Nummer: 26
Directie:
voorlichting
20-02-2001 00:00
Status: informatie
NOWT rapport Wetenschaps- en Technologie- Indicatoren 2000
Nederland behoort tot de belangrijkste tien landen in de wetenschap
Nederlandse onderzoekers nemen 2,45% van alle wetenschappelijke publicaties voor hun rekening. Dat is goed voor de tiende plaats op de ranglijst van wetenschappelijk meest actieve landen. Ook worden Nederlandse onderzoekers vaak geciteerd door collega's. Op dit gebied neemt Nederland wereldwijd zelfs de derde plaats in. Drie kwart van de Nederlandse onderzoeksartikelen is afkomstig van de universiteiten, 20% komt van (semi)publieke instituten en kennis-instellingen en 5 % wordt geproduceerd door bedrijven. Relatief sterke Nederlandse disciplines zijn landbouw en voedingswetenschappen, biologie, milieuwetenschappen, chemische technologie, civiele techniek en informatie- en communicatiewetenschappen. Dat staat in het rapport van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie (NOWT) dat minister Hermans vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.
Nederland besteedde in 1998 15,1 miljard aan onderzoek en
ontwikkelingswerk (R&D). Dat is 1,95% van het bruto binnenlands
produkt (BBP). In 1990 lag dit percentage nog op 2,15. In
vergelijkbare Europese landen steeg dit percentage gemiddeld van 1,69
in 1990 naar 1,80 in 1998. Nederland scoort dus nog steeds boven het
gemiddelde, maar de voorsprong ten opzichte van het gemiddelde neemt
wel verder af.
De Nederlandse overheid neemt een relatief groot aandeel van de
financiering van R&D voor haar rekening: 38% tegenover 32% in
vergelijkbare Europese landen. De daling in de overheidsfinanciering
wordt overigens gecompenseerd door een sterke groei van de
financiering door buitenlandse bedrijven en de Europese Unie (EU).
Tussen 1990 en 1998 steeg deze van 223 miljoen naar 1,6 miljard, een
groei van 28% op jaarbasis.
Het Nederlandse bedrijfsleven investeert naar internationale
maatstaven relatief weinig in onderzoek: krap 49% tegen gemiddeld 59%.
Daar staat tegenover dat het bedrijfsleven wel steeds meer R&D werk
uitvoert: in 1998 ruim 54%. Dat komt vooral door de kleine en
middelgrote bedrijven waar de R&D uitgaven bijna twee keer zo hard
gegroeid zijn als die van het bedrijfsleven als geheel.
Opvallend is het grote aandeel privaat gefinancierd onderzoek bij
universiteiten en (semi)-publieke instellingen zoals TNO en de KNAW.
Nederland kent complexe, maar hechte netwerken tussen publieke en
private instellingen.
Naast samenwerking binnen Nederland blijken Nederlandse onderzoekers
steeds vaker samen met buitenlandse onderzoekers te publiceren. In de
bètaweten-schappen geldt dit voor 40% van de wetenschappelijke
publicaties, in de gamma-wetenschappen voor 21%. Als gevolg van de
toenemende EU financiering wordt steeds meer samengewerkt met Europese
collega's: 10% in 1990 en 17% in 1998.
Nederland neemt ook een sterke positie in op het gebied van octrooien.
Met een aandeel van 5,6% binnen West-Europa ligt de Nederlandse
productiviteit 45% boven het gemiddelde. Nederland heeft na
Zwitserland het hoogste aantal octrooien per onderzoeker in de private
sector. Daarbij gaat het vooral om de sectoren elektronica en
voedingsmiddelen.
Dat Nederland niet alleen relatief veel kennis produceert, maar dat
die kennis ook gebruikt wordt, blijkt uit het sterk toenemend aantal
verwijzingen vanuit octrooien naar Nederlandse onderzoekspublicaties,
vooral op het gebied van de biomedische wetenschappen.
Het NOWT rapport 2000 is opgesteld door het Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies (CWTS) van de Universiteit Leiden en het Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology (MERIT) van de Rijksuniversiteit Maastricht. Het rapport zet de Nederlandse prestaties op het gebied van wetenschap en technologie af tegen de resultaten van andere landen. Daardoor ontstaat inzicht in de relatief sterke en zwakke kanten van het Nederlandse R&D-systeem. Eerdere rapporten verschenen in 1994, 1996 en 1998.
Zie ook: rapport Wetenschaps- en Technologie Indicatoren