Den Haag, 6 februari 2001
VRAGEN VAN HET LID BUSSEMAKER (PVDA) AAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID EN VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID
1. Bent u op de hoogte van de conclusies in het rapport "Trents in
International Migration" van de OESO, waarin wordt gesteld dat de positie
van allochtonen op de Nederlandse arbeidsmarkt ondanks de gunstige
economische situatie relatief slecht is? (1)
2. Zijn er meer rapporten bekend over Nederlandse allochtonen en hun
positie op de arbeidsmarkt die soortgelijke conclusies trekken?
3. Wat zijn volgens u de oorzaken dat allochtonen in Nederland niet of te
weinig mee kunnen profiteren van de huidige economische groei en nog steeds
een klein aandeel (5%) van de beroepsbevolking vormen? Dit terwijl zij in
andere Europese landen (Portugal, Ierland, Italië en Noorwegen) nu juist wel
betere kansen hebben op de arbeidsmarkt.
4. Kunt u aangeven hoeveel van de allochtonen die via het convenant aan
werk worden geholpen vrouwen zijn, al dan niet herintreedsters? Op welke
manieren worden de belemmeringen die zij bij het toetreden tot de
arbeidsmarkt ondervinden weggenomen?
5. Voor allochtonen die werk zoeken en al dan niet vinden in het kader van
het minderhedenconvenant is er een 'sluitende aanpak', maar hoe zit het met
de uitstroom en doorstroom naar vaste dienstverbanden en betere banen? Welke
actie bent u bereid te ondernemen om hun doorstroom te bevorderen?
6. In de tussentijdse evaluatie van het Minderhedenconvenant wordt gewezen op het belang van korte lijnen (met name tussen arbeidsvoorziening en werkgevers). Wordt in dit verband ook aandacht besteed aan specifieke vormen van werving, zoals via (lokale) radiostations, kranten en tijdschriften? (2)
(1) Nederlandse Staatscourant, 19 januari 2001
(2) Arbeidsmarktbeleid etnische minderheden 2000-2003, kamerstuk 27 223
nr. 14, pag. 6 en 7