Opzet CIOT in proeffase verantwoord
Vooruitlopend op de start door de overheid van de proeffase van het
Centraal Informatiepunt Opsporing Telecommunicatie (CIOT) heeft de
Registratiekamer hierover advies uitgebracht. Via het CIOT kunnen de
politie en inlichtingendiensten namen, adressen en telefoonnummers
opvragen bij de verschillende telecommunicatiebedrijven. Een
dergelijke informatievoorziening acht de Registratiekamer onmisbaar
voor de opsporing van strafbare feiten (zie het advies van de
Registratiekamer aan de Tweede Kamer van 9 maart 1998, kenmerk
98.A.201.01). Politie en inlichtingendiensten kunnen van het CIOT de
tenaamstelling van telefoonnummers verkrijgen. Tevens kan het gaan om
geheime telefoonnummers en ook om niet in openbare gidsen
gepubliceerde mobiele telefoonnummers en de bijbehorend naam-, adres
en woonplaatsgegevens.
Het CIOT zal het vragen van informatie door politie en
inlichtingendiensten binnen de telecommunicatiesector stroomlijnen en
bijdragen aan de beveiliging van de gegevensuitwisseling.
De Registratiekamer vindt de opzet van de gegevensuitwisseling via het
CIOT verantwoord, mits achteraf bij de betreffende overheidsinstanties
kan worden nagegaan welke verzoeken om informatie zijn gedaan.
(z1999-0270, 6 augustus 1999)
Brief
..'s-Gravenhage, 6 augustus 1999
. Ons kenmerk 99.A.270.01
. Onderwerp Proef met CIOT
Geachte heer A,
Naar aanleiding van uw brief aan de leden van de Begeleidingscommissie
CIOT van 6 juli jl. inzake de aangepaste concept-tekst (gedateerd 4
juli 1999) van het Convenant verstrekking abonneegegevens via het CIOT
met bijlagen, bericht ik u als volgt.
Het CIOT zal in de maand september van dit jaar operationeel worden,
te beginnen met een proeffase. Het ligt in de bedoeling de
functionaliteit later uit te breiden. In de optiek van de
Registratiekamer zijn er goede redenen aanwezig om over te gaan tot
inrichting van een Centraal Informatiepunt Opsporing Telecommunicatie
(CIOT). Als gevolg van de liberalisering van de telecommunicatiemarkt
dienen de betreffende autoriteiten te kunnen vernemen aan wie ze een
vordering tot onderzoek van telecommunicatie (tappen, inlichtingen
over telecommunicatieverkeer) dienen te richten, dan wel bij welke
aanbieder overige informatie over abonnees kan worden ingewonnen. Een
beperkte informatievoorziening is daarvoor onmisbaar (zie ook advies
Registratiekamer aan de Tweede Kamer van 9 maart 1998, kenmerk
98.A.201.01).
De Registratiekamer onderkent dat op deze wijze niet volledig zal
worden voorzien in de behoefte van opsporingsinstanties en
inlichtingendiensten aan informatie vanuit de telecommunicatiesector.
Anderzijds wijst de Registratiekamer er op dat een te ruim bemeten
algemeen informatiebestand onvermijdelijke risico's van oneigenlijk
gebruik of zelfs misbruik met zich meebrengt.
Om die reden heeft de Registratiekamer zich tot dusver steeds op het
standpunt gesteld dat een in te richten informatiepunt onderzoek
telecommunicatie zo beperkt mogelijk van opzet dient te zijn, met name
voor wat betreft de speciaal daarvoor in te richten gegevensbestanden.
De Registratiekamer kan er dan ook mee instemmen dat vooralsnog de
telecommunicatiesector slechts een beperkte set van abonneegegevens
permanent voor raadpleging via het CIOT beschikbaar zal houden,
namelijk naam, aansluitadres of bij ontbreken daarvan het
factuuradres, woonplaats, het telefoonnummer (MSISDN bij mobiele
telefonie), geleverde dienst en aanbieder.
De Registratiekamer heeft er bij voortduring op gewezen dat de
legitimiteit van het systeem van gegevensverstrekkingen via het CIOT
niet onderschikt gemaakt kan en mag worden aan afwegingen van
effectiviteit en kosten. Inmiddels is uit onderzoek naar het
verstrekken van gegevens onder meer door de telecommunicatiesector aan
de politie naar voren gekomen dat indien de politie iets wil weten, in
ieder geval voor alle partijen duidelijker en eenvoudiger dient te
worden gemaakt wat men in de praktijk van alledag kan en mag vragen
(zie e.a., Als de politie iets wil weten, SDU, Den Haag 1999, p. 148).
