Publicatie van namen van rechthebbenden op Joodse nalatenschappen op
internet
De Minister van Financiën beheert een consignatiekas waarin tegoeden
uit de Tweede Wereldoorlog (Joodse nalatenschappen) zijn opgenomen. De
gelden staan ter beschikking van degenen die van hun recht op
uitkering doen blijken. Volgens de Wet op de consignatie van gelden
(WCG) publiceert de minister jaarlijks in de Staatscourant welke
gelden in de consignatiekas zijn opgenomen. Over consignaties van
geldbedragen van minder dan honderd gulden vindt geen mededeling
plaats, zo bepaalt de WCG. De praktijk is dat de minister in de
publicatie ook de namen van de rechthebbenden vermeldt, voor zover
deze bekend zijn. De Minister van Financiën wil thans de consignaties
ook op internet publiceren en de publicatie op internet bovendien
uitbreiden met de gegevens van de rechthebbenden op bedragen lager dan
honderd gulden. Het ministerie is zich bewust van de gevoeligheid van
de materie en heeft de Registratiekamer om advies gevraagd.
De Registratiekamer:
De tekst van de WCG voorziet slechts in publicatie in de Staatscourant
en niet in een andere wijze van publicatie. Bovendien is niet voorzien
in publicatie van rechthebbenden op bedragen lager dan honderd gulden.
De verstrekking van persoonsgegevens kan echter niet geacht worden in
de WCG uitputtend te zijn geregeld. Ook al stelt de wet publicatie in
de Staatscourant centraal, het doel van publicatie is dat de
rechthebbenden kennis kunnen nemen van consignaties. Daarom kan ervan
worden uitgegaan dat andere vormen van bekendmaking niet zijn
uitgesloten. Verstrekkingen die verder gaan dan de publicatie als
bedoeld in de WCG, zullen wel moeten voldoen aan de Wet
persoonsregistraties (Wpr).
De publicatie en de registratie is gericht op rechtsherstel van de
slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De Registratiekamer is van
oordeel dat het hierbij met name van belang is dat rechthebbenden op
zorgvuldige wijze in staat worden gesteld kennis te nemen van
consignaties. Het verzoek om op internet te publiceren is afkomstig
van een vertegenwoordigende organisatie van rechthebbenden, nl. het
Centraal Joods Overleg. Meewerken aan het verzoek kan gezien worden
als een morele verplichting van de staat. Onder deze omstandigheden
zijn de verstrekkingen van gegevens voor mededelingen op internet niet
in strijd met de Wpr. Het is niet aannemelijk dat door deze wijze van
publicatie, die in combinatie met de publicatie in de Staatscourant
wordt gedaan, de belangen van de geregistreerden worden geschaad.
Maar omdat er meer persoonsgegevens worden bekendgemaakt dan door de
WCG bedoeld, dienen er extra waarborgen te worden aangebracht. Dat
betekent dat de te verstrekken gegevens vooraf omschreven moeten
worden - dus in dit geval niet meer dan naam, adres, en
woonplaatsgegevens - en dat de toevoeging van deze gegevens
daadwerkelijk moet bijdragen aan het doel van de publicatie. Het moet
aantoonbaar zijn dat niet kan worden volstaan met een verstrekking van
de gegevens aan de vertegenwoordigende organisatie. De
Registratiekamer waarschuwt ervoor dat het eventueel actief opsporen
van personen, al dan niet uitbesteed, de belangen kan schaden van de
rechthebbenden of hun verwanten.
De Registratiekamer heeft geadviseerd het publicatiebeleid gedegen uit
te werken in een privacyreglement. Dat is te meer van belang nu de
wettelijke regeling op het punt van publicatie thans onvoldoende
duidelijk blijkt te zijn. Het privacyreglement biedt een meer
toegespitste regeling aan de hand waarvan de bescherming van de
belangen van de betrokkenen kan worden gewaarborgd.
20 mei 1999, z1999-0114 (JZE)