Vrije Universiteit Amsterdam

Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam. 08/02/2001



Hoe langer in Nederland, hoe slimmer?

Als een groep allochtonen en een groep autochtonen dezelfde intelligentietest maken, scoort de allochtone groep gemiddeld lager dan de autochtone. Dat betekent niet dat allochtonen minder intelligent zijn, maar vaak dat ze minder getraind zijn in bepaalde vaardigheden die in intelligentietests een belangrijke rol spelen, zoals het begrijpen van Nederlands.

Remko van den Berg promoveert donderdag 15 februari op het proefschrift Psychologisch onderzoek in een multiculturele samenleving. Hij ontwikkelde een intelligentie- en capaciteitentest die is aangepast voor kandidaten met verschillende culturele achtergronden en die inmiddels al vrij veel wordt toegepast. De aanpassingen betreffen bijvoorbeeld het vermijden van moeilijke woorden en het vooraf laten maken van oefenopgaven, zodat de persoon beter weet wat hem te wachten staat.

Als allochtonen en autochtonen de Multiculturele Capaciteiten Test uitvoeren die Van den Berg met zijn promotor prof.dr. Bleichrodt ontwikkelde, wordt het verschil tussen de scores van beide groepen kleiner dan bij conventionele tests. Nog steeds een verschil dus, maar dat verschil wordt kleiner naarmate de allochtonen langer in Nederland zijn. Tussen mensen die voor en na hun zevende jaar naar Nederland kwamen, bestaat een aanzienlijk verschil. Ook tweede-generatie allochtonen scoren duidelijk hoger dan eerste-generatie allochtonen: het verschil met autochtonen is bijna verdwenen. Dus, hoe langer in Nederland, hoe slimmer?

"Nee", zegt Van den Berg. "Je probeert met psychologische tests universele dingen als intelligentie en persoonlijkheidskenmerken te meten, maar je doet dat altijd vanuit een bepaald kader. Er komen vaardigheden bij kijken die nauw verbonden zijn met dat kader, zoals de strategie om meerkeuzevragen te maken, omgaan met het snelheidsaspect en natuurlijk taalvaardigheid." Vandaar het verschil tussen allochtonen die op lagere en op hogere leeftijd naar Nederland kwamen: de eersten hebben al hun onderwijs hier genoten en zich die vaardigheden vanzelf eigen gemaakt. Als voorbeeld van de betrekkelijkheid van vaardigheden noemt Van den Berg een onderzoek dat is gedaan onder kinderen in Engeland en Afrika. "Zij deden intelligentietests met figuurtjes op papier en met figuurtjes die van ijzerdraad waren gemaakt. De Engelsen scoorden beter op papier; de Afrikanen met ijzerdraad."

Naast intelligentietests onderzocht Van den Berg ook verschillen in beoordeling van allochtonen en autochtonen bij functionerings- en selectiegesprekken. Onder meer hun taalvaardigheid speelde de allochtonen parten; wederom vooral bij eerste-generatie allochtonen. Bij de functioneringsgesprekken merkte Van den Berg een vooroordeel bij de beoordelaars op: als een allochtoon even lang als een autochtoon werkloos was geweest maar dezelfde capaciteiten had, werd de allochtoon toch minder positief beoordeeld.

Bij de selectiegesprekken speelde naast het taalprobleem ook het minder duidelijke beroepsbeeld dat allochtonen hadden, een rol bij de minder positieve beoordeling. Ze konden minder goed aangeven waarom ze iets wilden en kwamen daardoor minder gemotiveerd over. Van den Berg begrijpt dat wel: "Stel dat je afkomstig bent van het Turkse platteland. Daar is veel minder keuzevrijheid in wat je wilt worden dan hier, zodat het minder noodzakelijk is om te kunnen uitleggen waarom je een bepaald beroep leuk vindt of goed zou kunnen. In Nederland daarentegen, zie je door de enorme hoeveelheid mogelijkheden al snel door de bomen het bos niet meer. Wij vatten het niet kunnen motiveren van een keuze op als desinteresse. We vragen ons af waarom iemand zich daar niet in heeft verdiept."

Natuurlijk zijn de geringere schoolse kennis en vaardigheden van eerste-generatie allochtonen een probleem, aldus Van den Berg. Want hoewel de potentie dan misschien niet veel verschilt, zijn de vaardigheden die een test meet belangrijk voor succes in een opleiding of een baan. Als iemand de Nederlandse taal slecht beheerst, kan dat het functioneren in een baan negatief beïnvloeden. Er moet dus zeker iets gebeuren om die achterstand weg te nemen. Maar het is onterecht om dan ook maar te concluderen dat allochtonen minder intelligent zijn.

Van den Berg illustreert dat als volgt: "Er is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van scores op intelligentietests in Nederland. De scores behaald op tests die logisch redeneren meten, zijn in de afgelopen dertig jaar aanzienlijk gestegen. Het is onmogelijk dat mensen in zo´n korte tijd veel intelligenter worden. Ik denk dat de hogere score komt doordat zaken als speelgoed, computers en het onderwijs u waarin meer nadruk ligt op inzicht dan op feitenkennis u ons tegenwoordig meer stimuleren in het maken van het soort opdrachten dat je in intelligentietests tegenkomt. Deze training heeft ons ´slimmer´ gemaakt in dat soort opdrachten. Je kunt dus niet zeggen dat ouders dommer zijn dan hun kinderen, want de vergelijking is niet eerlijk. Hetzelfde geldt voor het vergelijken van intelligentietestscores van autochtonen en eerste-generatie allochtonen."