BRIEF 'INWERKINGTREDING OVERGANGSWET ELEKTRICITEITSPRODUCTIESECTOR'
Datum: 14-02-2001
Het lid van de Tweede Kamer Van den Akker (CDA) heeft aan de minister
van Economische Zaken op 30 januari 2001 de volgende schriftelijke
vragen gesteld.
1 Klopt het dat de Overgangswet elektriciteitsproductiesector per 1
januari 2001, slechts gedeeltelijk in werking is getreden. Kunt u
aangeven welke artikelen niet per 1 januari 2001 in werking zijn
getreden? Kunt u tevens kort ingaan op de inhoud van de niet in
werking getreden artikelen?
2 Hoe verhoudt de uitspraak *) van u in reactie op een vraag van de
heer Hofstede (CDA) zich tot de gedeeltelijke inwerkingtreding van de
Overgangswet elektriciteitsproductiesector?
3 Kunt u per niet in werking getreden artikel motiveren waarom deze
artikelen niet per 1 januari 2001 van kracht heeft laten worden?
4 Waarom is de Tweede Kamer pas op 24 januari 2001 naar aanleiding van
door ondergetekende op 5 december 2000 gestelde vragen geïnformeerd
over het (slechts) gedeeltelijk in werking treden van de Overgangswet
elektriciteitsproductiesector? **) Wat is voor u aanleiding geweest
genoemde brief op dit specifieke tijdstip, dus ruim drie weken na de
gedeeltelijke inwerkingtreding van de Overgangswet
elektriciteitsproductiesector, te versturen aan de Tweede Kamer?
5 Is het een juiste aanname dat artikel 31a van de elektriciteitswet
1998, als ingevoegd door een amendement van de Tweede Kamer bij de
behandeling van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, waarin
is geregeld dat de maximale hoeveelheid capaciteit op het
landgrensoverschrijdend net die een partij op de veiling mag aankopen
is gelimiteerd (tot 400 MW), tot de nog niet in werking getreden
artikelen behoort?
6 Kunt u de onvoorwaardelijke toezegging doen dat artikel 31a van de
Elektriciteitswet 1998, dat een belangrijke waarborg tegen misbruik
van monopoliemacht vormt, gelijk aan artikel 13 overgangswet
elektriciteitsproductiesector, uiterlijk per 1 maart 2001 in werking
zal treden? Zo neen, waarom niet? Op welk moment (respectievelijk
afhankelijk van de intrede van welke gebeurtenis) zal dit artikel dan
wel in werking treden, indien artikel 31a van de Elektriciteitswet
1998 niet uiterlijk per 1 maart van kracht wordt?
7 Kunt u, met het oog op spoedige duidelijkheid voor de sector in het
bijzonder met betrekking tot de veilingen, op de kortst mogelijke
termijn de antwoorden aan de Kamer toesturen?
* Gedaan in de Eerste Kamer tijdens de plenaire behandeling van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, waarin u zegt dat alle essentiële onderdelen van die wet onmiddellijk in werking zou doen treden.
** De Overgangswet elektriciteitsproductiesector was immers reeds per
1 januari 2001 (gedeeltelijk) van kracht geworden.
De minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink, heeft deze vragen als volgt beantwoord.
1 Ja. De artikelen 6 tot en met 8, 11, 13 eerste, derde en vijfde lid, eerste volzin, 16, onderdelen D, E, F, onder 1, L en P, onder 2, en artikel 21 zijn niet per 1 januari 2001 in werking getreden. Het betreft de artikelen over:
* de toeslag op de nettarieven en de tegemoetkoming in de niet-marktconforme kosten voor Demkolec en stadsverwarming (artikel 6 t/m 8);
* de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van de aandelen van de landelijk netbeheerder en van het landelijk hoogspanningsnet door de landelijk netbeheerder (artikel 11);
* de maximumhoeveelheid transportcapaciteit op het grensoverschrijdend hoogspanningsnet die de aangewezen vennootschap of haar rechtsopvolgers krijgt toegewezen (artikel 13, eerste lid);
* het betalen voor de transportcapaciteit door de aangewezen vennootschap of haar rechtsopvolgers (artikel 13, derde lid);
* het vervreemden aan derden van de transportcapaciteit (artikel 13, vijfde lid, eerste volzin);
* de regeling met betrekking tot de onafhankelijkheidseisen voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (artikel 16, onderdelen D en E, en artikel 21);
* de verstrekking van meetgegevens ten aanzien van opgewekte duurzame elektriciteit aan de landelijk netbeheerder (artikel 16, onderdeel F, onder 1);
* het voorkomen van een economische machtspositie van handelaren, leveranciers of afnemers door te bepalen dat zij maximaal 400 MW transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdende net kunnen verkrijgen (artikel 16, onderdeel L);
* de mogelijkheid voor vergunninghoudende leveranciers om in gebieden die vallen onder een andere vergunninghouder ook duurzame energie te leveren (artikel 16, onder P, onder 2).
