Persbericht
06 februari 2001
MER-rapport: zorgen over benuttingsvariant HSL-Oost
De Bestuurlijke Begeleidingsgroep voor de HSL-Oost en de A12 komt,
na lezing van de Milieueffect Rapportage over de trajectnota voor
de HSL-Oost, tot de conclusie dat de Commissie voor de
Milieueffectrapportage kritische kanttekeningen maakt bij de
benuttingsvoorkeur van Minister Netelenbos.
De MER-commissie die in opdracht van de minister van Verkeer en
Waterstaat de milieueffecten van grote infrastructurele plannen
onderzoekt, heeft haar rapport afgerond naar de milieueffecten van
de plannen zoals die staan in de Trajectnota voor de HSL-Oost.
Omdat in de huidige trajectnota voor de spoorlijn
Utrecht-Arnhem-Duitse grens alleen een benuttingsvariant is
opgenomen heeft de commissie alleen de milieueffecten van die
variant kunnen onderzoeken.
Kritische opmerkingen
Belangrijkste conclusie van de MER-commissie is dat de
benuttingsvariant alleen voldoende capaciteit biedt indien een
veelheid van voorzieningen en materieel, én enkele nieuwe, en nu
vaak nog experimentele, beheers- en beveiligingssystemen op tijd
beschikbaar zijn. De commissie is, evenals de BBG, van mening dat
dit onzeker is. Indien deze systemen onverhoopt niet tijdig
beschikbaar zijn, is het volgens de commissie belangrijk tijdig
aanvullende maatregelen te nemen, dan wel alsnog een tracébesluit
tot verdubbeling te starten, waarvoor dan een aanvullende
MER-procedure nodig is. En uiteraard zal de periode dat er
voldoende capaciteit is bij de benuttingsvarianten altijd korter
zijn dan bij de verbredingsvariant volgens de MER-commissie.
Verder concludeert de commissie dat het de bedoeling was te komen
tot integrale oplossingen voor de spoorlijn en de A12. Bij benutten
zijn integrale oplossingen nauwelijks mogelijk. Waar mogelijk zou
voorkomen moeten worden dat nu beslissingen over spoor of A12
worden genomen die afstemming en integrale oplossingen in de
toekomst onnodig onmogelijk maken.
De commissie doet geen uitspraak over wat het meest
milieuvriendelijke alternatief is voor de lokale inpassing van het
spoor, omdat dat volgens het rijk nu niet aan de orde is.
Oorspronkelijke startnotitie geen geschikt toetsingskader
De commissie merkt op als aandachtspunt, dat de huidige plannen
voor benutten in de oorspronkelijke startnotitie expliciet als niet
realistisch zijn aangemerkt. Door die wijziging is een groot deel
van de startnotitie en de richtlijnen niet meer relevant en daarmee
geen geschikt toetsingskader meer. De commissie heeft daarom zelf
een nieuw toetsingskader opgesteld.
Monitoringsprogramma
De commissie wil dat er een monitoringsprogramma komt voor het
continue volgen van beschikbaarheid en ervaringen met nieuwe
veiligheidssystemen. Ook de ontwikkeling van de vervoersvraag op
dit spoortraject en de efficiëntie en betrouwbaarheid van de
dienstregeling bij benutten van de twee bestaande sporen moeten
nauwlettend gevolgd worden. Dit geldt tevens voor de
veiligheidssituatie zowel op het spoor als voor kruisend verkeer.
Ook de effectiviteit van voorzieningen voor het voorkomen of
opheffen van ecologische barrièrewerking moet onderdeel zijn van
het programma. Het monitoringsprogramma is volgens de commissie
noodzakelijk om indien dat nodig is aanvullende maatregelen te
kunnen nemen, dan wel alsnog het spoor te verdubbelen.
De commissie spreekt zich niet uit over benutten of verbreden van
de spoorlijn, omdat nu alleen de benuttingsvariant voorligt. De
voorzitter van de BBG, de Utrechtse gedeputeerde Kok, is van mening
dat de vele kritische kanttekeningen die de commissie maakt bij de
benuttingsvariant er toe moeten leiden dat Minister en Tweede Kamer
de keuze maken voor een integrale, toekomstvaste oplossing, d.w.z.
minimaal partiële verbreding van het spoor.
Voor nadere informatie: Astrid Schoon, 030 - 258 3713 of
astrid.schoon@province-utrecht.nl
Terug