Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Antwoorden op kamervragen over uitspraken van de minister van Economische Zaken over de gemeentelijke herindeling rond Den Haag
Een parlementair stuk bij het onderwerp Gemeentelijke herindeling 15 februari 2001
Het Tweede Kamerlid De Cloe (PvdA) heeft op 23 januari vragen gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over uitspraken van de minister van Economische Zaken over de gemeentelijke herindeling rond Den Haag. Deze zijn op 15 februari 2001 beantwoord.

1. Vraag
Wat is uw algemene reactie en oordeel over de kritische uitlatingen van de minister van Economische Zaken over de rol van de provincie Zuid-Holland bij de gemeentelijke herindeling rond Den Haag, waarover inmiddels door het kabinet advies is gevraagd aan de Raad van State ("De provincie heeft wel heel gemakkelijk de handen van de herindeling afgetrokken" en "We moeten er alles aan doen de provincie te stimuleren toch een standpunt in te nemen over de herindeling rond Den Haag", minister Jorritsma in de Haagsche Courant van 16 januari jl.)?

1. Antwoord
De minister van Economische Zaken heeft zich op 15 januari jl. uitgelaten over de rol van het provinciebestuur van Zuid-Holland met betrekking tot de gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving. Zij stelde, dat de provincie wel heel gemakkelijk de handen van deze herindeling heeft afgetrokken.
Het is van belang deze opmerking te plaatsen tegen de achtergrond van het regeerakkoord. Toen het regeerakkoord werd gesloten was een provinciale procedure, gericht op de wijziging van de Haagse gemeentegrenzen, gaande. Een spoedige voltooiing van die procedure was toen zeer gewenst: in het regeerakkoord werd vastgelegd, dat in principe conform de voorstellen van de provincie een herindeling zou moeten worden uitgevoerd. Op 11 december 1998 besloot het toenmalige provinciebestuur deze herindelingsprocedure te beëindigen om aldus mijn ambtsvoorganger in staat te stellen zelf een procedure te entameren. De minister van Economische Zaken heeft met haar uitlatingen gesignaleerd, dat het provinciebestuur een meer uitgesproken rol had kunnen hebben. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, heeft het provinciebestuur zich inmiddels opnieuw bezig gehouden met de gemeentelijke herindeling rond Den Haag.

2. Vraag
Hebben provinciale staten (of heeft een commissie van de provinciale staten) van Zuid-Holland inmiddels opnieuw gediscussieerd over de herindeling rond Den Haag? Zo ja, wat was de teneur en uitkomst van die discussie?

2. Antwoord
Op basis van de door mijn ambtsvoorganger ingezette herindelingsprocedure heb ik 27 april 2000 een herindelingsplan gepresenteerd en vervolgens de stappen gezet, die hebben geleid tot de toezending van een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer, 29 januari 2001. Uit overleg met het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is mij gebleken, dat het huidige provinciebestuur de beslissing van provinciale staten van 11 december 1998 respecteert. Recent heeft de gemeentelijke herindeling rond Den Haag aandacht gekregen bij de bespreking van de notitie Grensverkennend én Grensverleggend? door de statencommissie voor Personeel, Financiën en Bestuurlijke Zaken op 20 december 2000, respectievelijk door provinciale staten op 17 januari 2001. Een motie, waarin gemeentelijke herindeling rond Den Haag werd afgewezen en de instelling van een stadsprovincie een serieuze optie werd genoemd, is op 17 januari 2001 door provinciale staten verworpen.