekregen, totdat de algemene ledenvergadering
tot schorsing en/of ontslag van heeft beslist;
3. veroordeelt de Waddenvereniging om binnen twee
dagen na betekening van dit vonnis onbelemmerd
toe te laten en in staat te stellen zijn bestuurlijke
werkzaamheden uit te voeren, totdat de algemene
ledenvergadering tot schorsing en/of ontslag van
heeft beslist;
4. veroordeelt de Waddenvereniging in de kosten van
het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
begroot op ¦ 473,48 aan verschotten en ¦
1.550,00 aan salaris procureur;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten,
fungerend president, en in aanwezigheid van de
griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 februari 2001.
fn 100