Via het CIOT zullen gegevens kunnen worden geraadpleegd met gebruikmaking van verschillende bevoegdheden. Gewaarborgd dient te zijn dat geen gegevens, zoals bijvoorbeeld geheime telefoonnummers van bekende Nederlanders, worden opgevraagd door politiemedewerkers buiten deze bevoegdheden om. De volgende juridische gronden voor informatieverstrekking kunnen worden onderscheiden:
Artikel 11, eerste lid WPR voorziet in de mogelijkheid gegevens te
verstrekken op grond van een wettelijke verplichting. Op grond van
artikel 125f Sv kunnen inlichtingen over het telefoonverkeer worden
gevorderd, waaronder bijvoorbeeld tenaamstellingen van nummers in
printerlijsten.
Artikel 13.4 Telecommunicatiewet en het daarop gebaseerde Besluit
verstrekking gegevens telecommunicatie, verplichten
telecommunicatieaanbieders tot het verstrekken van bepaalde
abonneegegevens ten behoeve van het opstellen van een last ex artikel
125g of 125f WSv.
De Registratiekamer heeft om een nadere standpuntbepaling van de zijde
van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat gevraagd omtrent de
uitleg van de wetsbepalingen. Het is niet uit te sluiten dat deze
verplichtingen tot gegevensverstrekking verder zullen gaan dan waartoe
dit convenant strekt.
Ingevolge het voorgestelde convenant kan op basis van artikel 11,
tweede lid WPR een beperkte set abonneegegevens worden verstrekt in
geval van opsporing van een strafbaar feit (ondergrens ligt bij
strafminimum voor voorlopige hechtenis) en na inwerkingtreding van de
WBOB ook in een verkennend onderzoek.
Het is de Registratiekamer vooralsnog niet duidelijk op welke grond
telecomaanbieders IMEI-nummers of andere elektronische kenmerken
zouden moeten dan wel mogen verstrekken in de toekomst.
Naar de opvatting van de Registratiekamer moet in elk geval achteraf kunnen worden getoetst met gebruikmaking van welke bevoegdheid is overgegaan tot verstrekking of raadpleging van gegevens. In die zin moet de waarborg van artikel 6 concept-convenant als onvoldoende worden beschouwd, bij het ontbreken van een verplichting voor de bevoegde autoriteiten te protokolleren bij welke aanbieder welke abonneegegevens zijn opgevraagd en op welke grondslag.
Naar verwachting zal het CIOT in belangrijke mate kunnen bijdragen aan
de nodige stroomlijning en in bepaalde opzichten ook de beveiliging
van de gegevensuitwisseling.
Ziet de Registratiekamer het goed, dan kunnen met het CIOT verreweg de
meeste vragen (in absolute aantallen) van politie en inlichtingen
diensten direct worden beantwoord, terwijl voor overige vragen
duidelijk is bij welke aanbieder men moet zijn.
De tenaamstelling van uit printertaps verkregen nummers, het
verkrijgen van geheime telefoonnummers en bijbehorende gegevens van de
houder alsmede het verkrijgen van niet in openbare gidsbestanden
gepubliceerde gegevens van mobiele abonnees zal met de komst van het
CIOT geen problemen meer opleveren.
De Registratiekamer acht het voorts van groot belang dat het
bevragingsproces via het CIOT zodanig is opgezet dat de
telecomaanbieders geen volledig overzicht meer zullen kunnen
verkrijgen van personen voor wie de politie dan wel de
inlichtingendiensten belangstelling hebben.
De Registratiekamer acht de opzet van de gegevensuitwisseling via het
CIOT voor de proefperiode gelet op het voorgaande in beginsel
verantwoord. Wel vraagt zij hierbij aandacht voor de protokollering
bij de bevoegde autoriteiten van CIOT-bevragingen.
De Registratiekamer beschouwt haar inbreng in de Begeleidingscommissie hiermee voorshands als beëindigd. Een eventuele uitbreiding van de functionaliteit van het CIOT zal de Registratiekamer op haar eigen merites beoordelen. De Registratiekamer is ten alle tijde bereid nader advies uit te brengen over bepaalde uitvoeringsaspecten.
De Registratiekamer zou tenslotte gaarne na afloop van de proefperiode
een exemplaar ontvangen van het openbare verslag van de audit op het
systeem van verstrekkingen. Aan de hand daarvan zal zij bezien of er
aanleiding bestaat voor een onderhoud met de directie van het
informatiepunt of andere vervolgstappen.
Voor eventuele vragen of overleg naar aanleiding van deze brief kunt u
zich desgewenst wenden tot B.
Hoogachtend,
De volledige brief staat onder de samenvatting