2 Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heb ik in antwoord op een vraag van de heer Hofstede over het overleg met de elektriciteits-productiebedrijven gezegd, dat dat overleg 'niet tot gevolg (heeft) dat inwerkingtreding van het wetsvoorstel op de meest cruciale onderdelen vertraging zal oplopen' (Handelingen I 2000/01, blz. 15-632). Naar mijn mening betekent dat niet dat de hele wet onmiddellijk in werking moet treden, maar wel dat dat zo spoedig mogelijk zal gebeuren. Belangrijke elementen van de wet konden inderdaad per 1 januari 2001 in werking treden, zoals de regeling van de verdeling van de niet-marktconforme kosten en de ontbinding van de Overeenkomst van Samenwerking. Artikel 13 van de wet, waar het in het debat met de heer Hofstede specifiek om ging, zal op 1 maart 2001 in werking treden, aangezien de betrokken bedrijven tijd gegund moet worden om zich op de inwerkingtreding voor te bereiden. Een uitstel van inwerkingtreding van twee maanden is naar mijn mening redelijk. Ik meen dus dat ik mijn uitspraak in de richting van de heer Hofstede gestand heb gedaan.
Wat betreft een ander belangrijk element van de wet, de regeling van de tegemoetkoming voor stadsverwarmingprojecten en voor Demkolec, is reeds in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2000/01, 27 250, nr. 121b, blz. 20) toegelicht dat deze regeling door de Europese Commissie getoetst wordt aan artikel 87 EG inzake steunmaatregelen. De regeling mag niet tot uitvoering gebracht worden totdat de procedure tot een eindbeslissing heeft geleid. Omdat de Europese Commissie daarover nog steeds geen uitspraak heeft gedaan, kan ik niets anders doen dan wachten met inwerkingtreding.
3 Voor de inwerkingtreding van de artikelen na 1 januari 2001 gelden
de volgende redenen:
* voor inwerkingtreding van de artikelen 6 tot en met 8 is goedkeuring
van de Europese Commissie vereist, zoals uiteengezet onder vraag 2;
* hetzelfde geldt voor de inwerkingtreding van artikel 11, dat ook bij
de Europese Commissie genotificeerd is omdat het kan worden aangemerkt
als staatssteun;
* de inwerkingtreding van artikel 13, eerste, derde en vijfde lid, die
per 1 maart 2001 zal plaatsvinden hangt samen met het feit dat aan de
bedrijven en hun wederpartijen de noodzakelijke tijd moet worden
gegeven zich op de inwerkingtreding ervan te kunnen voorbereiden,
zoals in de brief van 24 januari 2000 is uiteengezet;
* de inwerkingtreding van artikel 16, onderdelen D en E, en artikel 21
van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector is uitgesteld tot
het ogenblik waarop TenneT wordt overgedragen aan de Staat, zodat ik,
als aandeelhouder van TenneT, optimaal kan garanderen dat aan de
wettelijke eisen wordt voldaan, met name ten aanzien van de inrichting
van de statuten van TenneT en de benoeming van de raad van
commissarissen;
* de regeling voor het verstrekken van meetgegevens ten aanzien van
opgewekte duurzame elektriciteit aan de landelijk netbeheerder en voor
het leveren van duurzame energie door vergunninghouders in andere
gebieden (artikel 16, onderdeel F, onder 1) zal in werking treden bij
de liberalisering van de markt voor duurzame energie die naar
verwachting voor de zomer zal plaatsvinden;
* het uitstel van de inwerkingtreding van artikel 31a van de
Elektriciteitswet 1998 (artikel 16, onderdeel L van de Overgangswet)
hangt samen met het feit dat geconstateerd is dat in dat artikel een
technisch voorschrift is opgenomen dat op grond van de
notificatierichtlijn 98/34/EG moest worden genotificeerd bij de
Europese Commissie. Bij een dergelijke technische notificatie geldt
een standstill-periode van drie maanden vanaf het moment van ontvangst
van de notificatie, tenzij door de Europese Commissie opmerkingen
worden gemaakt over de bepaling, waarna de standstill-periode met nog
eens drie maanden wordt verlengd. Gedurende de standstill-periode is
inwerkingtreding en toepassing van de bepaling verboden.
