Den Haag, 6 februari 2001
VRAGEN VAN HET LID BARTH (PVDA) AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
1. Heeft u kennis genomen van het artikel 'Meer thuiswerk in prostitutie'?
(1)
2. Wat is uw reactie op de uitspraken van de coördinator van Prostitutie
Maatschappelijk Werk in Rotterdam dat politie en gemeente kennelijk pas na
verloop van tijd willen ingrijpen in verplaatsing van prostitutie naar
thuiswerk, tippelzone en escortservices? Dit mede in het licht van uw
toezegging, gedaan op 28 januari 1999, dat juist "vooral in de eerste fase
na inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving (ic opheffing bordeelverbod) een
verhoogde inzet nodig is om verwezenlijking van beoogde doelen van de wet
dichterbij te brengen". (2)
3. Bieden niet zowel de Wet opheffing algemeen bordeelverbod, als de Wet
identificatieplicht prostituees, als de modelverordening van de Vereniging
Nederlandse Gemeenten voldoende handvaten om minder zichtbare vormen van
prostitutie effectief te controleren? Zo nee, waar bevinden zich hiaten in
de regelgeving of uitvoering van de wet? Kunt u met name ingaan op de
veronderstelling dat sprake zou kunnen zijn van huisvredebreuk als gemeente
of politie een thuiswerkende prostituee willen controleren?
4. Bent u bereid met gemeente, politie en justitie te Rotterdam in overleg te treden over deze uitspraken en de Kamer daarover te berichten?
(1) Algemeen Dagblad, 29 januari 2001
(2) Handelingen Tweede kamer 1998-1999, 45-3117