OFF-SHORE EN NEAR-SHORE WINDENERGIE
Datum: 16-02-2001
Minister Jorritsma van Economische Zaken heeft mede namens de
staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat antwoorden gestuurd op
vragen van de Tweede Kamer betreffende off-shore en near-shore
windenergie, die haar werden toegestuurd met een brief van 14 december
jl. De vragen en antwoorden daarop volgen hierna.
1 Wat is de stand van zaken van de vergunningsprocedures voor het
offshore windpark buiten de 12 mijlszone? In hoeverre lopen deze
procedures synchroon met de pkb/mer-procedure voor het Near Shore
Windpark? Welke verschillen kennen de procedures?
2 Is het advies van de Commissie Verbruggen voor de Minister
aanleiding geweest om voorlopig de mogelijkheden voor realisatie van
een offshore windpark buiten de twaalf mijlszone te blokkeren, zelfs
als daar geen overheidsgeld voor nodig is?
3 Is het voornemen van de Minister om de realisatie van offshore
windpark (buiten de twaalf mijlszone) pas mogelijk te maken nadat het
Near Shore Windpark is gerealiseerd?
Zo ja, wat is hiervoor de motivering?
4 Gelooft de Minister, dat een offshore windpark buiten de twaalf
mijlszone, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de Nederlandse
doelstellling voor duurzame energie?
5 Wordt in het aangekondigde rapport van de Interdepartementale
projectgroep ook ingegaan op het opstellen van een samenhangende
planologische visie voor het gebruik van de Noordzee, zoals eerder
door de Kamer voren is gebracht?
1 Het consortium E-Connection is bezig met het opstellen van een
project-MER voor een windpark in het blok Q7, net buiten de twaalf
mijlszone. E-Connection heeft aangekondigd dat de vergunningaanvraag
ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (WBR) met het MER in
februari 2001 bij het bevoegd gezag
(i.c. de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat) zal worden
ingediend.
De procedure voor het initiatief van E-Connection kent een zelfstandig
verloop, d.w.z. loopt niet synchroon met de pkb-/mer-procedure voor
het Near Shore Windpark (NSW).
Wat betreft de verschillen in beide procedures is het volgende op te
merken.
Bij het NSW sprake is van een pkb-/mer-procedure (een partiële
wijziging van het Tweede Structuurschema elektriciteitsvoorziening)
voor de locatiebepaling van het NSW. De nog te selecteren bouwer van
het NSW zal in vervolg op de pkb-/mer-procedure vergunningenprocedures
moeten starten om de benodigde vergunningen te verwerven, o.a. op
grond van de WBR en de Wet milieubeheer. In deel 3 van de pkb voor de
locatiebepaling van het NSW is aangegeven dat in het kader van deze
vergunningaanvragen het uitdrukkelijk gewenst is dat de
initiatiefnemer een inrichtings-MER opstelt.
De procedure voor het offshore windpark buiten de twaalf mijlszone is
een vergunningverleningsprocedure in het kader van de WBR. De
initiatiefnemer stelt daarbij op verzoek van het bevoegd gezag (V&W)
een MER op.
Samenvattend geldt dat het offshore initiatief (concrete
projectrealisatie) qua procedurele behandeling een fase verder is dan
het NSW (locatiebepaling).
2 Nee.
3 Nee.
4 Ja. In het onlangs door het kabinet vastgestelde deel 1 van de
Vijfde nota Ruimtelijke ordening is aangegeven dat het beleid is
gericht op het realiseren van een windenergievermogen van minimaal
1500 Mega Watt op de Noordzee in 2020. Dit vermogen zal, op grond van
het in de eerder genoemde partiële wijziging van het Tweede
Structuurschema elektriciteitsvoorziening vastgelegde beleid, met
uitzondering van de geplande 100 MW van het NSW, geheel buiten de
twaalf mijlszone moeten worden gerealiseerd.
Windparken buiten de 12 mijlszone zullen dus in de toekomst in de
visie van het kabinet een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de
Nederlandse doelstelling voor duurzame energie.
5 Het kabinet heeft in deel 1 van de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening,
in lijn met het door de Tweede Kamer in een motie van het lid
Stellingwerf neergelegde verzoek (TK 1998-1999, 25 446) een
samenhangende planologische visie voor het gebruik van de Noordzee
neergelegd.