Deze latere inwerkingtreding laat onverlet dat de essentiële
onderdelen van de wet al op
1 januari 2001 in werking zijn getreden: de verdeling van de
niet-marktconforme kosten over de productiebedrijven (artikel 2 tot en
met 5), de regeling voor de inning van de Protocoltoeslag die over
2000 verschuldigd was (artikel 9), de bevoegdheid tot de koop van
TenneT (artikel 10), diverse wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998
en de Gaswet (artikelen 16 en 20) en de ontbinding van de Overeenkomst
van Samenwerking.
4 Mijn voornemen was en is om u zo duidelijk en volledig mogelijk te
informeren over de stand van zaken rond de afwikkeling van de
niet-marktconforme kosten. In december 2000 was er voortdurend contact
met de productiebedrijven. Tijdens dat overleg heb ik besloten artikel
13, eerste, derde en vijfde lid, nog niet per 1 januari 2001 in
werking te doen treden, maar daarvoor een nader te bepalen datum te
kiezen. In het voortgezette overleg in januari 2001 is besloten de
productiebedrijven en wederpartijen tot 1 maart 2001 de tijd te geven
zich voor te bereiden op inwerkingtreding van het gehele artikel 13.
Toen is ook meer duidelijkheid ontstaan met betrekking tot de
wederzijdse posities, bijvoorbeeld met betrekking tot de verkoop van
TenneT. Van de resultaten van het overleg tot dat moment heb ik de
Tweede Kamer op 24 januari 2001 geïnformeerd. In die brief heb ik
evenwel ook aangegeven dat het overleg nog verder gaat en dat de
Tweede Kamer nog zal worden geïnformeerd over de uitkomst van het
verdere overleg. Ik heb zodoende de Kamer geïnformeerd op het ogenblik
waarop ik informatie kon geven die voldoende zeker was. Informeren op
een eerder ogenblik zou er alleen toe geleid hebben dat onvolledige
informatie gegeven had kunnen worden, die mogelijk later herroepen had
moeten worden.
5 Ja. Evenwel wijs ik erop dat een bepaling is opgenomen in artikel
5.6.11.3 van de Netcode, vastgesteld door de directeur van de Dienst
uitvoering en toezicht Energie (DTe) in het Besluit toewijzing
transportcapaciteit buitenlandverbindingen 2001 van
16 november 2000 (nr. 00-074, Stcrt. 2000, 224), dat de
importcapaciteit tevens op 400 MW maximeert per
programmaverantwoordelijke partij en derhalve in andere formulering
hetzelfde beoogt als artikel 31a, eerste lid, van de Elektriciteitswet
1998. Deze voorziening is in de Netcode opgenomen naar aanleiding van
opmerkingen van de Europese Commissie, die in een kennisgeving op de
notificatie van de Netcode vroeg om een motivering van de beslissing
om geen maximum te stellen aan de capaciteit die afzonderlijke
partijen kunnen opkopen tijdens de veiling. Het bovengenoemde besluit
van de DTe is in werking getreden op 18 november 2000.
6 Nee. Zoals onder vraag 3 al aangegeven zal artikel 13 geheel in
werking treden op
1 maart 2001, terwijl artikel 31a van de Elektriciteitswet 1998 in
werking zal treden na afloop van de standstill-periode die in acht
genomen moet worden op grond van de notificatierichtlijn. Afhankelijk
van het geval of de Europese Commissie of andere lidstaten opmerkingen
hebben ten aanzien van artikel 31a, zal de inwerkingtreding drie, dan
wel zes maanden op zich laten wachten. Zodoende hoop ik dat het
artikel ruim voor de zomer in werking kan treden, maar ik kan daarover
geen toezegging doen, omdat ik daarvoor afhankelijk ben van eventuele
reacties van anderen op de technische notificatie.
7 Ja.